ECLI:NL:RBNHO:2020:5902

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
15.204120.19 en 15.061261.20 (TTZ GEV) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in treinstellen en poging tot zware mishandeling van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting in twee treinstellen en een monumentale wachtruimte op het station in Haarlem, en een poging tot zware mishandeling van een ambtenaar. De verdachte heeft op 19 augustus 2019 brand gesticht in twee treinstellen die stil stonden op het station, waarbij hij open vuur in aanraking bracht met brandbare stoffen. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen die zich in de nabijheid bevonden. Vier dagen later heeft hij opnieuw brand gesticht, ditmaal in de wachtruimte van het station. Op 13 december 2019 heeft de verdachte geprobeerd een ambtenaar, werkzaam bij de Dienst Terugkeer en Vertrek, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een stoel te slaan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de brandstichtingen en de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/204120-19 en 15/061261-20 (ttz gev) (P)
Uitspraakdatum: 30 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .
Verdachte is niet verschenen. Hij heeft afstand gedaan van zijn recht om op de zitting van
16 juli 2020 aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaak met parketnummer 15/204120-19 wordt hierna aangeduid als zaak A. De zaak met parketnummer 15/061261-20 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga. Ter terechtzitting was aanwezig mr. J.L. Scheltens, advocaat te Haarlem, die verklaarde niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging te voeren. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak A
feit 1:
hij op of omstreeks 23 augustus 2019 te Haarlem in het treinstation aan het stationsplein 11, in het lokaal genaamd “wachtlokaal der eerste klasse” opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan meubilair en/of grondbedekking geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het lokaal als voormeld en/of voor de overige gebouwdelen van het treinstation, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich bevonden ten tijde van de brandstichting in voormeld lokaal en/of in de (directe) omgeving van dit lokaal en/of in overige gebouwdelen van het treinstation en/of in de op het treinstation aanwezige trein(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voormelde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
feit 2:
hij op of omstreeks 19 augustus 2019 rond 20.15 uur te Haarlem in het treinstation aan het stationsplein 11, in een treinstel welke stil stond aan perron nummer 8 (treinnummer 4879, materieelnummer 2118, compartiment 1e klasse) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan onderdelen van (het interieur van) het treinstel - zoals zitkussens en/of rugpanden en/of (afdekkappen van) verlichtingselementen en/of vloer- en/of wanddelen - geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor andere delen van (het interieur van) het treinstel en/of (van) aangelegen treinstellen en/of voorwerpen in de nabije omgeving van het treinstel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in en/of rond dit treinstel bevindende personen en/of zich in aangelegen treinstellen bevindende personen en/of personen in de nabije omgeving van het treinstel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in vooromschreven positie(s) bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
feit 3
hij op of omstreeks 19 augustus 2019 rond 23.20 uur te Haarlem in het treinstation aan het stationsplein 11, in een treinstel welke stil stond aan perron nummer 4 (treinnummer 6393, materieelnummer 2708, compartiment 2e klasse) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan onderdelen van (het interieur van) het treinstel - zoals zitkussens en/of bankframes (inclusief daarin/-op aangebrachte kussens en electravoorzieningen) en/of vloer- en/of wanddelen - geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor andere delen van (het interieur van) het treinstel en/of (van) aangelegen treinstellen en/of voorwerpen in de nabije omgeving van het treinstel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in en/of rond dit treinstel bevindende personen en/of zich in aangelegen treinstellen bevindende personen en/of personen in de nabije omgeving van het treinstel, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in vooromschreven positie(s) bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
zaak B
primair
