ECLI:NL:RBNHO:2020:6123

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
8356535 \ CV EXPL 20-2051
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonstop door werkgever gedeeltelijk onterecht doorgevoerd; Gedeeltelijke toewijzing loonvordering werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. H.D. van Duijvenbode, en P.M.T. Cargo Security B.V., vertegenwoordigd door mr. W.E. van Engelenhoven. De zaak betreft een loonstop die door de werkgever, PMT, is doorgevoerd over de periode van 2 juli 2018 tot 27 augustus 2018. [eiser] heeft een vordering ingesteld voor het achterstallige salaris, inclusief vakantietoeslag en onregelmatigheidstoeslag, omdat hij van mening is dat de loonstop onterecht was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] van 15 maart 2013 tot 1 december 2019 in dienst was bij PMT als Beveiliger en dat hij op 29 augustus 2016 arbeidsongeschikt is geraakt. Gedurende zijn ziekte heeft hij recht op doorbetaling van zijn loon, maar PMT heeft zijn loon stopgezet omdat hij niet zou voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat PMT de loonstop niet terecht heeft doorgevoerd voor de periode van 2 juli tot 17 juli 2018, omdat [eiser] niet in staat was om te werken. De kantonrechter heeft PMT veroordeeld tot betaling van 85% van het achterstallige salaris over deze periode, inclusief vakantiegeld en overige emolumenten, en heeft de wettelijke verhoging gematigd tot 20%. De vordering van [eiser] voor de periode na 17 juli 2018 is afgewezen, omdat hij niet heeft meegewerkt aan de re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8356535 \ CV EXPL 20-2051
Uitspraakdatum: 5 augustus 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. H.D. van Duijvenbode (DAS)
tegen
de besloten vennootschap
P.M.T. Cargo Security B.V.
gevestigd te Schiphol-Rijk
gedaagde
verder te noemen: PMT
gemachtigde: mr. W.E. van Engelenhoven

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 18 februari 2020 een vordering tegen PMT ingesteld. PMT heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna PMT een schriftelijke reactie heeft gegeven, onder overlegging van producties. [eiser] heeft vervolgens nog een akte uitlating producties ingediend.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is van 15 maart 2013 tot 1 december 2019 bij PMT in dienst geweest in de functie van Beveiliger, laatstelijk tegen een salaris van € 1.989,60 bruto per vier weken, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst waren de bepalingen van de cao particuliere beveiliging (hierna: de cao) van toepassing.
2.2.
Artikel 72 lid 1 van de cao bepaalt onder meer: ‘
(…) In het tweede ziektejaar behoudt de werknemer doorbetaling van het ziektegeld tot 85%. (…)
2.3.
Op 29 augustus 2016 is [eiser] uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. Het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid is [eiser] niet belastbaar geweest voor arbeid.
2.4.
In het rapport van de bedrijfsarts, [bedrijfsarts 1] , van 9 oktober 2017 staat onder meer: ‘
(…) Uw wn heeft klachten die mentale en fysieke beperkingen veroorzaken. Hij heeft contacten in medisch circuit. Met uw wn is het advies besproken dat verwacht kan worden dat hij wel een begin maakt met reïntegratie en wel voor 5x4 uren. Het is wenselijk dat nochtans voldoende structuur, ritme en regelmaat is in de reïntegratie periode en dat werkrooster de komende weken (ruim) vooraf bekend is bij uw wn. Mede gelet op het feit dat uw wn langer dan een jaar uit het arbeidsproces is geweest, adviseer ik u om hem de komende 4-6 weken geen werk aan te bieden met groot afbreukrisico dan wel eind-verantwoordelijkheid. Uw wn kreeg het advies om bij behandelaar na te vragen of er beperkingen zijn voor het autorijden. Zolang als dit niet duidelijk is, wordt autorijden niet geadviseerd. Voor het transportprobleem zal er een oplossing gezocht moeten worden (waar wn primair voor verantwoordelijk is). Met uw wn is ook besproken dat er de komende weken wellicht ook stappen gezet zullen kunnen worden in het opbouwen van uren: elke 2 weken een uur erbij (van 5x4 naar 5x5, 5x6, 5x7 en dan voltijds). (…)
2.5.
