ECLI:NL:RBNHO:2020:6171

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5410
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de WOZ-waarde van een onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen drs. [X], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder, over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De waarde van de woning, gelegen in Amsterdam, was vastgesteld op € 829.000 voor het kalenderjaar 2018. Eiser had op 8 mei 2018 een bezwaarschrift ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn was aangevangen op 1 maart 2018. Eiser had het bezwaarschrift pas op 8 mei 2018 ingediend, wat te laat was. Eiser stelde dat hij het bezwaarschrift op 9 april 2018 had verzonden, maar kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiser lag en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig had ingediend.

De rechtbank overwoog verder dat, hoewel artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om een niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten indien er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, eiser geen gronden had aangevoerd die tot een dergelijk oordeel konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2020 in de zaak tussen

drs. [X] , wonende te [Z] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak [A] (gemeente Amsterdam) (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 829.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2018 bekend gemaakt.
Verweerder heeft op 8 mei 2018 een bezwaarschrift ontvangen.
Verweerder heeft op 30 augustus 2019 een ingebrekestelling ontvangen.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar als een ambtshalve verzoek om vermindering in behandeling genomen en de waarde gehandhaafd. Verweerder heeft het verzoek om een dwangsom afgewezen.
De rechtbank heeft op 21 oktober 2019 een beroepschrift ontvangen.
Verweerder heeft op de procedure betrekking hebbende stukken overgelegd en een taxatieonderbouwing ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande woning uit bouwjaar 2001. De inhoud van de woning is ongeveer 460m³ en de woning heeft een oppervlakte van 161m2. Het kaveloppervlak bedraagt 2.615m2 en daarnaast heeft de woning extra grond van 10.535m2. De woning heeft een hooi-/stroschuur van 30m2, een schuur van 17m2, een schuur van 100m2 en een schuur van 12m2.
Geschil
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2017.
3. Eiser is van mening dat de WOZ-waarde van de woning dient te worden bepaald op € 653.808. Eiser heeft ter onderbouwing een taxatierapport overgelegd d.d. 15 mei 2018, waarin de waarde per 26 april 2018 is getaxeerd op € 740.000. Dit leidt volgens eiser op de waardepeildatum tot een waarde van € 653.808.
Tevens geeft eiser aan dat hij ten gevolge van de niet-ontvankelijkverklaring niet is gehoord.
4. Verweerder stelt zich thans op het standpunt dat het bezwaar tijdig is ingediend.
Verweerder verdedigt in beroep een waarde van € 802.000 en heeft ter onderbouwing van deze waarde een taxatiematrix overgelegd. Naast gegevens van de woning, bevat de matrix gegevens van een drietal vergelijkingsobjecten.
5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
6. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) juncto artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet in zake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
7. De beschikking is gedagtekend 28 februari 2018. Gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 1 maart 2018. Alsdan had het bezwaarschrift uiterlijk op 11 april 2018 bij verweerder ingediend moeten worden. Verweerder heeft eerst op 8 mei 2018 een bezwaarschrift gericht tegen de aanslag ontvangen. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij op 9 april 2018 een bezwaarschrift naar verweerder heeft verstuurd, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld middels een bewijsstuk van een aangetekende verzending. In gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, wordt als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. In casu beschikt de rechtbank niet over een enveloppe met poststempel. De bewijslast ten aanzien van het moment van de verzending ligt alsdan bij degene die het poststuk ter post heeft bezorgd. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij het bezwaarschrift op 9 april 2018 ter post heeft bezorgd. De rechtbank zal daarom uitgaan van 8 mei 2018 als ontvangstdatum van het bezwaarschrift. Dit betekent dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend.
8. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voor toepassing van artikel 6:11 van de Awb heeft de rechtbank dan ook geen reden.
9. Verweerder heeft het bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat brengt met zich dat verweerder ingevolge artikel 7:3 van de Awb mocht afzien van het horen van eiser. Van een schending van de hoorplicht is dus geen sprake.
Verweerder heeft toegezegd de waarde ambtshalve te verlagen naar € 802.000 en heeft ter zitting aangegeven dit gestand te doen. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven bereid te zijn het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Proceskosten
11. Bij deze uitkomst van de procedure heeft de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is gedaan op 25 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.