hij op of omstreeks 13 december 2019 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 2] , zijnde een ambtenaar (regievoerder Dienst Terugkeer en Vertrek van Ministerie van Veiligheid en Justitie) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, zwaar lichamelijk letsel tot te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 2] plotseling/onverhoeds en/of met kracht, meermalen, althans eenmaal, met een (metalen) (kantoor)stoel tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 december 2019 te Ter Apel, gemeente Westerwolde,, een ambtenaar, [benadeelde partij 2] , (regievoerder Dienst Terugkeer en Vertrek van Ministerie van Veiligheid en Justitie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door haar plotseling/onverhoeds en/of met kracht, meermalen, althans eenmaal, met een (metalen) (kantoor)stoel tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of op/tegen het hoofd en/of lichaam te drukken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder zaak A ten laste gelegde brandstichtingen en de onder zaak B primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
3.2
Oordeel van de rechtbank
3.2.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder zaak A ten laste gelegde feiten en het onder zaak B primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.2.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder zaak A ten laste gelegde feiten en het onder zaak B primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zaak A
feit 1:
hij op 23 augustus 2019 te Haarlem in het treinstation aan het stationsplein 11, in het lokaal genaamd “wachtlokaal der eerste klasse” opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan meubilair en grondbedekking geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het lokaal als voormeld en voor de overige gebouwdelen van het treinstation, te duchten was;
feit 2:
hij op 19 augustus 2019 rond 20.15 uur te Haarlem in het treinstation aan het stationsplein 11, in een treinstel welke stil stond aan perron nummer 8, treinnummer 4879, materieelnummer 2118, compartiment 1e klasse, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan onderdelen van het interieur van het treinstel - zoals zitkussens en afdekkappen van verlichtingselementen - geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor andere delen van het interieur van het treinstel en van aangelegen treinstellen en voorwerpen in de nabije omgeving van het treinstel, te duchten was;
feit 3
hij op 19 augustus 2019 rond 23.20 uur te Haarlem in het treinstation aan het stationsplein 11, in een treinstel welke stil stond aan perron nummer 4, treinnummer 6393, materieelnummer 2708, compartiment 2e klasse, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan onderdelen van het interieur van het treinstel - zoals zitkussens en bankframes, inclusief daarin aangebrachte electravoorzieningen, en wanddelen - geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor andere delen van het interieur van het treinstel en van aangelegen treinstellen en voorwerpen in de nabije omgeving van het treinstel en levensgevaar voor in dit treinstel bevindende personen te duchten was;
zaak B
hij op 13 december 2019 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 2] , zijnde een ambtenaar, regievoerder Dienst Terugkeer en Vertrek van Ministerie van Veiligheid en Justitie, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 2] plotseling en met kracht, meermalen, met een stoel tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en tegen het hoofd en lichaam heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van zaak A, feit 3
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
ten aanzien van zaak B, primair
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Op 19 augustus 2019 heeft verdachte brand gesticht in twee treinstellen die stil stonden op het station in Haarlem. Eén van deze treinen stond op het punt te vertrekken en er zaten passagiers in de trein. Vier dagen later, op 23 augustus 2019, heeft verdachte brand gesticht in de monumentale wachtruimte van het treinstation in Haarlem. Het is algemeen bekend dat brandstichting ernstige en onvoorspelbare gevolgen kan hebben. De materiële schade die door de branden is ontstaan, is groot. Doordat de branden tijdig zijn ontdekt konden reizigers en treinpersoneel een veilig heenkomen zoeken, maar dat is niet aan verdachte te danken. Het handelen van verdachte heeft dus ‘slechts’ materiële schade tot gevolg gehad, maar had veel ergere consequenties kunnen hebben. Vervolgens heeft verdachte zich op 13 december 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] , regievoerder Dienst Terugkeer en Vertrek, door haar, toen hij met haar in gesprek was, meerdere malen met een stoel tegen het hoofd en het lichaam te slaan. Door zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij 2] . Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat [benadeelde partij 2] maanden na het incident nog steeds last ondervindt van de (psychische) gevolgen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld;
- de over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportages gedateerd 20 februari 2020 en 24 april 2020 van [benadeelde partij 2] verbonden aan GGZ Fivoor TBS Noord;
