ECLI:NL:RBNHO:2020:5970

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
C/15/304234 / HA ZA 20-396
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over provisionele vordering tot medewerking aan het verlenen van hypotheekrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 12 augustus 2020 een vonnis gewezen in een incident betreffende een provisionele vordering tot medewerking aan het verlenen van een recht van hypotheek. Eiseres, [eiser] HOLDING B.V., had een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] B.V. en andere gedaagden, waarbij zij verzocht om een voorlopige voorziening. Eiseres stelde dat zij op 19 juli 2017 haar aandelen in [gedaagde 1] had verkocht aan [gedaagde 3] en [gedaagde 4], met de afspraak dat zij een hypotheekrecht op het motorschip Fleur zouden verlenen als zekerheid voor een lening. Echter, bij de notariële levering op 3 januari 2018 bleek dat de aandelen aan [gedaagde 2] waren overgedragen, en niet aan [gedaagde 3] en [gedaagde 4]. Eiseres had stilzwijgend ingestemd met deze wijziging, maar eiste nu alsnog het hypotheekrecht. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiseres niet toewijsbaar was, omdat zij had gekozen voor een pandrecht in plaats van een hypotheekrecht. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagden verplicht waren om mee te werken aan het vestigen van het hypotheekrecht. De vordering werd afgewezen en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/304234 / HA ZA 20-396
Vonnis in incident van 12 augustus 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] HOLDING B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.W. Both te Kampen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SEA WATERRECREATIE HOLDING B.V.,
gevestigd te Monnickendam,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M. Van Benthem te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , en [gedaagde 4] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties
  • de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis:
IN VOORLOPIGE VOORZIENING
uitvoerbaar bij voorraad:voor de duur van het geding te bepalen dat het kantoor van Actus Notarissen, onder meer gevestigd te Heerhugowaard, een klerk / vertegenwoordiger kan aanwijzen die namens [gedaagde 1] BV de akte van hypotheekstelling samen met de rechtsgeldig vertegenwoordiger van [eiser] Holding BV ondertekent, mits deze akte overeenstemt met het aan het te wijzen vonnis te hechten concept (dan wel met eventuele wijzigingen daarin als door de rechtspraak bij het vonnis te bepalen), met bepaling dat de notaris deze akte op de in de wet voorziene wijze kan inschrijven, alles mits het vonnis in deze provisionele vordering ex artikel 3:301 BW is betekend aan [gedaagde 1] BV en is verstreken een termijn van ten minste veertien dagen sedert de betekening van het vonnis,
dan wel, subsidiair, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] als (indirect) bestuurders van [gedaagde 1] BV te veroordelen om – hangende de procedure – mee te werken aan de totstandkoming van het kadastraal in te schrijven hypotheekrecht, op dezelfde wijze als boven bedoeld is, op straffe van door hen aan eiser te verbeuren dwangsom ten bedrage van € 2.000 per dag dat zij, na twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan deze veroordeling niet voldoen, met een maximum van € 200.000;
dan wel een voorziening als de rechtspraak in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [eiser] op 19 juli 2017 haar aandelen in [gedaagde 1] aan [gedaagde 3] en [gedaagde 4] heeft verkocht tegen een koopprijs van € 790.000,00, waarbij is overeengekomen dat de kopers een bedrag van € 592.500,00 op basis van een overeenkomst van geldlening aan [eiser] verschuldigd zouden blijven, onder het verlening aan [eiser] het recht van hypotheek op het motorschip Fleur tot zekerheid van nakoming. Bij de notariële levering van de aandelen op 3 januari 2018 werd het [eiser] echter duidelijk dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] de besloten vennootschap [gedaagde 2] hadden opgericht, welke vennootschap zij hebben aangewezen als koper van de aandelen. [eiser] heeft