In het rapport van de bedrijfsarts van 4 december 2017 staat onder meer: ‘
(…) Van uw wn verneem ik dat klachten niet minder zouden zijn in vergelijking met vorig consult van 09/10/17. Maar ook verneem ik van uw wn dat hij 1x is opgeroepen voor werk en daarna ook niet meer. De redenen waarom hij niet meer is opgeroepen, weet hij niet, aldus uw wn. Aan uw wn heb ik kenbaar gemaakt dat het advies van 09/10/17 ongewijzigd gehandhaafd kan worden. (…)
2.6.
Bij e-mail van 23 december 2017 heeft [HR manager] , HR manager PMT (hierna: [HR manager] ) aan [eiser] geschreven: ‘
(…) Gisteren heb jij mij per telefoon laten weten dat je vandaag niet komt werken. (…) Op 4 december jl. heeft de bedrijfsarts (…) in zijn rapportage geschreven dat het re-integratie advies van 9 oktober jl. gehandhaafd blijft. Indien de werknemer niet of onvoldoende meewerkt aan het re-integratieplan kan de werkgever sancties opleggen. Vanaf aankomende maandag, 29 december, laat ik jou door de planning weer op het rooster zetten. Indien je weer niet op het werk verschijnt zullen wij overgaan tot stopzetting van het loon. (…)
2.7.
Op voornoemde e-mail heeft [eiser] op 23 december 2017 gereageerd: ‘
Ik heb aan jouw niet gezegd dat ik niet kom werken. Ik heb me aan jouw juist ziek gemeld. Na de advies van arbo ben ik wel mee gewerkt, en gewerkt op het platform. Ik moes eigenlijk volgens advies van arbo zonder eind verantwoordelijk met bovende sterkte werken. Maar pmt heeft mij normale dienst gegeven. jullie hebben aan mij geen aangepaste werk aangeboden. (…)
2.8.
Bij brief van 19 januari 2018 heeft [HR manager] aan [eiser] geschreven: ‘
(…) Op 23 december jl. heb ik jou een bericht gestuurd dat wij met ingang van 25 december 2017 zullen overgaan tot stopzetten van jouw loon indien jij niet meewerkt aan jouw re-integratie verplichtingen.
Op 3 januari jl. hebben wij hierover nog een persoonlijk gesprek met [directeur] (directeur) en ondergetekende gehad. In dit gesprek heb jij aangegeven dat je ziek bent en daardoor niet in staat bent om te werken. In die gesprek hebben wij aangegeven dat zowel de werknemer als de werkgever het advies van de bedrijfsarts dient te volgen.
Op 21 december jl. ben jij voor het laatst een paar uur op het werk verschenen. Zoals ook al aangegeven op 23 december hebben wij met ingang van 25 december 207 jouw loon stop gezet.
Indien je het niet eens bent met het oordeel van de bedrijfsarts zou ik je willen adviseren een deskundigenoordeel bij het UWV of een second opinion bij een andere bedrijfsarts aan te vragen. (…)
2.9.
[eiser] heeft op 1 maart 2018 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, met betrekking tot de vraag of hij op 25 december 2017 het eigen werk weer volledig kon doen. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 24 april 2018 staat onder meer: ‘
(…) De verzekeringsarts van het UWV is op basis van haar onderzoek van mening dat de visie van de bedrijfsarts plausibel is en kan worden gevolgd. Client is per geschildatum geschikt te achten voorpassendewerkzaamheden. Op basis van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn de op 09 oktober 2017 genoemde beperkingen op datum geschil nog steeds aan de orde, dat wil zeggen geen werk met groot afbreuk risico dan wel eindverantwoordelijkheid. (…) Indien betrokkene op datum geschil werkzaamheden als beveiligingsmedewerker vliegtuigen zelfstandig diende te verrichten, zijn dit gezien de beperkingen geen passende werkzaamheden. (…)
2.10.
In het rapport van de bedrijfsarts van 26 april 2018 staat onder meer: ‘
(…) Uw wn presenteert nog immer klachten die beperkingen veroorzaken. Hij kreeg wederom uitvoerig uitleg inzake het verband tussen klachten, beperkingen en belastbare mogelijkheden en ook uitleg over het traject van de FML en AD-onderzoek. Van uw wn kreeg ik bevestigd dat er een gesprek is geweest met HR en de afspraak om re-integratie te starten met 3x3 u in aangepast werk. Uw wn kreeg van mij het advies om spoedig contact met u op te nemen voor de effectuering van de gemaakte afspraak met u. Ook is het advies met uw wn besproken om wekelijks uren op te bouwen. (…)
2.11.