- het psychiatrisch Pro Justitiarapport gedateerd 15 januari 2020, opgesteld door F.M.J. Bruggeman, psychiater;
- het psychologische Pro Justitiarapport, gedateerd 2 januari 2020, opgesteld door J. Yntema, GZ-psycholoog.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan bovengenoemde onderzoeken naar zijn geestvermogens. Hij heeft hierdoor geen inzicht gegeven in zijn persoonlijkheid. Ook aan het opstellen van een reclasseringsadvies in onderhavige zaak heeft verdachte geen medewerking verleend. Verdachte heeft al jarenlang en stelselmatig het contact met de reclassering geweigerd. De reclassering ziet dan ook geen enkele mogelijkheid voor het opleggen van een interventie of reclasseringstoezicht in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf van lange duur passend en geboden is. De duur van deze vrijheidsstraf wijkt af van de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de officier van justitie – kennelijk – de ernst van de zaak anders waardeert dan de rechtbank.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van drie jaar moet worden opgelegd, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 34.301,75 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen moet worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, is voldoende onderbouwd en zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft, door tussenkomst van mr. M.M. Wiersema, advocaat te Assen, als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak B ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Mr. Wiersema heeft de vordering ter zitting aangepast. De gestelde materiële schade van € 853,79 bestaat uit:
  • post 1: opgesoupeerd eigen risico ziektekostenverzekering: € 385,00
  • post 2: kosten huur bungalow: € 191,00
  • post 3: kosten huisarts, fysio, chiropractor: € 60,00 (€ 708,83 waarvan € 648,83 is vergoed door de zorgverzekering)
  • post 4: gereden kilometers politiebureau, huisarts, fysio, chiropractor, advocaat: € 217,79
De gestelde immateriële schade bedraagt € 4.000,00.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen moet worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 403,99 rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit € 126,20 voor de huur van de bungalow (post 2), € 60,00 voor de kosten voor de huisarts, fysio en chiropractor (post 3) en € 217,79 voor de reiskosten (post 4). De vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, is in zoverre voldoende onderbouwd en zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Met betrekking tot het overige deel van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De kosten voor het eigen risico (post 1) zijn onvoldoende onderbouwd nu uit het polisblad niet volgt dat de benadeelde partij haar eigen risico van 2020 heeft opgesoupeerd. Ook de kosten voor de waarborgsom van de bungalow (post 2) zijn onvoldoende onderbouwd nu uit de bijlage bij de vordering niet blijkt waarom zij die waarborgsom niet heeft teruggekregen, zoals gebruikelijk is. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in deze onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 3.903,99 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 57, 157, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A ten laste gelegde feiten en het in zaak B primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 34.301,75 (vierendertigduizend driehonderdéén euro en vijfenzeventig cent, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 34.301,75 (vierendertigduizend driehonderdéén euro en vijfenzeventig cent, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
206 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.903,99 (drieduizend negenhonderddrie euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 403,99 als vergoeding voor de materiële en € 3.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.903,99 (drieduizend negenhonderddrie euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
49 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
30 juli 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 9 t/m 10). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 23 augustus 2019 door [getuige 1] afgelegde verklaring:
“Ik kwam aan met de trein op station Haarlem. Mijn trein stopte op perron 6. Ik ben toen uitgestapt, en over het perron, in oostelijke richting gelopen. Toen ik ter hoogte van de aldaar gelegen wachtruimte liep, zag ik dat er brand was in de wachtruimte. Ik voelde ook een warmte komen uit die wachtruimte. Ik zag dat er een man uit de wachtruimte kwam lopen. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
- Man
- Zuid Amerikaans uiterlijk
- Getint uiterlijk
- Tussen de veertig en zevenenveertig jaar
- Kort gedrongen postuur
- Ongeveer 170 centimeter lang
- geen gezichtsbeharing gezien
- licht blauwe pet
- Gebroken witte jas met lange mouwen
- Zwarte broek
- In beide handen had hij een, gevulde, plastic tas. Ter grote van een broodtrommel.
