ECLI:NL:RBNHO:2020:629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
15.236840.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en diefstal met geweld door verdachte in Purmerend

Op 30 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en diefstal met geweld. De verdachte, geboren op een onbekende datum en gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het mishandelen van zijn moeder op 28 augustus 2019 in Purmerend, waarbij hij haar een kopstoot gaf en haar tegen de grond duwde. Daarnaast werd hij beschuldigd van diefstal van een stel airpods van een ander slachtoffer op 29 juli 2019, waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en de vordering van de officier van justitie, mr. M. van Oosten, in overweging genomen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J. Bouwman, voerde aan dat er sprake was van een ernstig vormverzuim in het proces, wat de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou aantasten. De rechtbank oordeelde echter dat er geen onherstelbaar vormverzuim was en dat de verdachte geen nadeel had ondervonden van de procedure. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van de diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.236840.19 + 15.207964.19 (ttz. gev.) en 15.071794.17 (TUL)(P)
Uitspraakdatum: 30 januari 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 16 januari 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Oosten en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 15.236840.19:
hij op of omstreeks 6 augustus 2019 te Purmerend (in/uit een woning gelegen [adres] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een zonnebril en/of twee riem(en) en/of een armband en/of een tas en/of horloge en/of een sjaal en/of een geldbedrag (ter hoogte van 1600 euro) en/of een of meerdere (merk)kledingstukken, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2019 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn gading, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met een steen een ruit (van de woning gelegen aan het [adres] ) heeft ingegooid/ingeslagen en/of (vervolgens) de woning heeft betreden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 15.207964.19:
1
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Purmerend zijn moeder, [naam] , heeft mishandeld door zijn moeder een of meermalen (hard) weg/tegen/naar de grond te duwen en/of een kopstoot te geven en/of een klap tegen/op het hoofd te geven en/of tegen haar linker bovenbeen te schoppen (low kick) en/of tegen/op de linker arm te slaan;
2
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een stel airpods, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij zijn airpods moest afgeven en/of vervolgens door verdachtes mededader de (gesloten) hand van die [slachtoffer 2] waarmee hij die airpods vast had, werd vast gepakt en open gemaakt waarna de airpods uit de hand van die [slachtoffer 2] werden gepakt;
3
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, merk Huawei, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
parketnummer 15.207964.19
2.1.1.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het feit onder 2 heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld
dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat in het vooronderzoek een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijk procesorde is begaan, waardoor er geen sprake meer kan zijn van een eerlijke behandeling van de zaak van verdachte als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op 28 augustus 2019 vanwege de mishandeling van zijn moeder werd aangehouden en om 09.00 uur door de politie daarover werd gehoord. Bij dat verhoor werd verdachte meegedeeld dat hij kosteloos recht had op verhoorbijstand door een toegewezen piketadvocaat.
Op het moment waarop verdachte nog op het politiebureau verbleef vanwege de mishandeling van zijn moeder, werd hij om 11.40 uur gehoord op nog een ander feit, te weten een “eenvoudige” diefstal (artikel 310 Wetboek van strafrecht, hierna: Sr). Verdachte is toen meegedeeld dat hij “vrijwillig” was verschenen en dat hij recht had op verhoorbijstand van een zelf te betalen advocaat tijdens het verhoor. De raadsman is van mening dat verdachte voorafgaande aan het tweede verhoor op 28 augustus 2019 volstrekt verkeerd is voorgelicht en dat de politie onjuist heeft gehandeld. Volgens de raadsman had voorafgaande aan het tweede verhoor opnieuw een piketmelding moeten volgen en hadden de regels voor verhoor van een
aangehoudenverdachte moeten worden gevolgd. Zeker, nu verdachte is gehoord op de verdenking van het plegen van een eenvoudige diefstal, terwijl in deze strafprocedure aan verdachte uiteindelijk het zwaardere misdrijf diefstal met geweldpleging (artikel 312 Sr) ten laste is gelegd.
Volgens de raadsman is door de onjuiste voorlichting van verdachte sprake van een ernstig onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor verdachte nadeel heeft ondervonden, te weten dat er geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden. Volgens de raadsman moet aan dit vormverzuim het zwaarste rechtsgevolg worden verbonden, nu er sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. Daarom moet het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk worden verklaard in haar vervolging.
