3.3.2Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 t/m 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair
Op grond van de hierna in de bijlagen opgenomen bewijsmiddelen, blijkt dat slachtoffer [naam slachtoffer 1] in de periode waarin het seksueel misbruik plaatsvond, in het kader van een omgangsregeling, om de twee weken bij haar moeder en verdachte verbleef in Grootebroek.
De rechtbank is van oordeel dat [naam slachtoffer 1] op die momenten was toevertrouwd aan de zorg van verdachte en dat derhalve de strafverzwarende omstandigheid van artikel 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht aan de orde is.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat ook bewezen kan worden dat verdachte de hand van slachtoffer [naam slachtoffer 1] naar/tegen zijn blote penis heeft gebracht. [naam slachtoffer 1] heeft ten aanzien van deze handeling een zeer concrete verklaring afgelegd, namelijk dat het één keer is gebeurd en dat zij op het moment dat zij haren voelde, haar hand gelijk heeft teruggetrokken.
De door haar omschreven gewaarwording op het moment dat zij haren voelde, kan worden begrepen tegen de achtergrond van de belevingswereld van een minderjarige die, zo kan uit de verslaglegging van het studioverhoor worden afgeleid, nog geen besef had van seksualiteit. Niet gebleken is bovendien dat [naam slachtoffer 1] – mede gelet op jaar jeugdige leeftijd ten tijde van het misbruik – al bekend was met deze zeer specifieke kenmerken van een volwassen mannelijke lichaam. De verklaring komt daarom op de rechtbank authentiek over en de rechtbank acht het niet aannemelijk dat juist dit specifieke onderdeel van haar verklaring op een verzinsel zou berusten. De verklaring is op dit onderdeel derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Bewijsoverwegingen feiten 2 t/m 4
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval de verdachte en de aangeefster.
Het bewijs dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, kan niet uitsluitend gebaseerd zijn op de verklaringen van aangeefster. De door aangeefster verklaarde feiten en omstandigheden mogen niet op zichzelf staan, maar dienen volgens vaste rechtspraak voldoende steun te vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij is niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Dit brengt met zich dat de rechtbank dient te beoordelen, enerzijds, of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en anderzijds, of haar verklaringen voldoende steun vinden in overige bewijsmiddelen. Het oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar geacht wordt, kan het benodigde steunbewijs niet vervangen.
Het steunbewijs dient verder te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende basis om te concluderen dat de aangifte door [voorletters slachtoffer 2] [naam slachtoffer 2] betrouwbaar is. Haar verklaringen tijdens de informatieve gesprekken zeden op 2 juni 2016 en 29 november 2019 stemmen op essentiële onderdelen overeen met de inhoud van haar aangifte op 17 december 2019. Deze aangifte stemt ook overeen met haar nadere verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 juni 2020. Door aangeefster is consistent verklaard over het misbruik door verdachte.
[voorletters slachtoffer 2] [naam slachtoffer 2] heeft met name in de aangifte gedetailleerd verklaard over de door verdachte gepleegde handelingen en de context daarvan, in het bijzonder over de meerdere locaties, over de gelegenheid die verdachte gehad heeft, over de handelingen die verdachte bij haar verricht heeft en over de impact die het seksueel misbruik op haar heeft gehad.
Het gegeven dat tijdens de informatieve gesprekken nog niet tot in detail door aangeefster over het misbruik is verklaard, doet aan de betrouwbaarheid van de (latere) aangifte niet af. Dergelijke informatieve gesprekken vinden immers plaats in een preparatoire setting, waarin nog niet concreet op details van het misbruik wordt ingegaan. Juist tijdens een aangifte wordt meer ingezoomd op de details en wordt daarover doorgevraagd. Het is daarom niet vreemd dat de verklaringen van aangeefster later, bij de aangifte, meer gedetailleerd zijn geworden.
Waar het gaat om details valt onder meer op wat de aangeefster heeft verklaard over de caravan op het terrein van de werkgever van de verdachte waar deze in de fase waarin de echtscheiding haar beslag kreeg verbleef. De aangeefster maakt melding van de omstandigheden ter plaatse, ook in de nachtelijke uren, en haar gevoel daarbij. De enkele opmerking van de verdachte ter terechtzitting dat de aangeefster daar nooit heeft overnacht ontdoet dit detail niet van zijn betekenis voor de beoordeling van de betrouwbaarheid.
De omstandigheid dat aangeefster pas jaren nadat het misbruik gestopt was, aangifte heeft gedaan, doet naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf evenmin afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
De wijze van totstandkoming van de aangifte is in dit verband van belang. Het seksueel misbruik van aangeefster door verdachte is in een gesprek tussen aangeefster en haar moeder omstreeks mei 2016 tijdens een emotionele uitbarsting tot uiting gekomen. Uit de door aangeefster en haar moeder gegeven weergave hiervan blijkt dat dit gebeurde doordat [naam slachtoffer 2] werd getriggerd door een opmerking en zij haar ervaringen niet meer voor zich kon houden. Kort daarop heeft het eerste informatieve gesprek met de politie plaatsgehad, te weten op 2 juni 2016.