Verder zag ik geen andere personen in de wachtruimte. Ik zag dat de hierboven omschreven man zijn weg vervolgende, over perron zes, in westelijke richting. Ik ben toen, met een afstand van ongeveer twintig meter, de man gaan volgen. Tegelijkertijd heb ik 112 gebeld over de brand. Ik zag dat de man de aldaar gelegen trap afliep, dit betreft de trap aan de Noordzijde van het station, aan de kant van het Kennemerplein. Ik zag dat de man aan de kant van het Kennemerplein het station verliet. Ik ben toen achter de man aan blijven lopen naar buiten. Ik zag dat de man links af ging en langs de fietsenstalling liep. De man liep in de richting van de Kruisstraat. De man stak, ter hoogte van de Kruisweg, de Statenbolwerk over in de richting van “De bolwerken park”. Hier is de omschreven man het park ingelopen, dit heb ik doorgegeven aan de telefonist van de 112.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 13 t/m 14). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op 23 augustus, omstreeks 18.42 uur hoorden wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , dat een centralist van het Operationeel Centrum te Haarlem een melding uitgaf van een brand in een wachtruimte van het treinstation Haarlem, gelegen aan het Stationsplein te Haarlem. Wij, verbalisanten, hoorden omstreeks 18.44 uur dat de centralist een aanvulling gaf aan de melding. Wij hoorden, dat de melder een signalement had gegeven van een persoon die iets met de brand te maken zou hebben. Wij hoorden dat het volgende signalement werd gegeven: “Kleinere, Zuid-Amerikaanse man, draagt een zwarte broek, witte jas, lichtblauwe pet en loopt weg in de richting van het park Prinsenbolwerk richting de Verspronckweg”. Wij, verbalisanten, reden toen ter hoogte van het Staten Bolwerk te Haarlem. Ik, verbalisant [verbalisant] , besloot om een zoekslag te maken in de omgeving. Ik, verbalisant, ben bekend met het feit dat gelegen aan de Staten Bolwerk te Haarlem, een park ligt genaamd “De Bolwerken”. Ik, verbalisant, reed ter hoogte van het fietspad het park “De Bolwerken” in. Halverwege zijn enkele voetpaden naar links en rechts gelegen. Wij, verbalisanten, zagen beide aan de rechterzijde op het voetpad, een man lopen. Wij zagen, dat deze man een zwarte broek droeg met oranje verticale strepen op de pijpen. Wij zagen, dat de man een wit/beige jas droeg en een lichtblauw petje op zijn hoofd had. Wij zagen, dat hij twee plastic tassen in zijn handen had. Eén wit van kleur, en één binnenstebuiten gedragen Albert Heijn boodschappentasje die blauw/wit van kleur was. Wij vonden beide dat deze man aan het signalement voldeed wat eerder was verspreid, en besloten de man staande te houden als verdachte van brandstichting bij het station te Haarlem.
Ik, verbalisant [verbalisant] , kreeg een kopie van een verblijfsdocument met een gelijkende foto. Ik zag, dat de verdachte was genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , [geboorteland] . Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] ongevraagd zeggen dat hij wel bij het station was geweest maar dat hij alleen had gewacht.
Omstreeks 18.56 uur hoorden wij, verbalisanten, dat een centralist van het Operationeel Centrum te Haarlem een aanvullend signalement had van de verdachte en de omstandigheden. Wij hoorden dat het volgende signalement werd gegeven: “Man, 40 a 50 jaar, blank of lichtgetint, witte jas, blauwe plet, zwarte broek, twee plastic tassen een witte en een blauwe. De verdachte zou zijn weggelopen de tunnel uit bij spoor 8.” Wij, verbalisanten, zijn bekend met het feit dat dit tunneltje uiteindelijk uitkomt op de Staten Bolwerk te Haarlem, waarna het parkje waar wij stonden snel bereikt wordt. Wij hoorden, dat omstreeks 19.01 uur werd bevestigd aan de hand van de camerabeelden, dat de verdachte iets op de grond legt en in de brand steekt.
Gezien de genoemde feiten en omstandigheden, camerabeelden en het volledig overeenkomende signalement, hebben wij, verbalisanten, [verdachte] op 23 augustus 2019 omstreeks 19.01 uur op heterdaad aangehouden op verdenking van brandstichting. Bij de insluitingsfouillering werden in de rechterbroekzak van de verdachte drie aanstekers aangetroffen.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 60 t/m 69). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Naar aanleiding van de brand op 23 augustus 2019 in het wachtlokaal op het station NS te Haarlem, heb ik een onderzoek ingesteld naar beelden van beveiligingscamera’s van het station. Ik heb het volgende gezien op de beelden:
18.38
uur Een persoon met een lichtblauwe pet loopt door de passage van het station. Op een later moment is in beelden te zien dat dit een man betreft.