2.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een ernstig, onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte is gehoord op de verdenking van diefstal van airpods. Dat het Openbaar Ministerie naderhand het besluit heeft genomen om verdachte te vervolgen voor diefstal met geweldpleging, maakt niet dat de politie destijds onjuist heeft gehandeld. Bij het eerste verhoor op 28 augustus 2019 heeft verdachte kennis genomen van de brochure 'Mededeling van rechten verdachte voor volwassenen', waardoor hij voldoende gewezen is op zijn rechten. Daarnaast heeft verdachte geen enkel nadeel ondervonden van het tweede verhoor, nu hij tijdens dat verhoor een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht.
2.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 augustus 2019 vast dat verdachte die dag om 11:40 uur is verhoord met betrekking tot een verdenking van, zoals [verbalisant] aangeeft, een eenvoudige diefstal op 29 juli 2019. Verdachte is daarbij gewezen op zijn recht op verhoorbijstand van een zelf te betalen advocaat en hij bleek kennis te hebben genomen van de brochure ‘Mededeling van rechten verdachte voor volwassenen.’ Verdachte verklaarde geen gebruik te willen maken van verhoorbijstand van een advocaat, omdat hij dit niet nodig achtte.
Uit het dossier volgt voorts dat verdachte eerder op 28 augustus 2019, te weten om 05:35 uur was aangehouden op verdenking van vernieling en mishandeling, waarvoor om 06:50 uur een bevel ophouden voor verhoor was gegeven. Verdachte is vervolgens om 16:45 uur in verzekering gesteld en op 29 augustus 2019 om 14:45 uur heengezonden. Verdachte was derhalve, op het moment waarop hij verhoord werd over de eenvoudige diefstal, feitelijk een aangehouden verdachte. Voor deze situatie geldt conform artikel 28b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering dat de verdachte moet worden geïnformeerd dat gebruikmaking van zijn recht op consultatiebijstand voor hem geen kosten met zich meebrengt. Het voorgaande dient aan elke aangehouden verdachte door een opsporingsambtenaar te worden medegedeeld en van het feit dat deze mededelingen zijn gedaan, wordt in een proces-verbaal melding gemaakt. Van deze mededeling is echter geen melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor verdachte. Integendeel, verdachte is er blijkens dat proces-verbaal op gewezen dat als hij bijstand van een advocaat wenste, hij dit zelf moest betalen.
Gelet op voorgaande is in beginsel sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu de aangehouden verdachte ten onrechte is meegedeeld dat het raadplegen van een raadsman voor hem niet kosteloos zou zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan dat verzuim enig rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Wetboek van Strafvordering genoemde factoren en hetgeen daarover is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL: HR:2013:BY5321, NJ 2013/308.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat door het onherstelbare vormverzuim artikel 6 EVRM is geschonden, dat dit een ernstig verzuim betreft en dat verdachte nadeel hiervan heeft ondervonden ‘nu verdachte geen eerlijk proces heeft gehad’. Met betrekking tot dit gestelde nadeel, is de rechtbank van oordeel dat het geen concreet aangevoerd nadeel betreft. Immers, door de verdediging is niet aangevoerd dat verdachte, indien hij op juiste wijze over de kosten van het raadplegen van een raadsman was voorgelicht, géén afstand van dit recht zou hebben gedaan. Bovendien volgt uit het proces-verbaal van verhoor dat verdachte zich ten aanzien van de verdenking van de eenvoudige diefstal op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Nu ook overigens door de verdediging over het door het verzuim veroorzaakte nadeel niets concreet is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de enkele constatering van het onherstelbare vormverzuim volstaat en dat er geen rechtsgevolg aan behoeft te worden verbonden.
Nu het concrete nadeel voor verdachte ontbreekt en de rechtbank zal volstaan met de constatering van het vormverzuim, is daarmee gegeven dat van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, zoals door de raadsman gesteld, geen sprake is.
De rechtbank acht het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging.
