ECLI:NL:RBNHO:2020:6171
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de WOZ-waarde van een onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen drs. [X], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder, over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De waarde van de woning, gelegen in Amsterdam, was vastgesteld op € 829.000 voor het kalenderjaar 2018. Eiser had op 8 mei 2018 een bezwaarschrift ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn was aangevangen op 1 maart 2018. Eiser had het bezwaarschrift pas op 8 mei 2018 ingediend, wat te laat was. Eiser stelde dat hij het bezwaarschrift op 9 april 2018 had verzonden, maar kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiser lag en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig had ingediend.
De rechtbank overwoog verder dat, hoewel artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om een niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten indien er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, eiser geen gronden had aangevoerd die tot een dergelijk oordeel konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.