18.39
uur. De man met de lichtblauwe pet loopt over het perron van spoor 6. De man met de lichtblauwe pet loopt de wachtruimte van perron 6 in.
18.39
uur. De man met de lichtblauwe pet loopt door de wachtruimte.
18.4
uur De man met de blauwe pet gaat op een bankje aan de zijkant zitten. De man haalt een fles uit de tas aan zijn rechterzijde en draait hier de dop vanaf.
18.4
uur De man buigt voorover naar het bankje. De man loopt langs het bankje en laat een vloeistof over de lengte van het bankje lopen. De fles laat hij daarna liggen op het bankje.
18.4
uur De man loopt naar de hoek van de ruimte die grenst aan het perron. De fles is vanaf het bankje op de grond gerold.
18.41
uur De man buigt voorover. Een brand ontvlamt razendsnel bij de hand van de persoon.
18.41
uur De man buigt zich nu naar de fles die op de grond is gevallen. Bij zijn hand ontvlamt een brand zich razendsnel.
18.41
uur Beide brandhaarden ontwikkelen zich. De man loopt met een versnelde pas weg door de deur waardoor hij gekomen is.
18.41
uur Brand en rook vullen de wachtruimte.
18.43
uur De man loopt door de passage richting de uitgang van het station.
Het volgende signalement is in de beelden te zien:
De persoon heeft het uiterlijk van een man. Hij draagt een donkere tot zwarte broek met een opvallende rode streep op de zijkant van het bovendeel. Hij draagt een lichtblauwe pet, een wit T-shirt en een lichtkleurige zomerjas met donkere vlakken in de kraag en langs de sluiting. Hij heeft twee plastic zakken bij zich.”
Een proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing (pagina 31 t/m 32). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op 23 augustus 2019, hebben wij een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van een op 23 augustus 2019 gemelde brand, in de wachtkamer eerste klas tussen perron 6A en 3A in het NS hoofdstation Haarlem, Stationsplein 11 in Haarlem.
De wachtruimte eerste klas bevindt zich globaal in het midden van het gebouw onder het dak. De ruimte is voorzien van raampartijen met gelakte houten kozijnen. In het midden van de ruimte bevindt zich in de lengte een dubbele gelakte houten bank. De zijwanden zijn voorzien van gelakte houten lambriseringen. Gezien van perron 6A was in de rechter zijwand een gelakte houtenbank aangebracht. De brand had gewoed aan deze rechter zijwand. In de rechterhoek van genoemde zijwand was een smal brandpatroon vanaf de grond tot aan het plafond zichtbaar, passend bij een felle snel ontwikkelende brand. De houten lambrisering was daar diep in- en deels weggebrand. Op de bank tegen genoemde zijwand en op de vloer daarvoor was een breed brandpatroon zichtbaar, passend bij het sprenkelen op de bank. De lak van de lambrisering en de bank was geblakerd en deels verbrand. In de linker hoek van genoemde zijwand lag deels onder de radiator een kunststof fles geklemd. Deze fles was deels gevuld met een heldere vloeistof, dat later wasbenzine bleek te zijn. De dop van de fles lag ernaast. De fles en de dop waren niet door vuur aangetast. Op de bank lag in genoemd brandpatroon een versmolten soortgelijke kunststofdop). In de rechter hoek lagen een soortgelijke kunststofdop en de door vuur aangetaste restanten van twee soortgelijke kunststofflessen en een deels verbrande etiketdelen van een wasbenzine fles. Op de vloer voor genoemde brandhaarden was een voor een vloeistofbrand karakteristiek brandpatroon zichtbaar.
In genoemde flessen bevond zich een transparante vloeistof welke naar wasbenzine riekte. Met behulp van gasdetectie apparatuur, de Mini Ray, is bij deze flessen een zeer sterke indicatie verkregen dat de inhoud ervan een ontbrandbare vluchtige vloeistof betreft. Empirisch is door ons vastgesteld dat het alle drie een zeer ontbrandbare vloeistof betrof. Het betreft een opzettelijke brandstichting. De brand is gesticht door vuur aan te brengen na het sprenkelen met drie flessen inhoudende een vluchtige brandbare vloeistof, zeer waarschijnlijk wasbenzine.”