In het rapport van de arbeidsdeskundige van 18 mei 2018 staat onder meer: ‘
(…) Betrokkene re-integreert momenteel voor 9 uur per week in ander werk. (…) met de huidige beperkingen kan betrokkene zijn eigen werk bij de eigen werkgever niet uitvoeren. (…) er is geen passende arbeid bij de eigen werkgever aanwezig. (…) er zijn mogelijkheden voor andere arbeid bij een andere werkgever. (…) Meneer is geschikt voor beveiligingsarbeid die hij overdag kan doen in teamverband. Of meneer kan werken als montagemedewerker, of als callcentermedewerker overdag. Meneer kan werken als beheerder in een parkeergarage. (…)
2.12.
In het rapport van de bedrijfsarts van 4 juni 2018 staat onder meer: ‘
(…) Van uw wn verneem ik dat reintegratie en urenopbouw in aangepaste taken naar wens verloopt. (…) Naar het uitziet zal uw wn aan het einde van het 2e ziekte jaar nog niet volledig aantal uren participeren in het arbeidsproces. Ook is de prognose dat hij wel duurzaam het eigen werk zal kunnen gaan doen dubieus. Naast het verder blijven opbouwen van uren in de aangepaste taken is het inzetten van spoor 2 daarom de meest voor de hand liggende optie (…).
2.13.
Bij e-mail van 28 juni 2018 heeft [HR manager] aan [eiser] geschreven: ‘
(…) Vanmiddag hebben wij een gesprek gehad over de voortgang van jouw re-integratie. In dit gesprek heb jij aangegeven per direct te stoppen met de re-integratie, omdat jouw gezondheid achteruit gaat en je aan jezelf moet denken. Je hebt je daarop ziek gemeld. Ik heb je aangegeven dat je niet zomaar kunt stoppen met de re-integratie en dat dit de nodige gevolgen zal hebben. Jij hebt aangegeven je hiervan bewust te zijn en hebt gezegd dat je de eventuele consequenties zal aanvaarden. Aangezien zowel de werknemer als de werkgever verplicht zijn zich strak aan het re-integratieschema te houden, wil ik je dringend verzoeken morgen toch gewoon naar het werk te komen. Kom je morgen niet naar het werk dan zal dit worden gezien als werkweigering en zijn wij genoodzaakt het loon weer op te schorten. Ik zal jou op korte termijn laten oproepen bij de bedrijfsarts (…).
2.14.
Op voornoemde e-mail heeft [eiser] op 28 juni 2018 gereageerd: ‘
(…) Vanmiddag heb ik me aan jouw ziek gemeld!!!!! Omdat ik mee niet meer aan trek, omdat ik me niet lekker voel, omdat mijn klacten erger worden, daarom heb ik me aan jouw ziek gemeld. Je heb aan mij gezegd dat je me aan alle partijen ga ziek melden!! En nu eind van de dag met deze manier ga je me weer santeren als ik morgen niet werk kom, dan wordt het werkweigering gezien het vervolg loonstopzetting is ingezet. IK ZEG HIER NOGMAALS, IK BEN ZIEK , IK MELD ME ZIEK!!!!! ZIEK IS ZIEK Ik hoop dat het nu duidelijk is. Ik heb me best gedaan, ik doe me nogsteeds best!!! ik meld me vanmiddag e nu aan jouw ziek!!! Morgen heb ik een afpraak huisarts!!! (…)
2.15.
Bij brief van 2 juli 2018 heeft [HR manager] aan [eiser] geschreven: ‘
(…) Vandaag is vastgesteld dat uw zowel afgelopen vrijdag als vandaag niet op het werk bent verschenen. Naar aanleiding van het ontstaat van deze situatie is op maandag 2 juli een consult bij de bedrijfsarts ingepland. U heeft bij onze Care Manager, [care manager] , aangegeven dat u niet op het afgesproken tijdstip van 13:30 uur bij de bedrijfsarts kan komen vanwege een afspraak met de behandelaar. De Care manager heeft vervolgens voorgesteld de afspraak te verschuiven naar 09:00 uur. U heeft aangegeven ook niet om 09:00 uur naar de bedrijfsarts te kunnen vanwege een afspraak met een andere behandelaar. Doordat u verzuimd heeft naar het spreekuur van de bedrijfsarts te komen heeft de bedrijfsarts geen beoordeling kunnen doen omtrent de nieuwe situatie. Wij stellen u in gebreke, omdat u zich niet aan de re-integratieverplichtingen houdt en u daarnaast ook niet naar het spreekuur van de bedrijfsarts bent gekomen. Wij zijn daarom genoodzaakt uw loon met ingang van 2 juli 2018 stop te zetten. (…)
2.16.
