In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzet van opposante, die in beroep was gegaan tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoeken tot kwijtschelding van gemeentelijke heffingen over de jaren 2015, 2017, 2018 en 2019. Opposante had haar verzoeken ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. De rechtbank had zich eerder op 5 december 2019 onbevoegd verklaard, waarop opposante verzet heeft aangetekend en verzocht om gehoord te worden op een zitting. Tijdens de zitting op 26 juni 2020 is opposante niet verschenen, ondanks dat zij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging op correcte wijze was verzonden en ontvangen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat zij in de eerdere beroepszaak zonder zitting uitspraak heeft gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. Opposante betoogde dat de uitspraak vervallen moest worden verklaard, omdat het een herhaald verzoek betrof dat niet onder de Invorderingswet 1990 viel, maar onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit betoog verworpen en geconcludeerd dat de bestuursrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van geschillen over verzoeken tot kwijtschelding van gemeentelijke heffingen, zoals in deze zaak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 5 december 2019 in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door rechter S.K.A. Efstratiades, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.