Op 30 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het realiseren van parkeerplaatsen in Haarlem. Verzoekers, bewoners van de [locatie 2], hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, dat op 17 juli 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van 55 parkeerplaatsen. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening zijn dat de vergunning niet voldoet aan de parkeerbehoefte in hun straat en dat er geen recht wordt gedaan aan de parkeerdruk die is ontstaan door de bouw van nieuwe appartementen in de omgeving.
Tijdens de zitting op 16 juni 2020, die digitaal plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, zijn de verzoekers vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat hij op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is om niet alleen uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure en dat er inspraak heeft plaatsgevonden. De verzoekers hebben aangevoerd dat de verlening van de vergunning in strijd is met het zorgvuldigheids-, motiverings- en gelijkheidsbeginsel.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van de verzoekers geen grond bieden voor het oordeel dat het besluit op de (gewijzigde) aanvraag omgevingsvergunning is genomen in strijd met de genoemde beginselen. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier mr. L. van Broekhoven.