Van deze emotionele uitbarsting heeft de aangeefster ook melding gemaakt in de beginfase van haar behandeling bij [instantie] , namelijk tijdens de intake op 3 oktober 2017, zo blijkt uit de verslaglegging daarvan.
Aangeefster heeft gedurende de onrustige periode tussen haar moeder en verdachte vanwege een moeilijke echtscheiding die met een rechterlijke uitspraak werd afgerond in december 2014 en de nasleep hiervan haar aangifte lange tijd niet doorgezet. Dit vormt, anders dan door de verdediging is gesuggereerd, juist een contra-indicatie voor de gedachte dat de aangifte slechts is gedaan om verdachte in een kwaad daglicht te stellen. De verklaringen van [naam slachtoffer 2] bieden voor een dergelijke conclusie evenmin een aanknopingspunt.
Ook voor het overige ziet de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat aangeefster haar verklaring heeft verzonnen of (op onderdelen) aangedikt. Dat sprake zou zijn van “pseudoherinneringen” is in de onderhavige zaak niet door een deskundige vastgesteld en de enkele omstandigheid dat in een soortgelijke zaak door een deskundige is verklaard dat het risico op pseudoherinneringen aanzienlijk is wanneer het betrokken slachtoffer (EMDR-) therapie heeft gehad, is onvoldoende om te concluderen dat de aangifte van [voorletters slachtoffer 2] [naam slachtoffer 2] op pseudoherinneringen berust en daarom onbetrouwbaar is. De rechtbank overweegt in dit verband dat tijdens voornoemde intake op 3 oktober 2017 is besproken dat EMDR-behandelingen in een eerdere fase juist zijn afgebroken doordat deze te confronterend waren voor de aangeefster en dat zij op dat moment de verwerking weer wilde starten.
Ten slotte volgt de rechtbank de verdediging niet in het standpunt dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn omdat zij in de tussentijd uitvoerig overleg heeft gehad met derden en daardoor zo sterk is beïnvloed, dat de aangifte niet meer onafhankelijk mag worden verondersteld. Integendeel, uit de verklaringen van, onder andere, aangeefster en haar moeder valt op te maken dat aangeefster juist niet over concrete details van het misbruik met anderen heeft gesproken.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de aangifte van [voorletters slachtoffer 2] [naam slachtoffer 2] , gedaan op
17 december 2019, bruikbaar voor het bewijs. Het tot een andere conclusie strekkende verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het steunbewijs
Uit de weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen in de bijlage blijkt dat de aangifte van [voorletters slachtoffer 2] [naam slachtoffer 2] ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen. Meer specifiek wordt omtrent die inhoud het volgende overwogen.
De zus van verdachte, [naam zus Ve] , heeft als getuige bij de politie verklaard dat verdachte intiem omging met aangeefster en dat zij als een verliefd stel aan elkaar frunnikten als zij, verdachte en aangeefster, bij haar op bezoek kwamen. Zij heeft verdachte hier ook op aangesproken. Voort heeft zij verklaard dat zij gezien heeft dat verdachte en aangeefster samen in een zwembad zaten en elkaar aanraakten op een wijze die haar te denken gaf. Zij heeft dit ook verteld aan de moeder van [naam slachtoffer 2] , hetgeen door de laatste is bevestigd in haar verklaring.
Uit een mutatie bij de politie Enkhuizen blijkt dat [naam zus Ve] bij de moeder van aangeefster haar zorgen hierover heeft uitgesproken en tegen haar gezegd heeft dat zij zich zorgen maakte omdat zij het gevoel had dat verdachte meer in aangeefster zou zien dan alleen een dochter. De moeder van aangeefster heeft hiervan in oktober 2015 melding gedaan bij de politie. De getuige [naam zus Ve] heeft deze gang van zaken bij de politie bevestigd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de getuige [naam zus Ve] , nota bene de zus van verdachte, dit zou zeggen om verdachte een hak te zetten. Verdachte heeft desgevraagd ook verklaard dat de relatie tussen hem en zijn zus, goed was. De getuigenverklaring van verdachtes zus en de mutatie uit oktober 2015 ondersteunen de aangifte in die zin dat deze een licht werpen op de interactie tussen verdachte en aangeefster die qua aard en strekking kennelijk anders is geweest dan verwacht mag worden in een vader-dochter relatie.
De aangifte vindt daarnaast steun in de verklaring van de moeder van aangeefster, getuige [naam moeder slachtoffer 2] , zoals afgelegd bij de politie, voor wat betreft de emotionele gevolgen van het misbruik voor aangeefster.
De moeder van aangeefster heeft consistent verklaard over de hevige emotionele uitbarsting van aangeefster toen zij aan haar moeder vertelde dat zij door verdachte was misbruikt en over de innerlijke strijd dit bij aangeefster teweeg heeft gebracht.
De aangifte wordt verder ondersteund door de dossiernotities van [instantie] , een organisatie voor GGZ dienstverlening, waaruit blijkt dat aangeefster sinds oktober 2017 in gesprek is over het seksueel misbruik van de laatste partner van haar moeder, zijnde verdachte, en dat dit gepaard is gegaan met door de rapporteur bij aangeefster waargenomen spanningen en blokkades.