ECLI:NL:RBNHO:2020:5977

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
15/063420-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne met bijzondere voorwaarden

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 10 maart 2020 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne van 2669,12 gram heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, heeft verklaard dat zij dacht dat zij diamanten smokkelde, maar de rechtbank oordeelde dat zij bewust de kans heeft aanvaard dat zij verboden goederen, zoals cocaïne, invoerde. De rechtbank heeft het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering, een alcoholverbod en meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft het advies van de reclassering gevolgd, dat aangaf dat de verdachte een belast verleden heeft en gemotiveerd is om hulp te aanvaarden. De rechtbank heeft de straf gemotiveerd door de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, alsook de persoon van de verdachte in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/063420-20
Uitspraakdatum: 7 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage Ibij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 10 maart 2020 per vliegtuig vanuit Aruba op Schiphol is aangekomen met cocaïne in haar koffer. Verdachte heeft verklaard dat zij wel wist dat zij iets illegaals deed, maar dat zij dacht dat het om het smokkelen van diamanten ging. Zij heeft daarover geen verdere vragen gesteld. Toen verdachte de koffer aannam, heeft zij gemerkt dat deze zwaar was. Verdachte heeft verklaard dat zij de koffer zelf heeft ingepakt. Zij heeft haar kleding in de koffer gedaan en heeft er verder niet naar gekeken. Door de koffer met smokkelwaar niet te controleren, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij andere verboden goederen zoals cocaïne zou invoeren, hetgeen ook het geval bleek te zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland. Het ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 10 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die zij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de reclassering met de daarin genoemde bijzondere voorwaarden dient te worden gevolgd. Hij heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte naast een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van 2669,12 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is zo groot, dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 12 mei 2020. De reclassering geeft aan dat verdachte een belast verleden heeft met onverwerkte trauma's. Er lijkt sprake te zijn van emotionele onrijpheid. Volgens de reclassering kan diagnostiek meer duidelijkheid geven over haar vaardigheden, over eventuele beïnvloedbaarheid en over de vraag in hoeverre haar belaste verleden van invloed is op haar huidige functioneren, inclusief haar delictgedrag. Op basis van diagnostiek kan vorm gegeven worden aan een behandeling. Daarbij geeft de reclassering aan dat verdachte gemotiveerd is om hulp te aanvaarden. De reclassering adviseert een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een alcoholverbod, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan een sociaal netwerk alsmede meewerken aan het vinden en behouden van geschikte dagbesteding.
De rechtbank neemt, mede gelet op de indruk die zij ter terechtzitting zelf van de persoon van verdachte heeft gekregen, dit advies over. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, om de kans op recidive te verminderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De door de reclassering geadviseerde voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 14d van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (zegge: vierentwintig) maanden. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (zegge: tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen drie werkdagen na ontslag uit detentie meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- meewerkt aan diagnostiek en, indien geïndiceerd, behandeling door polikliniek Fivoor te
Utrecht of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra die beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering
bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke
controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
- openheid en inzicht geeft in haar sociaal netwerk;
- meewerkt aan het vinden en behouden van geschikte dagbesteding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mrs. M. Visser en E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020.