ECLI:NL:RBNHO:2020:5934

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
8130150 \ CV EXPL 19-16660 (hoofdzaak) en 8472954 \ CV EXPL 20-3556
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ex-vennoot voor vorderingen uit duurovereenkomst na ontbinding van de vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vennootschap onder firma en haar voormalige vennoten. De eiseres, vertegenwoordigd door Bill incasso B.V., vorderde betaling van een bedrag van € 1.793,83 van de gedaagden, die als vennoten van de ontbonden vennootschap onder firma verantwoordelijk werden gehouden voor onbetaalde facturen die voortvloeiden uit een overeenkomst tot het leveren van software support. De overeenkomst was aangegaan op 30 augustus 2018 en de gedaagden hadden de facturen over de periode januari 2019 tot en met september 2019 onbetaald gelaten.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering tegen gedaagde sub 1 werd toegewezen, aangezien deze de vordering had erkend. Wat betreft gedaagde sub 2, die betwistte aansprakelijk te zijn, overwoog de kantonrechter dat hij als vennoot hoofdelijk aansprakelijk was voor de verbintenissen van de vennootschap, ook voor verbintenissen die na zijn uittreden waren ontstaan, mits deze voortvloeiden uit een vóór zijn uittreden gesloten duurovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de eiseres tot betaling van € 1.524,60 werd toegewezen, evenals de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten.

In de vrijwaringszaak werd gedaagde sub 1 veroordeeld om aan gedaagde sub 2 te betalen wat deze in de hoofdzaak was veroordeeld. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de gedaagden, die ongelijk kregen in de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8130150 \ CV EXPL 19-16660 (hoofdzaak) en
8472954 \ CV EXPL 20-3556 (vrijwaring)
Uitspraakdatum: 22 juli 2020
Vonnis van de kantonrechter in de hoofdzaak en vrijwaring van:

1.de vennootschap onder firma [naam v.o.f.]gevestigd te [plaats] ,2. [vennoot 1] (vennoot)wonende te [plaats]3. [vennoot 2] (vennoot)wonende te [plaats]eisers in de hoofdzaakverder te noemen: [eiseres]

gemachtigde: Bill incasso B.V.
tegen

1.[gedaagde sub 1]wonende te [plaats]gedaagde in de hoofdzaak, tevens gedaagde in de vrijwaringszaak

verder te noemen: [gedaagde sub 1]
procederend in persoon

2.[gedaagde sub 2]wonende te [plaats]

gedaagde in de hoofdzaak, tevens eiser in de vrijwaringszaak
verder te noemen: [gedaagde sub 2]
gemachtigde: mr. M. Zwennes

1.Het procesverloop

in de hoofdzaak
1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 18 oktober 2019 een vordering tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingesteld. [gedaagde sub 1] heeft op 30 oktober 2019 mondeling geantwoord, waarbij hij de vordering heeft erkend. [gedaagde sub 2] heeft uitstel gekregen voor conclusie van antwoord.
1.2.
[gedaagde sub 2] heeft op 8 januari 2020 aanvullend geantwoord in de hoofdzaak en een vordering ingesteld om [gedaagde sub 1] in vrijwaring te mogen oproepen. Na de schriftelijke reactie van [eiseres] heeft de kantonrechter bij vonnis van 1 april 2020 de oproeping in vrijwaring toegestaan.
1.3.
[eiseres] heeft vervolgens schriftelijk gerepliceerd in de hoofdzaak, waarna [gedaagde sub 2] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
in de vrijwaringszaak
1.4.
[gedaagde sub 2] heeft [gedaagde sub 1] bij dagvaarding van 21 april 2020 in vrijwaring opgeroepen tegen de rol van 29 april 2020.
1.5.
[gedaagde sub 1] is in persoon verschenen voor het voeren van verweer. [gedaagde sub 1] is in verband met de maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van het Coronavirus (Covid-19) naar huis gestuurd. [gedaagde sub 1] heeft hierbij uitstel gekregen voor het indienen van zijn conclusie van antwoord. Dit uitstel is bij brief van 30 april 2020 aan hem bevestigd. [gedaagde sub 1] heeft, na het verleende uitstel, niet meer gereageerd.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 30 augustus 2018 een overeenkomst aangegaan tot het leveren van software support voor de duur van twaalf maanden tegen betaling van € 169,40 per maand. Op de overeenkomst is als klant vermeld: “
[handelsnaam] (…) ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam gedaagde sub 1] .” Als KvK-nummer is vermeld: [Kvk-nummer] .
2.2.
[gedaagde sub 2] was van 4 juni 2018 tot 1 december 2018 medevennoot van de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] & [gedaagde sub 2] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam] . De onderneming is in de Kamer van Koophandel ingeschreven onder KvK-nummer [Kvk-nummer] . Vanaf 1 december 2018 is de onderneming door [gedaagde sub 1] voortgezet als eenmanszaak.
2.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de facturen van [eiseres] over de periode januari 2019 tot en met september 2019 onbetaald gelaten.