dit stilzwijgend aanvaard, en tevens aanvaard dat [gedaagde 2] als schuldenaar in de akte van geldlening is opgenomen. Hoewel in de koopovereenkomst staat dat aan [eiser] het eerste en enige recht van hypotheek zal worden verstrekt, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geweigerd [eiser] het recht van hypotheek te verlenen. Op aanraden van de notaris is vervolgens besloten om zekerheid te stellen door [eiser] het pandrecht op de aandelen van [gedaagde 1] te verlenen. Recent is bij [eiser] echter het besef ontstaan dat partijen nog geen invulling hebben gegeven aan de contactuele verplichting tot het vestigen van het recht van hypotheek. Ondanks herhaalde verzoeken van [eiser] weigert [gedaagde 1] c.s. daaraan mee te werken. Omdat [gedaagde 1] c.s. in verband met de Coronacrisis [eiser] gevraagd heeft coulance te betrachten met betrekking tot de terugbetaling van de geldlening, en [eiser] financieel nadeel lijdt bij een eventueel faillissement van [gedaagde 1] hangende de hoofdzaak, wenst [eiser] dat de contractuele verplichting tot het vestigen van het hypotheekrecht wordt nagekomen. Subsidiair acht [eiser] [gedaagde 3] en [gedaagde 4] uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de schade die [eiser] lijdt door te weigeren mee te werken aan het verlenen van het recht van hypotheek.
2.3.
[gedaagde 1] c.s. weerspreekt dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. [gedaagde 2] bevestigt dat zij op 15 maart 2020 [eiser] om coulance heeft verzocht, maar sindsdien is [gedaagde 2] haar verplichtingen jegens [eiser] en haar overige schuldeisers volledig nagekomen. Verder acht [gedaagde 1] c.s. het zeer aannemelijk dat in de hoofdzaak de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Omdat [gedaagde 1] geen partij was bij de overeenkomst van geldlening tussen [gedaagde 2] en [eiser] , en [gedaagde 1] daarom niet verplicht is enige rechtshandeling jegens [eiser] te verrichten, ligt volgens [gedaagde 1] c.s. de primaire vordering voor afwijzing gereed. Tegen de subsidiaire vordering voert [gedaagde 1] c.s. aan dat ook [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet gehouden zijn enige rechtshandeling jegens [eiser] te verrichten. Weliswaar hebben [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in de letter of intent – die [eiser] aanduidt als koopovereenkomst – geopteerd voor een hypothecaire geldlening, echter heeft [eiser] een geldlening verstrekt aan [gedaagde 2] . Omdat er [eiser] derhalve geen overeenkomst van geldlening met [gedaagde 3] en [gedaagde 4] heeft gesloten, kunnen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet worden verplicht om rechtshandelingen te verrichten tot het vastleggen van een aan de geldlening gekoppeld recht van hypotheek. Het is uitsluitend [gedaagde 2] die bij notariële akte van 3 januari 2018 een overeenkomst van geldlening met [eiser] heeft gesloten. Op initiatief van [eiser] , en in tegenstelling tot de intentieovereenkomst, hebben partijen er daarbij ervoor gekozen om een pandrecht op de aandelen van [gedaagde 1] te vestigen, in plaats van een eerste hypotheek op [gedaagde 1] , waaruit volgt dat [gedaagde 2] evenmin niet verplicht kan worden mee te werken aan het vestigen van het hypotheekrecht. Omdat [gedaagde 1] geen partij bij de koopovereenkomst is, en zich ook overigens nergens toe heeft verbonden, kan van een wanprestatie van [gedaagde 1] geen sprake kan zijn. Aangezien [eiser] in samenspraak met [gedaagde 2] heeft gekozen voor een vervangend pandrecht, kan evenmin sprake zijn aansprakelijkheid van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] of [gedaagde 4] uit hoofde van onrechtmatige daad, zoals [eiser] in de hoofdzaak stelt.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een provisionele vordering is vereist dat deze verband houdt met de vordering in de hoofdzaak en dat de eiser daarbij een zodanig belang heeft dat van hem in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht. Waar [eiser] in de hoofdzaak vrijwel gelijkluidende vorderingen tegen [gedaagde 1] c.s. heeft ingesteld, bestaat voldoende verband tussen de gevorderde voorziening en de hoofdzaak.