In het rapport van een andere bedrijfsarts, [bedrijfsarts 2] , van 10 juli 2018 staat onder meer: ‘
(…) Het grootste probleem is eigenlijk dat hij zich door de werkgever onvoldoende gehoord voelt. (…) Daarnaast geeft werknemer aan dat er weinig passend werk is. (...) sprake van ontevredenheid over de gang van zaken tijdens de re-integratie. Als bedrijfsarts moet ik u wijzen op het belang van het oplossen van deze problematiek met zonodig toepassen Mediation. Of dit alles nu nog nuttig is (vlak voor de einde wachttijd beoordeling), is natuurlijk de vraag.
- belastbaarheid: de bedrijfsarts is van mening dat er sprake is van belastbaarheid (er is geen sprake van een GBM situatie). Re-integratie kan dus plaatsvinden. In ieder geval kan de re-integratie spoor II gewoon doorgaan. Een re-integratie spoor I acht ik eigenlijk pas mogelijk nadat de ervaren problematiek is besproken en opgelost evt middels Mediation. De belastbaarheid is middels een functionele mogelijkhedenlijst vastgelegd. (…)
2.17.
In de functionele mogelijkhedenlijst van 10 juli 2018 staat onder meer dat werknemer: (i) aangewezen is op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is, (ii) een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren, (iii) op korte afstand sanitaire voorzieningen beschikbaar moet hebben en (iv) verder geen (specifieke) beperkingen in functioneren heeft.
2.18.
Bij brief van 20 juli 2018 heeft [HR manager] aan [eiser] geschreven: ‘
(…) In het kader van het 2e spoor traject heeft [naam] voor u een sollicitatiegesprek bij [bedrijf] geregeld. Na het gesprek (d.d. 18-07-2018) heeft [naam 2] van [bedrijf] bij de Care Group aangegeven dat u tijdens het gesprek hebt gezegd nog niet klaar te zijn voor re-integratie vanwege behandelingen en medicatie. [naam 2] heeft daarbij ook aangegeven dat zij op dit moment over meer dan voldoende werk beschikken.
De bedrijfsarts, [bedrijfsarts 1] , heeft al meerdere malen in zijn advies aangegeven dat u gedeeltelijk geschikt bent voor (aangepast) werk. U heeft aangegeven het niet met dit advies eens te zijn en u hebt om een second opinion gevraagd bij een andere bedrijfsarts. Op 10 juli jl. bent u bij [bedrijfsarts 2] op het spreekuur geweest. [bedrijfsarts 2] heeft in zijn advies geschreven dat er sprake is van belastbaarheid en re-integratie dus plaats kan vinden. Hij geeft hierbij aan dat de re-integratie, in ieder geval, in spoor 2 kan doorgaan.
Ik wil u er op wijzen dat u als werknemer verplicht bent mee te werken aan de re-integratie. Hierbij ontvangt u een officiële waarschuwing voor het niet meewerken aan de re-integratie in spoor 2. (…)
2.19.
Bij brief van 14 september 2018 is door het UWV aan [eiser] medegedeeld dat hij per 27 augustus 2018 recht heeft op een WIA(WGA)-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Tegen deze beslissing hebben zowel [eiser] als PMT bezwaar gemaakt. Op 21 maart 2019 heeft het UWV de bezwaren ongegrond verklaard en is – samengevat – geconcludeerd dat ‘
werknemer volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is per 27 augustus 2018’.
2.20.
In de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 maart 2019 staat onder meer: ‘
(…) per geschildatum d.d. 25-12-2017 wordt cliënt wel belastbaar geacht voor passende werkzaamheden. Client heeft zich voor passende werkzaamheden eind december afgemeld, waarna loonstop. Hij vond de voorgestelde werkzaamheden niet passend. (…) Er zijn geen medische argumenten om af te wijken van het primaire medische oordeel. (…)
2.21.
