In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Finnair. De passagier had een vordering ingesteld tegen Finnair wegens annulering van vlucht AY229 van Helsinki naar Turku op 14 maart 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. Finnair betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een staking van de Finse pilotenvakbond, waardoor geen vervangende piloot kon worden gevonden.
De kantonrechter oordeelde dat Finnair niet voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van deze staking. De enkele opmerking dat annulering mogelijk was, was onvoldoende om de buitengewone omstandigheden te onderbouwen. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie, omdat Finnair geen alternatieve vlucht had aangeboden en de passagier per bus naar Turku was vervoerd. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde Finnair tot betaling van € 250,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Daarnaast werden de proceskosten aan de kant van de passagier toegewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van luchtvaartmaatschappijen over annuleringen en de voorwaarden waaronder compensatie kan worden geëist. De rechter bevestigde dat de passagier recht had op compensatie, ongeacht de argumenten van Finnair over buitengewone omstandigheden, omdat de annulering niet correct was onderbouwd.