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 70). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 24 augustus 2019 door [aangever 1] , namens [benadeelde partij 1] , afgelegde verklaring:
“Op 19 augustus 2019 werd ik op de hoogte gesteld dat er brand was gesticht in de trein met het treinnummer 4879 en het materieel nummer 2118. De brand was ontdekt op het station te Haarlem, Stationsplein 11, spoor 8. De brand is meer dan vermoedelijk aangestoken omdat er twee (2) flesjes met brandversnellende vloeistof in de trein werden aangetroffen door de brandweer.”
Een schriftelijke bescheid (pagina 74) , inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift, zijnde een schaderapport, houdt onder meer in:
“De brand is geweest in het 1e klas gedeelte. Twee opaalkappen van de hoofdverlichting zijn door de hitte vervormd en sluiten niet meer. De opaalkap van de leesverlichting is door de hitte vloeibaar geworden en ligt er geheel af. Twee zitkussens zijn beschadigd.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 77). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Op 19 augustus 2019, omstreeks 20.15 uur kregen wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , de opdracht van de meldkamer politie Noord-Holland om te gaan naar het Stationsplein in Haarlem. Aldaar zou op het station in een trein op spoor 8 een brand zijn. Omstreeks 20.20 uur kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse samen met de brandweer. Ter plaatse bleek de brand door een conducteur middels een brandblusser al te zijn geblust. De brandweer heeft hierop nog een onderzoek ingesteld. Door de brandweer commandant werd mij medegedeeld dat ze sterke vermoedens van brandstichting hadden. Hierop werd mij een deels gesmolten fles met inhoud overhandigd welke door de brandweer in de coupe was aangetroffen daar waar volgens de commandant de brand meer dan vermoedelijk moet zijn begonnen. Nadat de brandweer zijn controle had uitgevoerd en er definitief niets meer bleek te branden ben ik, verbalisant [verbalisant] samen met de brandweercommandant de treincoupé waar de brand had gewoed ingegaan. Door de commandant werd mij de plek aangewezen waar de voornoemde fles was aangetroffen. Toen wij vervolgens verder in de treincoupé keken zagen wij dat een rij met stoelen verder nog een fles op de grond lag evenals een witte dop. Rondom de fles was een blauwe kleur op de vloer zichtbaar.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 107 t/m 116). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Bij het uitkijken van de camerabeelden is gekeken naar de beelden op het perron waar de trein stond waarin brand is gesticht. Hierop is te zien dat op 19 augustus 2019, omstreeks 20.25.57 uur, een persoon vanaf links het perron op loopt en in de trein stapt die vanuit de camerapositie aan de rechterkant van het perron staat. De persoon is gekleed in een donkere broek, een lichte jas en draagt één of meerdere lichtkleurige tassen bij zich. Om 20.57.05 uur (naar de rechtbank begrijpt: 20:27:05 uur), ruim één minuut later komt dezelfde persoon weer uit de trein en loopt naar links weg. Ongeveer twee minuten later, om 20.29.14 uur, komen twee medewerkers van de NS aangelopen die even staan te kijken en dan de trein inlopen waar de eerder genoemde persoon ongeveer één minuut in is geweest. Kort daarna is een “rook”pluim te zien vanuit één van de bovenramen van de trein waarna een medewerker met een werkende brandblusser vanuit de trein het perron oploopt. De genoemde rookpluim is meer dan vermoedelijk afkomstig van de brandblusser.