Op 1 april 2019 heeft [eiser] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd, met betrekking tot passend werk binnen het bedrijf. Naar aanleiding van die aanvraag heeft het UWV bij brief van 29 april 2019 aan [eiser] geschreven: ‘
(…) In verband hiermede hebben wij aanvullende informatie bij u opgevraagd. Deze hebben wij heden ontvangen. U heeft al eerder een deskundigenoordeel over dit verschil van mening aangevraagd. Wij hebben u op 29 april 2019 en op 14 september 2019 laten weten wat ons oordeel was omtrent de passende arbeid en de re-integratie. Omdat u bij de huidige aanvraag geen nieuwe informatie heeft gegeven, kunnen wij helaas geen nieuw deskundigenoordeel geven. (…)
2.22.
Namens [eiser] is bij brief van 31 juli 2019 aan het UWV geschreven: ‘
(…) Werkgever heeft de loonbetaling destijds stopgezet. Werkgever heeft cliënt losse taken aangeboden in een loods, zoals bijvoorbeeld: honden hokken schoonmaken, heftruck wassen, hele loods vegen, autowassen enzovoorts. Volgens cliënt was dat niet passend en heeft werkgever volgens hem onterecht de loonbetaling (…) stopgezet. Vandaar zijn verzoek om een nieuw deskundigenoordeel. Het door u bedoelde – eerder verstrekte – deskundigenoordeel zag op een andere situatie. Om het loon over de periode 2 juli 2018 tot 27 augustus 2018 te kunnen vorderen in een procedure, heeft cliënt op basis van de wet een deskundigenoordeel van UWV nodig, waarin UWV ingaat op de vraag of cliënt in voornoemde periode wel of niet tot werken in staat was en of de aangeboden losse werkzaamheden wel of niet als passend beschouwd konden worden. (…)
2.23.
Op 17 december 2019 hebben [eiser] en PMT een vaststellingsovereenkomst getekend, waarmee het dienstverband met wederzijds goedvinden per 1 december 2019 is beëindigd. Ten aanzien van de finale kwijting zijn partijen in de vaststellingsovereenkomst een uitzondering overeengekomen met betrekking tot de tussen partijen gerezen discussie over het vanwege de loonstaking over de periode van 2 juli tot 27 augustus 2018 niet betaalde loon.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter PMT bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 4.938,40 bruto aan achterstallig salaris inclusief vakantietoeslag en onregelmatigheidstoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de loonstop van 2 juli tot 27 augustus 2018 door PMT onterecht is opgelegd. Nu de bedrijfsarts op 4 juni 2018 heeft verklaard dat [eiser] volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en verbetering is uit- gesloten en uit de beslissing van het UWV van 14 september 2018 blijkt dat er in het kader van de WIA-aanvraag volgens het UWV geen mogelijkheden waren tot werkhervatting, staat vast dat [eiser] in de periode van 2 juli tot 27 augustus 2018 niet kon werken en dus ook niet de door PMT aan hem opgedragen taken kon verrichten. Ondanks herhaalde verzoeken van [eiser] is PMT niet bereid gebleken het achterstallige salaris te betalen.

4.Het verweer

4.1.
PMT betwist de vordering en verzoekt de kantonrechter om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren, althans om de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proces- kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
4.2.
PMT voert – samengevat – primair aan dat [eiser] niet heeft voldaan aan het vereiste van artikel 7:629a lid 1 BW door bij zijn verzoek geen UWV-deskundigenverklaring te voegen. Subsidiair voert PMT aan dat de loonbetaling over de periode van 2 juli tot 27 augustus 2018 terecht is gestaakt op grond van artikel 7:629 lid 3, sub c en/of d, BW. Bij brief van 2 juli 2018 is door PMT aan [eiser] voorgehouden dat zijn loon wordt gestaakt omdat hij zich niet houdt aan zijn re-integratieverplichtingen door niet te verschijnen voor het verrichten van de opgedragen passende arbeid en door ook niet te verschijnen bij de bedrijfsarts om de volgens [eiser] gewijzigde situatie te beoordelen.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of PMT het salaris over de periode van 2 juli 2018 tot 27 augustus 2018 aan [eiser] moet betalen.
5.2.
Uit artikel 7:629a lid 1 BW volgt dat de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst, indien bij de eis geen deskundigenverklaring is gevoegd van het UWV omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten.
5.3.