2.5.
Verder geldt dat doorgaans niet van een eiser in de hoofdzaak kan worden gevergd de uitkomst van de hoofdzaak af te wachten wanneer vaststaat dat het provisioneel gevorderde te zijner tijd in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt.
2.6.
Bij de intentieovereenkomst van 19 juli 2017 zijn [eiser] enerzijds, en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] anderzijds, overeengekomen dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] alle aandelen in [gedaagde 1] van [eiser] zullen overnemen, en dat het onbetaald gelaten deel van de hoofdsom zal worden gefinancierd door [eiser] via een hypothecaire geldlening, tot zekerheid waarvan [eiser] het recht van hypotheek zal worden verleend. Uit de intentieovereenkomst blijkt niet op welk registergoed het hypotheekrecht zal worden verleend. Bij notariële akte van 3 januari 2018 heeft [eiser] de aandelen [gedaagde 1] niet aan [gedaagde 3] en [gedaagde 4] overgedragen, maar aan [gedaagde 2] . Voor zover de intentieovereenkomst afwijkt van de akte van levering, is in de akte van 3 januari 2018 het volgende bepaald:
Verkoper en koper hebben op negentien juli tweeduizend zeventien een intentieovereenkomst gesloten waarin als element is opgenomen de verkoop en koop van na te melden aandelen in het kapitaal van de vennootschap, hierna aan te duiden als:
"koopovereenkomst".
Van de koopovereenkomst is een kopie aan deze akte gehecht. De daarin opgenomen bepalingen die nog werking kunnen hebben, blijven, voor zover daarin in deze akte geen uitvoering is gegeven, onverkort van kracht.
Voor zover daarvan bij deze akte niet is afgeweken blijft tussen verkoper en koper gelden, hetgeen voor het passeren van deze akte overigens tussen hen is overeengekomen, met dien verstande evenwel dat eventueel overeengekomen ontbindende voorwaarden zijn vervallen.
2.7.
Voorafgaand aan de notariële levering van de aandelen heeft [eiser] per e-mail van 6 oktober 2017 (onderwerp
nog een paar 'hobbels' te nemen), het volgende aan [gedaagde 3] en [gedaagde 4] geschreven:
Ik heb contact gehad met de notaris en met haar een paar zaken overlegd. (…) We hebben besproken of er een hypotheek gevestigd moet worden middels een pandrecht op de aandelen van [gedaagde 1] BV als zekerheid. Niet zoals zij even dacht op jullie huis. Ik overleg nog ff met de accountant. Pandrecht op de aandelen dus.
2.8.
Gezien deze e-mail acht de rechtbank het voorshands aannemelijk dat op initiatief van [eiser] , blijkbaar na overleg met haar accountant, zekerheid heeft aanvaard in de vorm van een pandrecht op de aandelen van [gedaagde 1] , in plaats van een hypotheekrecht. Dat het pandrecht naast een hypotheekrecht op [gedaagde 1] bedoeld was als extra zekerheid blijkt nergens uit. Omdat met het verlenen van het pandrecht is afgeweken van hetgeen in de intentieovereenkomst omtrent zekerheid tot terugbetaling is overeengekomen, heeft naar het voorlopig oordeel van de rechtbank de bepaling in de intentieovereenkomst omtrent zekerheidstelling via een hypotheekrecht ingevolge de akte van levering van de aandelen haar kracht verloren.
2.9.
Aangezien het derhalve onvoldoende zeker is of de vorderingen van [eiser] tot het verlenen van een hypotheekrecht op [gedaagde 1] zullen worden toegewezen, zal de incidentele vordering zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
2.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 september 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 830