De rechtbank is, tot slot, van oordeel dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
parketnummer: 15.236840.19
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit is de raadsman van verdachte van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte steevast heeft verklaard dat hij en zijn mededader weliswaar in de woning zijn geweest, maar daarbij geen spullen hebben meegenomen. De verklaring van degene die hem heeft opgehaald, biedt daarvoor steun. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
parketnummer: 15.207964.19:
Met betrekking tot het feit onder 1 heeft de raadsman van verdachte de rechtbank verzocht verdachte partieel vrij te spreken en hij heeft daartoe aangevoerd dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde kopstoot en het slaan tegen het hoofd van zijn moeder.
Met betrekking tot het feit onder 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Aangever heeft bij de politie verklaard dat ‘ [naam] ’ de airpods uit zijn gesloten hand heeft gepakt, terwijl de tenlastelegging er vanuit gaat dat verdachte degene is geweest die de airpods uit de gesloten hand heeft gepakt. Naar de mening van de raadsman is er geen sprake van medeplegen. Verdachte heeft bij het plegen van dit feit geen rol van betekenis gespeeld. Bovendien heeft aangever verklaard dat er geen geweld gebruikt is en geen bedreigingen zijn geuit.
Met betrekking tot het feit onder 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de telefoon uit haar handen heeft getrokken en daarna op de grond heeft gegooid en vervolgens op de telefoon heeft gestampt. Deze handelingen verhouden zich niet tot de geconstateerde schade aan de telefoon, die veel geringer is dan men zou verwachten bij de beschreven handelingen van verdachte.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit onder parketnummer 15.236840.19 en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 15.207964.19 op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Parketnummer: 15.236840.19
Uit de aangifte blijkt dat uit de woning een groot aantal spullen, waaronder dure kledingstukken, en geld is weggenomen. Aangever heeft verklaard dat de slaapkamer doorzocht was, dat er kastjes opengemaakt waren en dat er kleding op de grond was gegooid. Op 6 augustus 2019 kwamen de verbalisanten na een melding ter plaatse. In de woning zagen de verbalisanten een bloedspoor de woonkamer ingaan en de trap opgaan naar de eerste verdieping. Het bloedspoor stopte bij het nachtkastje en de kledingkast. Vast is komen te staan dat de aangetroffen bloedsporen matchen met het DNA-profiel van verdachte.
Op het nachtkastje had de aangever geld (€ 1600,00) neergelegd voor de vakantie van zijn dochter. De verbalisanten constateerden ook dat in de kledingkast veel dure merkjassen en –tassen hingen en stonden.
Gelet op voorgaande, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, inhoudende dat er op 6 augustus 2019 geen spullen zijn weggenomen, niet geloofwaardig. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat verdachte en zijn mededader, nadat zij met heel veel moeite de woning hadden betreden, beiden zonder medeneming van buit de woning zouden hebben verlaten. De verklaring van verdachte wordt, anders dan de verdediging meent, bovendien niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Parketnummer: 15.207964.19
Met betrekking tot het feit onder 2:
De rechtbank stelt voorop dat de kwalificatie “medeplegen” slechts gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Hiervan is in ieder geval sprake als het tenlastegelegde medeplegen in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde diefstal met geweld het volgende af.
Op 29 juli 2019 zag aangever twee jongens aankomen, te weten verdachte en een jongen die hij kent als ‘ [naam] . Verdachte sprak aangever aan en zei dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [naam] ) zijn zusje is en dat aangever zijn zusje had geslagen. Omdat dat volgens aangever niet het geval was, fietste aangever weg en zag hij vervolgens dat de beide jongens hem achterna fietsten. Op het Oudelandsdijkje hielden de jongens aangever staande. Aangever hoorde de beide jongens zeggen: “Geef die airpods hier”. Omdat aangever de airpods niet wilde afgeven, liep [naam] naar aangever toe, pakte hij de stevig gesloten rechterhand van aangever, opende deze en pakte hij vervolgens de air pods uit de hand van aangever. Aangever heeft verklaard dat hij zich geïntimideerd voelde door deze twee jongens.