PMT stelt zich op grond van voornoemd wetsartikel primair op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat [eiser] volgens PMT geen deskundigenverklaring heeft overgelegd. [eiser] betwist dat en stelt hij wel ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks dat er geen deskundigenoordeel is overgelegd. Volgens [eiser] heeft het UWV geen deskundigenoordeel willen afgeven, ondanks herhaalde verzoeken van [eiser] . Van [eiser] kan in redelijkheid niet worden gevergd een deskundigenoordeel over te leggen nu het UWV daartoe niet is overgegaan, althans dat heeft geweigerd, aldus [eiser] .
5.4.
De kantonrechter is met [eiser] van oordeel dat sprake is van een situatie waarin het overleggen van een deskundigenoordeel niet van de werknemer kan worden gevergd. Het UWV heeft immers, ondanks de door [eiser] verstrekte aanvullende informatie, medegedeeld geen nieuw deskundigenoordeel te geven. Dit kan niet aan [eiser] worden verweten. Het primaire verweer van PMT wordt dan ook verworpen.
5.5.
De kantonrechter begrijpt uit de brief van het UWV van 29 april 2019 dat het UWV van oordeel is dat van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het op 24 april 2018 gegeven deskundigenoordeel geen sprake is, zodat het deskundigenoordeel van 24 april 2018 op 29 april 2019 nog immer te gelden had. In dit oordeel is aangegeven dat [eiser] geschikt is te achten voor passende werkzaamheden en dat de op 9 oktober 2017 door de bedrijfsarts genoemde beperkingen nog steeds aan de orde zijn, dat wil zeggen dat [eiser] geen werk met groot afbreukrisico dan wel eindverantwoordelijkheid kon verrichten.
5.6.
Alhoewel aan een deskundigenoordeel geen doorslaggevende betekenis toekomt, is de kantonrechter van oordeel dat dit oordeel in onderhavig geval wel gevolgd dient te worden, nu dit wordt ondersteund door de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. Zo heeft de bedrijfsarts in diverse rapportages (na 24 april 2018) geoordeeld dat [eiser] een aantal uren per week in aangepast werk kan re-integreren en dat het aantal uren wekelijks kan worden opgebouwd. De arbeidsdeskundige heeft op 18 mei 2018 geoordeeld dat (i) [eiser] bezig is met re-integratie bij PMT door andere werkzaamheden uit te voeren, (ii) [eiser] met de huidige beperkingen zijn eigen werk bij PMT niet kan uitvoeren, (iii) er bij PMT geen passende werkzaamheden aanwezig zijn, maar dat (iv) [eiser] geschikt is voor andere arbeid bij een andere werkgever. Voorts heeft de bedrijfsarts op 4 juni 2018 geoordeeld dat de prognose dat [eiser] duurzaam het eigen werk zal kunnen gaan doen, dubieus is. De bedrijfsarts acht, naast het blijven opbouwen van uren in de aangepaste taken, het inzetten van spoor 2 de meest voor de hand liggende optie. Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat de door PMT opgedragen werkzaamheden – te weten het schoonmaken van hondenhokken, het wassen van een heftruck, het vegen van de loods en autowassen – geen passende werkzaamheden waren, gaat de kantonrechter hieraan dan ook voorbij. Immers blijkt uit de rapportage van de arbeidsdeskundige dat er geen passende werkzaamheden bij PMT aanwezig waren, maar dat [eiser] geschikt werd geacht voor andere werkzaamheden. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de betreffende werkzaamheden niet kon uitvoeren. Daarbij komt dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat ‘
naarmate de ongeschiktheid langer duurt, een bredere oriëntatie ten aanzien de te verrichten arbeid mag worden verwacht’ (
Kamerstukken II2003/04, 29231, 3, p.20). Van de werknemer kan aldus worden verlangd dat deze concessies doet met betrekking tot de door hem te verrichten werkzaamheden, als re-integratie in de bedongen arbeid niet tot de mogelijkheden behoort.
5.7.
In een gesprek over de voortgang van de re-integratie op 28 juni 2018 heeft [eiser] zich bij PMT ziek gemeld. [eiser] heeft aangegeven zich niet lekker te voelen en dat zijn klachten verergeren. Volgens PMT heeft [eiser] ook gezegd dat hij per direct stopt met de re-integratie, omdat zijn gezondheid achteruit gaat en hij aan zichzelf moet denken. Daarop heeft PMT [eiser] – gelet op de re-integratieverplichtingen – per e-mail dringend verzocht om de volgende dag naar het werk te komen en aangegeven dat als [eiser] niet verschijnt, dit als werkweigering wordt gezien en het loon zal worden opgeschort. Ook heeft PMT aan [eiser] medegedeeld dat hij op korte termijn zal worden opgeroepen bij de bedrijfsarts. Op 29 juni 2018 en 2 juli 2018 verschijnt [eiser] niet op het werk. Daarbij is [eiser] ook niet verschenen bij het consult bij de bedrijfsarts op 2 juli 2018 om 09:00 uur. [eiser] had bij PMT aangegeven op 2 juli 2018 om 13:30 uur noch 09:00 uur bij de bedrijfsarts te kunnen verschijnen wegens afspraken met behandelaars. Uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt dat hij op 2 juli 2018 om 09:00 uur een afspraak had bij de huisarts en om 13:30 uur bij de psychiater. De kantonrechter acht derhalve voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] op 2 juli 2019 niet naar de bedrijfsarts kon komen. Daarbij komt dat, voor zover [eiser] al zonder gegronde reden niet bij de bedrijfsarts zou zijn verschenen, hiermee – in tegenstelling tot het standpunt van PMT – geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:629 lid 3, sub c en/of d, BW, maar van een situatie als bedoeld in artikel 7:629 lid 6 BW. PMT zou in een dergelijk geval aldus bevoegd zijn geweest het loon op te schorten vanaf 2 juli 2018, maar niet om – zoals zij heeft gedaan – een loonstop door te voeren.
5.8.
Vervolgens heeft bedrijfsarts [bedrijfsarts 2] op 10 juli 2018 – samengevat – geoordeeld dat ten aanzien van [eiser] sprake is van belastbaarheid, zodat re-integratie kan plaatsvinden, in ieder geval in spoor 2. Verder heeft [bedrijfsarts 2] te kennen gegeven dat hij re-integratie in spoor 1 eigenlijk pas mogelijk acht nadat de ervaren problematiek tussen [eiser] en PMT over de gang van zaken tijdens de re-integratie is besproken en opgelost, eventueel middels mediation. Ondanks dit advies van de bedrijfsarts heeft [eiser] op 18 juli 2018 in een sollicitatiegesprek in het kader van het spoor 2-traject aangegeven niet klaar te zijn voor re-integratie. De kantonrechter is van oordeel dat met het weigeren van de aangeboden werkzaamheden bij een andere werkgever wel sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:629 lid 3, sub c en/of d, BW, zodat PMT de loonstop vanaf 18 juli 2018 (tot 27 augustus 2018) terecht heeft doorgevoerd.
5.9.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser] tot veroordeling van PMT tot betaling van achterstallig salaris, inclusief vakantiegeld en overige emolumenten, worden toegewezen voor de periode van 2 juli 2018 tot en met 17 juli 2018.
5.10.
Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW heeft een werknemer in geval van arbeids- ongeschiktheid gedurende de eerste 104 weken in beginsel recht op betaling van ten minste 70% van zijn loon. In artikel 72 lid 1 van de cao is vastgesteld dat de werknemer die wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, in het tweede ziektejaar in beginsel recht heeft op 85% van het loon. Dat [eiser] onterecht 100% van het loon over de periode van 2 juli 2018 tot 27 augustus 2018 heeft gevorderd, zoals PMT aanvoert, heeft [eiser] onweersproken gelaten. Gelet op artikel 72 lid 1 van de cao zal de kantonrechter PMT veroordelen tot betaling van 85% van het achterstallig salaris over de periode van 2 juli 2018 tot en met 17 juli 2018, inclusief vakantiegeld en overige emolumenten. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals verzocht. De kantonrechter ziet – gelet op de omstandigheden van het geval – aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
5.11.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Anders dan door PMT is aangevoerd, doet het beschikken over een rechtsbijstandsverzekering geen afbreuk aan het recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is echter van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buiten- gerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
5.12.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] grotendeels wordt afgewezen.
5.13.
De kantonrechter is, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:629a lid 6 BW, van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt PMT tot betaling aan [eiser] van 85% van het achterstallige salaris over de periode van 2 juli 2018 tot en met 17 juli 2018, te vermeerderen met het vakantiegeld en de overige emolumenten, de wettelijke verhoging van 20% en de wettelijke rente vanaf de vervaldatum tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter