In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin haar WIA-uitkering opnieuw was toegekend met ingang van 24 september 2018, maar haar bezwaar tegen dit besluit was ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij meer beperkingen had dan door verweerder was aangenomen, en dat haar klachten door de beoordeling van verweerder waren verergerd. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiseres zich op 24 augustus 2009 ziek had gemeld en een WIA-uitkering ontving. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige oordelen van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om aan de juistheid van deze oordelen te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van eiseres en dat de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid correct had berekend. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig was. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.