ECLI:NL:RBNHO:2020:6073

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1409
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding studieschuld op basis van hardheidsclausule in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en een eiser die verzocht om kwijtschelding van zijn studieschuld. De eiser, die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en een Wajong-uitkering ontvangt, had zijn verzoek om kwijtschelding van de studieschuld gebaseerd op de hardheidsclausule van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister het verzoek van eiser op 25 september 2018 had afgewezen en dat dit besluit in het bestreden besluit van 12 februari 2019 werd gehandhaafd. Tijdens de zitting op 7 juli 2020, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser erkende dat hij niet voldeed aan de criteria voor kwijtschelding op medische gronden, maar stelde dat de hardheidsclausule toch toegepast moest worden vanwege zijn ernstige situatie.

De rechtbank overwoog dat de Minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de studieschuld niet kwijt te schelden, aangezien eiser niet voldeed aan de beleidscriteria. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de situatie van eiser ernstig was, dit niet voldoende was om de hardheidsclausule toe te passen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
en

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om kwijtschelding van zijn studieschuld afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast, en is ook tussen partijen niet in geschil, dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid het verzoek van eiser heeft afgewezen om met toepassing van de hardheidsclausule de studieschuld van eiser kwijt te schelden.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) een studieschuld kan worden kwijtgescholden in het geval van overlijden of bij het einde van de aflosfase. Verweerder voert daarnaast met toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule een beleid waarin staat in welke bepaalde andere gevallen kwijtschelding wordt verleend. Verweerder heeft de situatie van eiser ter advisering voorgelegd aan zijn medisch adviseur [naam]. Volgens [naam] voldoet eiser niet aan de criteria van het beleid om op medische gronden tot kwijtschelding van de studieschuld over te gaan. Verweerder heeft dit advies overgenomen en daarom het verzoek van eiser afgewezen.
3. Eiser erkent dat hij niet voldoet aan de criteria van het beleid om op medische gronden tot kwijtschelding van de studieschuld over te gaan. Toch zou verweerder volgens eiser de hardheidclausule moeten toepassen en zijn schuld moeten kwijtschelden. Eiser is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en hij ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Aangezien hij permanent hulpbehoevend is verklaard, ontvangt hij op grond van artikel 2:51 van de Wajong een verhoging op zijn uitkering. Deze verhoging is bedoeld om extra zorg en overige bijkomende (medische) kosten te dekken. Op grond van artikel 2:65 van de Wajong en artikel 45 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is de tegemoetkoming daarom ook niet vatbaar voor beslaglegging. Echter vanwege deze tegemoetkoming is het toetsingsinkomen van eiser zodanig verhoogd dat hij thans zijn schuld bij verweerder moet gaan aflossen. Verweerder maakt daarbij aanspraak op ongeveer 60% van de tegemoetkoming. De wet beschermt de tegemoetkoming enerzijds tegen beslaglegging en anderzijds wordt de tegemoetkoming wel meegerekend bij het bepalen van de draagkracht van eiser. Volgens eiser is er sprake van een onbillijkheid van overwegende aard en dient verweerder daarom zijn schuld kwijt te schelden.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de studieschuld van eiser niet wordt kwijtgescholden. Eiser voldoet niet aan de criteria van het op grond van artikel 11.5 van de Wsf 20000 gevoerde beleid om op medische gronden zijn studieschuld kwijt te schelden. Los van deze in beleid gevatte criteria is eisers situatie, alhoewel zeer ernstig, niet zodanig dat verweerder met toepassing van de hardheidsclausule de studieschuld van eiser had moeten kwijtschelden. De gronden van eiser zien op de draagkrachtvaststelling die hier niet ter beoordeling voorligt. Indien gewenst kan eiser verweerder verzoeken zijn draagkracht opnieuw te berekenen en daarbij zijn situatie opnieuw ter beoordeling voorleggen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2020 door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.