3.Het geschil

de vordering in de hoofdzaak en het verweer
3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van € 1.793,83, te vermeerderen met rente en kosten. Dit vordering bestaat uit € 1.524,60 aan hoofdsom, € 40,54 aan rente en € 228,69 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering – kort weergegeven – ten grondslag dat zij met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , in hun hoedanigheid als vennoten van de (voormalige) vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] & [gedaagde sub 2] (ontbonden per 1 december 2018), op 30 augustus 2018 een overeenkomst tot het leveren van software support is aangegaan voor de duur van een jaar tegen betaling van € 169,40 per maand. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn hun betalingsverplichtingen niet nagekomen door de facturen over de periode januari 2019 tot en met september 2019 onbetaald te laten. Door met betaling in gebreke te blijven zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ook buitengerechtelijke incassokosten en rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde sub 1] heeft bij mondeling antwoord op 30 oktober 2019 de vordering erkend en ter zake geen verweer gevoerd.
3.4.
[gedaagde sub 2] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de gevorderde bedragen zien op een periode waarin hij geen deel meer uitmaakte van de onderneming waarmee de overeenkomst is aangegaan. Bovendien is de overeenkomst vanaf 1 december 2018 met instemming van [eiseres] door [gedaagde sub 1] voortgezet. [gedaagde sub 2] acht zich dan ook niet gehouden tot betaling van de gevorderde bedragen.
in de vrijwaringszaak
3.5.
[gedaagde sub 2] vordert dat de kantonrechter [gedaagde sub 1] veroordeelt in hetgeen waartoe [gedaagde sub 2] als gedaagde partij in de hoofdzaak onder zaaknummer 8130150 CV EXPL 19-16660 zal worden veroordeeld. [gedaagde sub 2] voert hiertoe aan dat hij geen vennoot meer is van de desbetreffende vennootschap onder firma waarbinnen de schuld is ontstaan en dat [gedaagde sub 1] de onderneming alleen heeft voortgezet. [gedaagde sub 1] heeft daarnaast bij mondeling antwoord van 30 oktober 2019 in de hoofdzaak de vordering erkend.
3.6.
[gedaagde sub 1] heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, de vordering niet weersproken.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
4.1.
De vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1] zal worden toegewezen, nu hij de vordering heeft erkend.
4.2.
Met betrekking tot de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2] overweegt de kantonrechter als volgt.
4.3.
Vast staat dat op 30 augustus 2018 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres] en de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] & [gedaagde sub 2] , tevens handelend onder de naam [handelsnaam] . Hoewel de vennootschap onder firma als zodanig niet op de overgelegde overeenkomst is vermeld, blijkt uit de stellingen van partijen en de KvK-gegevens dat de overeenkomst is gesloten in het kader van de activiteiten van voornoemde vennootschap onder firma. Voorts staat vast dat [eiseres] betaling vordert van facturen die voortvloeien uit deze overeenkomst. [gedaagde sub 2] was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst medevennoot van deze vof.
4.4.
Artikel 18 Wetboek van Koophandel bepaalt dat in de vennootschap onder firma elk der vennoten wegens de verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk is verbonden. Hieruit volgt dat ook [gedaagde sub 2] tegenover schuldeisers van de vof aansprakelijk is en blijft voor verbintenissen die vóór zijn uittreden zijn aangegaan. Ook kan hij worden aangesproken voor schulden die – zoals hier het geval is – na zijn uittreden zijn ontstaan op grond van een vóór zijn uittreden gesloten duurovereenkomst (Zie Hof 's-Hertogenbosch 16 september 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3642). Van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden is niet gebleken. [eiseres] betwist dat zij van het uittreden van [gedaagde sub 2] als vennoot op de hoogte is gesteld en dat zij ermee zou hebben ingestemd dat de overeenkomst vanaf 1 december 2018 door [gedaagde sub 1] (als eenmanszaak) zou worden voortgezet. Nu [gedaagde sub 2] dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.5.
De conclusie is dat de vordering van [eiseres] tot betaling van € 1.524,60 zal worden toegewezen. Ook de niet betwiste wettelijke handelsrente zal worden toegewezen.
4.6.
[eiseres] vordert buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.7.
De proceskosten van [eiseres] komen voor rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , nu zij ongelijk krijgen.
in de vrijwaringszaak
4.8.
[gedaagde sub 1] heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, de vordering niet weersproken. De niet betwiste vordering zal daarom worden toegewezen, zoals hierna omschreven.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde sub 1] , omdat hij ongelijk krijgt in de vrijwaringszaak.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiseres] van € 1.793,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.524,60 vanaf 8 oktober 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaardingen € 177,06
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 360,00 ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af;
in de vrijwaringszaak:
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [gedaagde sub 2] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde sub 2] als gedaagde in de hoofdzaak met zaaknummer 8130150 CV EXPL 19-16660 is veroordeeld;
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde sub 2] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 100,89
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 72,00 ;
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter