Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door [verzoeker 1], advocaat te [plaats], mede namens [verzoeker 2], tegen kantonrechter mr. A.E. Merkus. De wraking werd aangevraagd naar aanleiding van een eerdere rechtszaak tussen [schuldeiser] en [verzoeker 2], waarbij [verzoeker 1] de kantonrechter beschuldigde van chronische vooringenomenheid. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 13 augustus 2020, is verzoeker in persoon verschenen, terwijl de kantonrechter ervoor koos niet ter zitting te verschijnen. Verzoeker heeft zijn gronden voor de wraking toegelicht, waarbij hij zijn ervaringen met de kantonrechter uiteenzette en stelde dat er sprake was van onverenigbaarheid van karakters en inhoudelijke vooringenomenheid.
De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek besproken en vastgesteld dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelde dat de subjectieve indruk van verzoeker niet voldoende was om te concluderen dat de kantonrechter niet onpartijdig was. De rechtbank benadrukte dat beslissingen van de kantonrechter in de hoofdzaak niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt die aanleiding geven tot wraking. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker naar voren zijn gebracht, geen grond opleverden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit voorzitter mr. P.H.B. Littooy en leden mr. R.M. Steinhaus en mr. S.W.S. Kiliç, in aanwezigheid van griffier D.H. Geuze.