Naar aanleiding van het eerder genoemde signalement van de persoon die in de trein stapt, zijn de overige camerabeelden van het station te Haarlem bekeken waaruit bleek dat genoemde persoon reeds enige tijd op het station rondliep en kort daarvoor op een ander perron aanwezig was. Te zien is dat de man tevens een lichtblauwe pet draagt en een wit T-shirt onder zijn lichte jas draagt. Op de bewegende beelden van het perron om 20.24.52 uur is tevens een rode streep over de beenlengte aan de buitenzijde van de donkere broek te zien. Te zien is dat de persoon om 20.24.52 uur vanaf een perron naar de trap richting de tunnel onder de perrons loopt. Vervolgens is te zien dat de persoon om 20.25.05 uur vanaf de trap komt en door de tunnel onder de perrons loopt waarna de persoon om 20.25.51 uur weer vanuit de tunnel een trap naar een perron oploopt. Bij het laatstgenoemde beeld komt het gezicht van de persoon duidelijk in beeld waarbij blijkt dat deze persoon een grote gelijkenis vertoont met [verdachte] . Tevens komt de kleding die de persoon draagt overeen met de kleding waarin de [verdachte] is aangehouden en de kleding van de persoon die op 19 augustus 2019 te 23.21 uur brand sticht in een treinstel in het station te Haarlem.”
Ten aanzien van zaak A, feit 3:
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 93 t/m 94). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 20 augustus 2019 door [aangever 2] , namens [benadeelde partij 1] , afgelegde verklaring:
“Ik ben werkzaam als hoofdconducteur van NS. Op 19 augustus 2019 was ik op Haarlem Centraal, gelegen aan het stationsplein 11 in Haarlem, en liep vanuit het personeelshok richting spoor 4. Toen ik bezig was met de controle liep ik langs de trein en ik zag dat er ongeveer 12 mensen in zaten in de achterste bakken. Nadat ik portofonisch contact had gehad met de machinist dat alles in orde was, liep ik naar de voorkant van de trein. Op dat moment, omstreeks 23.23 uur, stapte een man voor uit de trein. Ik beschrijf deze man als volgt:
- blauwe pet;
- plastic tasje.
Ik vond dit vreemd want de trein ging bijna vertrekken en op dit station zitten mensen altijd achterin. Ik liet de man doorlopen en ik zag in de weerspiegeling van de abri opeens vlammen. Ik keek in de trein en ik zag vlammen over de vloer van ongeveer 1 meter hoog. Ik vermoedde gelijk dat de eerder genoemde man hiermee te maken had, want er zat niemand anders in de bakken. Ik heb de machinist in kennis gesteld en die heeft de trein uitgeschakeld. Ik heb met de intercom omgeroepen dat de trein geëvacueerd moest worden. Ik heb vervolgens een brandblusser gepakt en de brand geblust.”
Een schriftelijke bescheid (pagina 95 en 97), inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift, zijnde een schaderapport, houdt onder meer in:
“Betrokken materieel.
Treinnummer: 6393
Materieelnummer: 2708
De brand is geweest in de 2e klas. Op de wand zitten twee brandplekken. De RVS koof is aangetast. Er zitten brandplekken in twee zittingen. De USB/220 volt aansluiting is beschadigd.”
Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 117 t/m 124). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen:
“Van de brandstichting, gepleegd op 19 augustus 2019, waarvan te 23.35 uur melding is gedaan zijn camerabeelden beschikbaar. Deze beelden betreffen beelden van een camera in het treinstel nabij de ingang van het treinstel (camera 1) en beelden van een camera welke aan het eind van het gangpad aan de andere zijde van het treinstel hangt (camera 2).
Op de beelden van camera 1 is te zien dat op 19 augustus 2019 te 23.20 uur een persoon, gekleed in een lichte jas en donkere broek in de trein stapt. De man heeft een licht getint uiterlijk en een kaal hoofd waarbij een schaduw van korte haren te zien is.
Direct na het instappen kijkt de man naar links waar ook de camera hangt en is de man te herkennen als zijnde de [verdachte] . Te zien is dat de man een witte plastic tas en een lichtblauwe plastic tas bij zich draagt. Vervolgens is te zien dat de man het treinstel in loopt en om 23.20.54 uur vanuit de camera 1 positie naar links gaat, richting een zit gedeelte. De man is dan enige tijd uit beeld maar te 23.21.50 uur is te zien dat de man gebukt achteruit weer vanuit het zitgedeelte het gangpad in komt. Vervolgens is te zien dat de man via het gangpad weer naar de uitgang loopt waarbij hij een voorwerp in zijn rechterjaszak stopt. Daarna verlaat de man te 23.21.57 uur de trein. Ongeveer 5 seconden nadat de man het treinstel heeft verlaten is een lichtschijnsel te zien, rechts van de meest rechterstoel, vooraan op camera 2. Dit lichtschijnsel wordt langzaam groter waarna uiteindelijk te 23.22.39 uur de brand wordt ontdekt door een medewerker welke het treinstel in komt. Gedurende bovengenoemd incident zijn geen andere personen op de camerabeelden waargenomen.”
