In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen British Airways wegens het missen van een aansluitende vlucht na een vertraging van de eerste vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met British Airways voor een reis van San Jose, Costa Rica naar Londen Gatwick, en vervolgens van Londen Heathrow naar Amsterdam. De eerste vlucht, BA2236, arriveerde met een vertraging van 41 minuten op Londen Gatwick, waardoor de passagier de aansluitende vlucht BA432 vanaf Londen Heathrow miste. De passagier vorderde compensatie van €600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
British Airways betwistte de vordering en stelde dat de passagier voldoende overstaptijd had om de aansluitende vlucht te halen. De luchtvaartmaatschappij voerde aan dat de vertraging van de eerste vlucht niet aan haar te wijten was, maar aan buitengewone omstandigheden, zoals slechte weersomstandigheden op de luchthaven van San Jose. De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet had aangetoond waarom zij anderhalf uur na de landing nog op Londen Gatwick was en dat het niet vaststond dat het missen van de aansluitende vlucht aan British Airways te wijten was. De vordering werd afgewezen, en de passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.