ECLI:NL:RBNHO:2020:5986

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
15/054816-20 en 15/176351-19 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte tot jeugddetentie wegens poging tot doodslag en mishandeling

Op 6 augustus 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die op 27 februari 2020 in Heemskerk een poging tot doodslag en mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes in de hartstreek van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht en behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 16.188,88, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 23 juli 2020, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/054816-20 en 15/176351-19 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 6 augustus 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , thans gedetineerd in het [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. Sanders en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op of omstreeks 27 februari 2020 te Beverwijk en/of Heemskerk, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/ter hoogte van de hartstreek, althans in de borststreek, althans in het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2020 te Beverwijk en/of Heemskerk, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in/ter hoogte van de hartstreek, althans in de borststreek, althans in het (boven)lichaam en/of een gebroken rib, heeft toegebracht door (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/ter hoogte van de hartstreek, althans in het (boven)lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2020 te Beverwijk en/of Heemskerk, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp in/ter hoogte van de hartstreek, althans in de borststreek, althans het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:hij op of omstreeks 27 februari 2020 te Heemskerk, in elk geval in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen (met kracht) met gebalde vuist op de neus en/of de lip, althans tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 juli 2020 afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte (doorgenummerde pagina’s 21 t/m 24).
  • een proces-verbaal van verhoor (doorgenummerde pagina’s 28 t/m 31).
  • een proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde pagina 1).
- een
schriftelijk bescheid(doorgenummerde pagina’s 25 en 26), inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit geschrift houdt in een geneeskundige verklaring opgemaakt op 14 maart 2020.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:hij op 27 februari 2020 te Heemskerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een mes in de hartstreek van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:hij op 27 februari 2020 te Heemskerk [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met kracht met gebalde vuist op de neus en/of de lip van voornoemde [slachtoffer] te slaan.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
T.a.v. feit 1: poging tot doodslag;
T.a.v. feit 2: mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en een jeugddetentie van 180 dagen op te leggen waarvan een gedeelte voorwaardelijk, in die zin dat het onvoorwaardelijk op te leggen deel van de jeugddetentie overeenkomt met de duur van het ondergane voorarrest en met aftrek van dat voorarrest, onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling bij een tankstation in Heemskerk. Nadat er een woordenwisseling had plaatsgevonden tussen aangever en verdachte, heeft verdachte aangever meermalen met kracht met zijn vuist in het gezicht geslagen. Hierna is verdachte samen met een vriend op een scooter weggereden. Aangever is in zijn auto achter verdachte aangereden omdat hij verhaal wilde halen en het nummer van het kentekenplaatje wilde noteren. Op de [adres] te Heemskerk kwam het wederom tot een treffen tussen aangever en verdachte. Toen verdachte op een afstand van ongeveer 2 meter voor aangever stond, heeft verdachte zijn mes getrokken. Vervolgens heeft verdachte met een voorwaartse beweging aangever met kracht in de hartstreek gestoken.
Aangever bloedde direct hevig en heeft verdachte nog geroepen een ambulance te bellen. Verdachte heeft dit echter niet gedaan. Hij is weggerend naar zijn vriend die even verderop stond en samen zijn zij op de scooter weggereden. Ook op een later moment, toen verdachte naar eigen zeggen besefte wat er gebeurd was, heeft hij geen hulp ingeschakeld.
Verdachte heeft op deze manier de lichamelijke integriteit van aangever op grove wijze geschonden. De rechtbank rekent verdachte in het bijzonder de poging tot doodslag zwaar aan. Aangever is door de messteek zeer zwaar gewond geraakt en heeft dit ternauwernood overleefd. Uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat aangever nog altijd de ernstige fysieke en psychische gevolgen van het incident ondervindt.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts gelet op de over verdachte uitgebrachte
reclasseringsadviezen, gedateerd 1 mei 2020, van [reclasseringswerker] en 17 juli 2020, van [reclasseringswerker] , beiden als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. [reclasseringswerker] heeft de adviezen ter terechtzitting gehandhaafd.
Door de reclassering is er een plan van aanpak opgesteld nadat er op 3 juli 2020 overleg is geweest tussen de gemeente Uitgeest, de Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichting, de reclassering, verdachte en zijn ouders. Het advies is om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan begeleiding gericht op onder andere een dagbesteding en middelencontrole. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en van het reclasseringstoezicht.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank verder het
psychologisch rapport, gedateerd 9 juni 2020, van drs. W. Groen, GZ-psycholoog, in aanmerking genomen. Door de psycholoog wordt de kans op herhaling ingeschat als matig. Bij verdachte kan de spanning oplopen wanneer hij zich uitgedaagd voelt. De impulscontrole en agressieregulatiemechanismen zijn beperkt. Hij is niet goed in staat om gevoelens van boosheid te reguleren waardoor de spanning op kan lopen en er een agressieve impulsdoorbraak plaats kan vinden. Om de problematiek te doorbreken voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling en de kans op recidive te verlagen, acht de psycholoog het belangrijk dat verdachte een ambulante behandeling volgt, die zich richt op het versterken van de agressie-regulatiemechanismen, de copingvaardigheden en de impulscontrole. Daarbij is het van belang dat de ambulante behandeling al gedurende de detentieperiode aan kan vangen. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte ondersteuning zal krijgen bij het toewerken naar een zinvolle dagbesteding, werk en opleiding.
De gebrekkige agressie-regulatiemechanismen en de beperkte impulscontrole, samen met de gebrekkige ontwikkeling hebben in enige mate doorgewerkt in de gedragskeuze van verdachte. Geadviseerd wordt om bij bewezenverklaring de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank onderschrijft de hiervoor weergegeven adviezen en conclusies van de reclassering en de deskundige en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.
