In deze zaak hebben vijf passagiers een vordering ingesteld tegen EasyJet Airline Company Limited wegens annulering van hun vlucht van Venetië naar Amsterdam op 14 juli 2019. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. EasyJet heeft de vlucht geannuleerd en de passagiers hebben compensatie geëist, maar de luchtvaartmaatschappij heeft geweigerd tot betaling over te gaan. De passagiers hebben hun vordering onderbouwd met verwijzingen naar de relevante wetgeving en rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
EasyJet heeft in haar verweer aangevoerd dat de passagiers niet ontvankelijk zijn in hun vordering omdat de gemachtigde van de passagiers, mr. D.E. Lof, niet bevoegd zou zijn om hen te vertegenwoordigen. Daarnaast heeft EasyJet betwist dat zij aansprakelijk is voor de gevorderde kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het verweer van EasyJet niet opgaat. De passagiers hebben hun vordering gemotiveerd weerlegd en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de passagiers grotendeels toewijsbaar is.
In de beslissing heeft de kantonrechter EasyJet veroordeeld tot betaling van € 1.250,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat de passagiers niet voldoende hebben aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd zijn. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.