ECLI:NL:RBNHO:2020:5984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
15/095771-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een bedrag van € 30.660,- met vrijspraak voor (medeplegen van) aanwezig hebben van heroïne en vuurwapen

Op 4 augustus 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 30.660,- en het (medeplegen van) aanwezig hebben van heroïne en een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het witwassen, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking van een woning in Zaandam, waar de verdachte tijdelijk verbleef. Tijdens deze doorzoeking werd een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en een vuurwapen aangetroffen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van deze voorwerpen. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten, maar de verdediging stelde dat de verdachte geen wetenschap had van de heroïne en het wapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van de feiten, omdat er geen bewijs was dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne en het wapen. Wel werd bewezen dat hij het geldbedrag had verworven terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, rekening houdend met de ernst van het witwassen en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/095771-20 (P)
Uitspraakdatum: 4 augustus 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1hij op of omstreeks6 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een woning gelegen aan de [adres], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk Ceska Zbrojovka CZ, type 85, kaliber 9 mm Luger zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere patronen merk S&B, 9 mm Luger voorhanden heeft gehad;
feit 2hij op of omstreeks 6 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een woning gelegen aan de [adres], in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,567 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3hij op of omstreeks 6 april 2020, te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een woning gelegen aan de [adres], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal ongeveer 31.295 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte verbleef in een woning waar ruim 20 kilogram heroïne is aangetroffen. Bij verdachte is ruim dertigduizend euro aan contant geld aangetroffen. De medeverdachte was in het bezit van een vuurwapen en munitie. Ook was er een drukpers in de woning aanwezig, die doorgaans wordt gebruikt voor het verwerken van verdovende middelen. Beide verdachten ontkennen dat de verdovende middelen en het wapen van hen zijn. Deze verklaringen zijn niet overtuigend. Geld, drugs en wapens zijn in het criminele circuit onlosmakelijk met elkaar verbonden. De combinatie van de aangetroffen voorwerpen bij beide verdachten, maakt dat het niet anders kan dan dat beide verdachten wisten van de aanwezigheid van de heroïne in de bergplaats op de verdieping. Het medeplegen van alle drie de ten laste gelegde feiten kan derhalve worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het aangetroffen wapen met munitie en de verdovende middelen in de woning voert de raadsman aan dat verdachte geen meer of mindere mate van bewustheid hiervan en geen beschikkingsmacht hierover heeft gehad. Ten aanzien van het witwassen van het aangetroffen geldbedrag voert de raadsman aan dat verdachte dat geld door de jaren heen heeft gespaard met inkomsten uit de horecabranche. In dit verband heeft verdachte ter terechtzitting salarisspecificaties overgelegd. Nu verdachte met een aannemelijke verklaring komt voor het aangetroffen geld, moet het Openbaar Ministerie aantonen dat deze verklaring niet waar kan zijn en het geld van misdrijf afkomstig moet zijn.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 en feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen waaruit blijkt van enige wetenschap van verdachte over de in de woning van [medeverdachte] aanwezige heroïne en het daar aanwezige wapen met munitie. De enkele omstandigheid dat verdachte tijdelijk in de woning verbleef en dat hij een groot contant geldbedrag voorhanden had, is hiervoor onvoldoende. Daartoe wordt in het bijzonder overwogen dat de verdovende middelen zijn aangetroffen in een verborgen ruimte in de woning en het wapen in een lade van de linnenkast die in gebruik was bij de medeverdachte [medeverdachte], de bewoner van de woning. Nu van wetenschap bij verdachte niet is gebleken, komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vraag of verdachte (ook) beschikkingsmacht over de aangetroffen goederen had. De rechtbank acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Bewijsvermoeden
Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres] in Zaandam, werd in de slaapkamer op de eerste etage aan de linkerzijde van de woning een geldbedrag van € 30.660,- aangetroffen. Het geld lag verspreid over verschillende bundels in een reistas, in een portemonnee, in de zakken van verschillende jassen en in de koffer naast het bed. In de portemonnee in de reistas werd een foto van verdachte aangetroffen. In één van de jassen werd het paspoort van verdachte aangetroffen. Ten slotte werden er meerdere bescheiden aangetroffen op naam van verdachte. Verdachte heeft bij de politie gezwegen, maar hij heeft tijdens de raadkamerzitting waar de vordering tot gevangenhouding werd behandeld, verklaard dat het aangetroffen geldbedrag van hem is.
De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een bedrag van een zodanige omvang dat het grond oplevert voor een vermoeden dat de verdachte dit geld heeft witgewassen.
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting is verdachte pas met een verklaring over de herkomst van het geld gekomen. Hij heeft verklaard dat hij gedurende zes jaren in Italië in de horeca heeft gewerkt. Hij heeft de inkomsten hiervan opgespaard met het doel zich uiteindelijk te vestigen in Nederland.
Ter onderbouwing hiervan heeft verdachte drie loonstroken in de Italiaanse taal overgelegd. Deze hebben, zo heeft hij meegedeeld, betrekking op verdiensten van hem over de maanden oktober t/m november 2019. Van de loonstroken valt niet af te lezen bij welk restaurant verdachte werkzaam is geweest. Linksboven op de loonstrook is de naam [naam] vermeld. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat dit een familielid is bij wie hij in loondienst was. Nadere, verifieerbare gegevens over zijn werk of werkgever, met een zekere mate van concreetheid, heeft verdachte niet verschaft. Op de loonstrook is te zien dat verdachte de desbetreffende drie maanden in totaal € 2.512,65 heeft verdiend.
Verdachte heeft met deze loonstroken weliswaar een aanknopingspunt geboden voor een mogelijke verklaring dat hij over enig geldbedrag kan beschikken, maar dit bedrag komt niet in de buurt van de aangetroffen € 30.660,- terwijl verdachte gedurende de door hem verrichte werkzaamheden ook in zijn levensonderhoud heeft moeten voorzien. Indien er al van moet worden uitgegaan dat de loonstroken betrekking hebben op door de verdachte genoten inkomsten, zijn er overigens geen concrete aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte buiten voornoemde periode van drie maanden nog andere (legale) bronnen van inkomsten heeft gehad. Verdachte heeft daartoe ook geen stukken overgelegd. Hij heeft daarmee nauwelijks enig inzicht gegeven in de wijze waarop hij een dergelijk aanzienlijk bedrag kan hebben gespaard.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard geen afdoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet (hoogst) onwaarschijnlijke verklaring betreft. Aldus heeft verdachte onvoldoende tegenwicht aan het vermoeden van witwassen geboden.
Bij deze stand van zaken is het Openbaar Ministerie niet gehouden nader onderzoek te verrichten.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de verdachte het geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Van strafbare betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Er is daarom geen sprake van medeplegen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 april 2020, te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een woning gelegen aan de [adres] een geldbedrag van in totaal € 30.660,- voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring voor slechts het witwassen zou komen, bij het bepalen van de straf aangesloten moet worden bij de reeds ondergane preventieve hechtenis.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 30.660,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Bovendien heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen. Het plegen van criminele activiteiten wordt daardoor in stand gehouden en indirect ook bevorderd. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van soortgelijke delicten en heeft zij aansluiting gezocht bij de hoogte van het bewezen verklaarde witwasbedrag. Gelet hierop acht de rechtbank in beginsel alleen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Beslissing met betrekking tot in beslag genomen, niet teruggegeven goederen
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 30.660,- moet worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp dat aan verdachte toebehoort, is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: € 30.660,- (IBG 06-04-2020).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mrs. N.O.P Roché en M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2020.
Mr. M.S. Lamboo is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.