Toepasselijk sanctiestelsel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het strafrecht voor minderjarigen zal toepassen en ook de raadsman heeft toepassing van het minderjarigenstrafrecht bepleit.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 18 jaar oud en dus meerderjarig. Dat betekent dat toepassing van het meerderjarigenstrafrecht het uitgangspunt is, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon(lijkheid) van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De deskundige en de reclassering achten, na uitvoerig onderzoek, indicaties aanwezig voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Gesteld wordt onder meer dat sprake is van een beneden gemiddeld intelligentieniveau. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat verdachte in enige mate impulsief van aard is en gericht op directe behoeftebevrediging, waarbij hij weinig stil lijkt te staan bij de consequenties van zijn handelen voor zichzelf of voor de ander. De persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte doet nog onrijp aan.
Gezien de nog jonge leeftijd van verdachte en de ook positief aanwezige eigenschappen die zich mogelijk nog verder kunnen ontwikkelen, ziet de deskundige geen indicatie om van een persoonlijkheidsstoornis te kunnen spreken. Wel wordt een bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling gezien met daarbij antisociale trekken. Geadviseerd wordt toepassing van jeugdstrafrecht, gezien het feit dat verdachte nog woonachtig is bij zijn ouders, sprake is van een afhankelijkheidsrelatie met zijn ouders en pedagogische beïnvloeding mogelijk is.
Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, het advies van de deskundige en de reclassering met betrekking tot het toe te passen sanctiestelsel en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Ter terechtzitting heeft verdachte spijt betuigd en heeft hij zijn excuses aangeboden aan het slachtoffer, hetgeen de rechtbank oprecht is over gekomen. Ook weegt de rechtbank – gezien de leeftijd van verdachte – mee dat verdachte gedurende zijn detentie door de maatregelen die zijn getroffen omtrent de uitbraak van het Corona-virus zijn ouders maanden niet heeft kunnen zien.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van
14 (veertien) maandenmoet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan,
5 (vijf) maanden,vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, begeleiding door de Waag (of een soortgelijke instelling), begeleiding door Turn Over (of een soortgelijke instelling), en het meewerken aan middelencontroles noodzakelijk. Dergelijke verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Dadelijk uitvoerbaar
Nog geen vier maanden voor het plegen van de bewezenverklaarde feiten is verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf wegens een ander geweldsdelict.
Verdachte liep nog in de proeftijd van deze voorwaardelijk opgelegde straf. Voorts blijkt uit de adviezen van de reclassering en de deskundige dat het recidiverisico matig tot hoog wordt ingeschat. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 31.391,87 ingediend tegen verdachte. Het gaat om € 6.391,87 aan materiële en € 25.000,- aan immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast vordert de benadeelde partij proceskosten ter hoogte van € 117,43.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering wordt verklaard voor zover het de posten met betrekking tot toekomstige schade betreft. Voor het overige dient de vordering geheel te worden toegewezen inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Subsidiair heeft hij verzocht de post met betrekking tot de kleding te matigen tot een bedrag van € 150,-.
De posten ‘kosten ziekenhuisopname’ en ‘toekomstige medische (reis) kosten’ komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze toekomstige schadeposten zich nog niet hebben gerealiseerd.
De rechtbank is, mede gelet op de namens de benadeelde partij gegeven onderbouwing, van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.188,88 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
  • reiskosten € 29,96;
  • medische kosten bestaande uit eigen risico € 385,-, medicijnen € 21,85 en ziekenhuiskosten € 360,-;
  • communicatiekosten € 15,51;
  • kleding € 200,- (de rechtbank maakt ten aanzien van de dagwaarde gebruik van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk);
  • armband € 89,99;
  • verklaring psycholoog € 86,57;
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor de posten ‘reiskosten’, ‘eigen risico’, ‘medicijnen’, ‘communicatiekosten’, ‘armband’ en ‘verklaring psycholoog’ heeft daarnaast nog te gelden dat (de hoogte van) deze posten door de verdediging niet zijn (is) betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige medische (reis) kosten niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, nu deze schade zich (nog) niet heeft gerealiseerd en in deze procedure de precieze omvang van die toekomstige schade daarom niet kan worden beoordeeld.
Tevens komt de rechtbank een gedeeltelijke vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige deel in die vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
De door verdachte geschetste omstandigheden geven de rechtbank geen aanleiding de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van het immateriële gedeelte te matigen op basis van eigen schuld van het slachtoffer in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek.
Tot slot dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 117,43.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 15 november 2019 in de zaak met parketnummer 15/176351-19 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland verdachte ter zake van openlijke geweldpleging tegen personen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op één jaar bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 10 december 2019 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 november 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
14 (veertien) maanden;
beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland, Drechterwaard 102 te Alkmaar, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich onder behandeling zal stellen van De Waag, of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich hierbij aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • zich laat begeleiden door Turn Over, of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich hierbij aan de huisregels en aanwijzingen die de instelling geeft voor de behandeling;
  • mee zal werken aan controles van het gebruik van softdrugs in de vorm van urine- of ademonderzoek, zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht. Indien de reclassering van oordeel is dat veroordeelde terugvalt in middelengebruik, kan de reclassering veroordeelde toeleiden naar een ambulante behandeling bij een instelling voor verslavingszorg zoals de Brijder, of een soortgelijke instelling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vordering tot schadevergoeding
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 16.188,88, bestaande uit € 1.188,88 als vergoeding voor de materiële en € 15.000,- als vergoeding voor de immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 117,43en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
Schadevergoedingsmaatregel
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.188,88 en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
Vordering tot tenuitvoerlegging
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/176351-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
20 uren, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland d.d.
15 november 2019.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2020.