De getuige [naam] heeft verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) kort na het lopen naar de Dijk terugkwam. Zij hoorde [naam] toen vragen of iemand airpods wilde.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering van de diefstal van de airpods. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank komt tevens tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde geweld. Naar het oordeel van de rechtbank is het tegen de wil van aangever openen van een stevig gesloten hand een (lichte) vorm van geweld, dat is aangewend om zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank sprake van “geweld” als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot het feit onder 3:
Uit de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de telefoon van zijn moeder heeft afgepakt en op de grond heeft gegooid, omdat hij wilde verhinderen dat zij de politie zou gaan bellen. Dit handelen van verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks tot gevolg gehad dat de telefoon op de grond terecht is gekomen en beschadigd is geraakt.
3.4.
Bewezenverklaring
Parketnummer 15.236840.19:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 6 augustus 2019 te Purmerend uit een woning gelegen aan het [adres] tezamen en in vereniging met een ander, een zonnebril en twee riemen en een armband en een tas en horloge en een sjaal en een geldbedrag en meerdere merkkledingstukken, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om die goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Parketnummer 15.207964.19:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 28 augustus 2019 te Purmerend zijn moeder, [naam] , heeft mishandeld door zijn moeder hard te duwen en een kopstoot te geven en tegen haar linker bovenbeen te schoppen (low kick) en op de linker arm te slaan;
2
hij op 29 juli 2019 te Purmerend tezamen en in vereniging met een ander, een stel airpods, dat toebehoorde aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door dreigend tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij zijn airpods moest afgeven en vervolgens door verdachtes mededader de gesloten hand van die [slachtoffer 2] waarmee hij die airpods vast had, werd vastgepakt en opengemaakt waarna de airpods uit de hand van die [slachtoffer 2] werden gepakt.
3
hij op 28 augustus 2019 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, merk Huawei, die aan [naam] toebehoorde, heeft beschadigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn
verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feit:

Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 15.236840.19: primair
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
parketnummer 15.207964.19:
met betrekking tot feit 1:
mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
met betrekking tot feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
met betrekking tot feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat het door hem aangevoerde onherstelbare vormverzuim moet leiden tot strafvermindering als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Meer subsidiair is de raadsman van mening dat de eis van de officier van justitie disproportioneel hoog is en verzoekt hij de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van zes maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdacht heeft zich, tezamen met een ander, schuldig gemaakt aan een woninginbraak.
Woninginbraken veroorzaken materiële schade en hinder aan de benadeelden. Daarnaast worden de bewoners in hun persoonlijke levenssfeer aangetast, nu een woning bij uitstek een plaats is waar men zich veilig hoort te kunnen voelen. Bovendien brengt dit soort feiten in het algemeen gevoelens van onbehagen en onveiligheid in de samenleving teweeg. Verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin.
Daarnaast heeft verdachte zich, tezamen met een ander, schuldig gemaakt aan een beroving, waarbij het slachtoffer met (licht) geweld airpods afhandig zijn gemaakt. Een dergelijk feit is bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen.
Voorts heeft verdachte zijn moeder in haar eigen woning mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Dit is een ernstig feit, temeer nu de mishandeling heeft plaatsgevonden op een plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen en zij juist verdachte had aangegeven dat hij niet meer welkom was in huis door eerdere ruzies en problemen met hem. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van de telefoon van zijn moeder. Verdachte heeft met zijn agressieve handelen laten zien zowel voor de fysieke integriteit als de persoonlijke eigendommen van zijn moeder geen respect te hebben. De rechtbank neemt hem dit uiterst kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder terzake van een vermogensdelict onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 januari 2020 van mevrouw M. Goudsmit-van Royen als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland
.