Ten aanzien van zaak B:
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 46 t/m 48). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 14 december 2019 door [getuige 2] [benadeelde partij 2] afgelegde verklaring:
“Ik ben als regievoerder in dienst bij de Dienst Terugkeer en Vertrek in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, gemeente Westerwolde. Op 13 december 2019 had ik een gesprek met gedetineerde [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] . Het gesprek verliep normaal. Ik bedoel daarmee zonder stemverheffing of zonder oplopende emoties. Zijn houding gedurende het gesprek was wat afstandelijk en afhoudend. Ik zag dat [verdachte] rustig naar rechts boog. Ik zag dat hij met beide handen de naast hem staande stoel vastpakte bij de leuningen. Het ging allemaal heel snel. Ik was opgestaan en naar de deur gelopen. Ik werd van achteren met de stoel gemept. Hierdoor viel ik op de grond. Ik kreeg klappen op mijn hele lichaam. Ik kreeg ook klappen op mijn hoofd. Hij bleef hard slaan met de poten van de stoel op mijn hele lijf. Overal waar hij mij maar kon raken. Hij stopte in het geheel niet met slaan. Als gevolg van het slaan met de stoel op mijn lichaam, heb ik mij onder doktersbehandeling laten stellen. De arts van de huisartsenpost constateerde dat ik bloeduitstortingen had over mijn hele lichaam. Ook had ik als gevolg van het slaan een hersenschudding gekregen. Ik heb nu pijn aan mijn kaak op verschillende plekken, pijn op mijn rug, scheenbeen, rechterknie, linkerduim, nek en wang.”
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 69 t/m 72). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 20 december 2019 door [getuige 3] afgelegde verklaring:
“Ik ben werkzaam als senior penitentiaire inrichtingswerker in Ter Apel. Ik ken [benadeelde partij 2] als [naam] . Op 13 december 2019 hoorde ik opeens hard gegier uit de spreekkamer komen. Het gegier was heel heftig. Het ging mij door merg en been. Het was meteen duidelijk dat er iets erg mis was. Ik zag door het raam van de deur dat [verdachte] een stoel in zijn handen boven zijn hoofd hield en daarmee naar [naam] sloeg. [naam] stond tegen een wand van de spreekkamer en hield haar armen voor haar hoofd hield. Ik zag dat de man meerdere malen met de stoel naar [naam] sloeg. Ik zag [naam] naar de grond zakken. Ik heb zeker twee keer gezien dat de man [naam] met die stoel sloeg. Eenmaal toen [naam] nog stond en eenmaal toen [naam] op de grond lag. Voor mijn gevoel sloeg de man met alle kracht die hij in zich had. Hij sloeg echt in het wilde weg, als een waanzinnige.”
Een proces-verbaal van verhoor (pagina 73 t/m 75). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 24 december 2019 door getuige [getuige 4] afgelegde verklaring:
“Ik ben werkzaam als senior penitentiaire inrichtingswerker in Ter Apel. Ik ken [benadeelde partij 2] als [naam] . Op 13 december 2019 hoorde ik plots heel hard gillen. Het gegil kwam heel duidelijk uit de spreekkamer. Het was gegil door een vrouw. Ik ben meteen naar de spreekkamer gelopen en zag toen dat de deur van de spreekkamer gesloten was. Ik zag door het raam in de deur dat [naam] op de grond lag. [naam] lag op haar buik en [verdachte] hield een stoel op haar rug gedrukt. De rugleuning en de zitting drukten op [naam] haar hoofd en rug. Ik zag dat [verdachte] met de stoel [naam] van links naar rechts over de vloer schoof. Ik hoorde [naam] nog steeds gillen.”