Het reclasseringsrapport houdt onder meer in:
Uit zijn justitiële documentatie blijkt dat hij vanaf 2017 in verband met diverse delicten met justitie in aanraking komt. Zijn delictsverleden laat een zorgelijk verloop zien. De heer [verdachte] is een belaste jongeman die op vrijwel alle leefgebieden lijkt af te glijden. Al meerdere jaren bestaan er veel zorgen om hem. Hij heeft een uitgebreide hulpverlenings-geschiedenis en ondanks de inzet van diverse vormen van hulpverlening is het tot op heden onvoldoende gelukt om resultaat te behalen. Er is sprake van een zorgelijke sociaal maatschappelijke integratie. De heer [verdachte] heeft geen structurele woon- of verblijfplaats, geen dagbesteding, ontvangt geen inkomen en heeft geen ID-bewijs of een bankrekening. Voor zijn detentie was hij veel buitenshuis, laat zelfbepalend en soms dreigend gedrag zien en is er sprake van dagelijks softdrugsgebruik. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat hij zich bevindt in een negatief sociaal netwerk. Tenslotte heeft hij een ambivalente houding ten opzichte van de hulpverlening. In 2019 heeft de jeugdreclassering zijn toezicht en de volwassenreclassering zijn werkstraf negatief geretourneerd. De heer [verdachte] zegt niet open te staan voor reclasseringsbegeleiding. Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien op dit moment geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zij zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Deze straf acht de rechtbank passend en geboden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1.3. is overwogen, zal de rechtbank aan het geconstateerde vormverzuim, geen rechtsgevolg verbinden.
Uit de rapportage van de reclassering komt duidelijk naar voren dat op alle leefgebieden zorgen bestaan. Ter terechtzitting heeft verdachte nogmaals aangegeven niet open te staan voor enige vorm van begeleiding. De rechtbank betreurt het besluit van verdachte om zich niet te laten begeleiden door de reclassering. Zonder begeleiding zal het van verdachte een enorme inspanning vergen om zich de komende periode op alle leefgebieden positief te ontwikkelen.

7.Vordering benadeelde partij

parketnummer 15.207964.19

De benadeelde partij [naam] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 550,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De schade is als volgt opgebouwd:
a. ‘schade aan Huawei mate 9’ € 250,00
b. ‘schade aan de deur van de woningbouwvereniging’ € 350,00
totaal: € 600,00.
Met betrekking tot de schade aan de Huawei mate 9 is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering, nu deze niet met schriftelijke bescheiden is onderbouwd. Verdachte heeft verweer gevoerd tegen de vordering, stellende dat hij aan de benadeelde partij een andere mobiele telefoon ter hand heeft gesteld en dat de schade bovendien binnen de verzekering van het afgesloten familie-abonnement valt. Nu de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen, is hetgeen door de verdediging is aangevoerd onweersproken gebleven, zodat de rechtbank de omvang van de schade niet kan vaststellen.
Met betrekking tot de gevorderde schade aan de deur van de woningbouwvereniging is de rechtbank van oordeel dat deze schade, die niet in de tenlastelegging staat opgenomen en bovendien is geleden door de woningbouwvereniging, niet rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten, zodat de benadeelde partij niet in de vordering zal kunnen worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 177,95
ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten
laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over
dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de weggenomen Apple airpods en oplaadcase.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 ten laste gelegde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal in vereniging met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 19 oktober 2017 in de zaak met parketnummer 15.071794.17 heeft de kantonrechter te Noord-Holland, locatie Alkmaar, verdachte ter zake van een overtreding van de leerplichtwet veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, bij niet of niet naar behoren uitvoeren van die werkstraf te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 13 november 2017 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de strijdigheid met artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, zoals recent geoordeeld door de rechtbank Gelderland. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen, gelet op het feit dat de huidige verdenkingen om andersoortige strafbare feiten gaan.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien de thans bewezenverklaarde feiten van een geheel andere orde zijn dan het feit waarvoor verdachte op 19 oktober 2017 door de kantonrechter is veroordeeld, namelijk overtreding van de leerplichtwet. Gelet hierop is toewijzing van de vordering niet opportuun.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300, 304, 311, 312 en 350, van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 15.236840.19 ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 15.207964.19 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder parketnummer 15.236840.19 bewezen verklaarde feit en de onder parketnummer 15.207964.19 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
3 (drie) MAANDEN nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 177,95 (honderdzevenenzeventig euro en vijfennegentig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan D.O. [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 177,95 (honderdzevenenzeventig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15.071794.17 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mrs. N.O.P Roché en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2020.