ECLI:NL:RBNHO:2020:5893

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
15/018135-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal onder bedreiging met geweld in een Etos filiaal te Zaanstad

Op 6 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 januari 2020 een overval heeft gepleegd op een Etos filiaal in Zaanstad. De verdachte heeft een geldbedrag weggenomen dat toebehoorde aan de Etos, waarbij hij de medewerkers heeft bedreigd met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 22 juni 2020 heeft de verdachte het feit bekend en zijn excuses aangeboden aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de aangiftes van de benadeelden en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, en heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal met geweld.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de ernst van de bedreiging en de impact op de slachtoffers. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke straf van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met een forse voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een gevangenisstraf van 360 dagen op te leggen, waarvan een groot gedeelte voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de Etos en de medewerkers die slachtoffer zijn geworden van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/018135-20 (P)
Uitspraakdatum: 6 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum -en plaats],
volgens eigen opgave per 23 juni 2020 wonende op het adres [postcode] [plaatsnaam C], [straatnaam].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 januari 2020 te [plaatsnaam] , gemeente Zaanstad een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Etos (gelegen aan [A-straat] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door naar voornoemde Etos filiaal toe te gaan, waarna verdachte
- tegen voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gezegd "loop naar de kassa en maak hem open" en/of "kassa open maken. Nu. Nu.", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- aan voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] een mes heeft getoond, althans een mes heeft vastgehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen. Nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2020 heeft afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte (doorgenummerde pagina’s 27 tot en met 30), inhoudende de op 9 januari 2020 door aangever [benadeelde partij 1] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring;
  • een proces-verbaal van aangifte (doorgenummerde pagina’s 31 tot en met 35), inhoudende de op 9 januari 2020 door aangever [benadeelde partij 2] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring.
De processen-verbaal van aangifte zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2020 te [plaatsnaam] , gemeente Zaanstad, een geldbedrag dat toebehoorde aan Etos (gelegen aan [A-straat] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door naar voornoemd Etos filiaal toe te gaan, waarna verdachte
- tegen voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gezegd "loop naar de kassa en maak hem open" en "kassa open maken. Nu. Nu.", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en
- aan voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] een mes heeft getoond.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte - die door de officier van justitie als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geformuleerd door de reclassering. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, zijn positieve proceshouding - hij heeft het feit bekend en per brief zijn excuses aan de slachtoffers gemaakt - en zijn motivatie voor hulpverlening. Sinds de schorsing van verdachte uit de voorlopige hechtenis, met ingang van 16 april 2020, is die hulpverlening van start gegaan en verdachte kan per 23 juni 2020 beschermd en begeleid gaan wonen bij Leviaan.
De verdediging heeft betoogd dat gelet op deze omstandigheden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd (39 dagen), met daarnaast een (forse) voorwaardelijke gevangenisstraf, in dit specifieke geval op zijn plaats is. Zo de rechtbank dit nodig acht, kan ook nog een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd.
Indien de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, overweegt, heeft de verdediging het (voorwaardelijke) verzoek gedaan, de zaak aan te houden en de reclassering nader te laten rapporteren dan wel te horen over de detentiegeschiktheid van verdachte, omdat in het huidige reclasseringsrapport is vermeld dat de psychiatrische problematiek en de beïnvloedbaarheid van verdachte als een contra-indicatie wordt gezien voor het opleggen van een gevangenisstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een Etos in [plaatsnaam] overvallen. Hij heeft daarbij een keukenmes getoond aan twee (jonge) winkelmedewerksters (van 16 en 23 jaar) en hen bevolen de kassa’s te openen. Daarna heeft verdachte geld uit de kassa’s gepakt, in een tas gestopt en de winkel verlaten.
Dit is een zeer ernstig feit, waarbij verdachte de Etos financiële schade heeft toegebracht - de buit betrof ongeveer 500 euro - maar bovenal bij de winkelmedewerksters angst heeft veroorzaakt en hun gevoel van veiligheid heeft aangetast. Zoals uit de aangiftes volgt raakte de jongste medewerkster zodanig in paniek dat haar collega zich genoodzaakt zag haar te hulp te schieten bij het openen van de kassa’s.
Voorts rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij planmatig te werk is gegaan. Zo heeft verdachte voor de Etos aan [A-straat] te [plaatsnaam] gekozen vanwege een door hem geschikt geachte vluchtroute, heeft hij op de dag van de overval gewacht totdat de klanten de winkel hadden verlaten en had hij zich voor de overval in donkere kleding gehuld, met een capuchon over zijn hoofd en een shawl voor zijn gezicht.
Gelet op de aard en de ernst van het feit komt in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passende straf in aanmerking.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) houden als oriëntatiepunt voor een overval van een winkel met zogenoemd licht geweld/bedreiging een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar in.
De rechtbank onderschrijft dit oriëntatiepunt, met name uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het leed dat daders van winkelovervallen de slachtoffers aandoen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij het feit heeft bekend en dat hij zijn excuses aan de slachtoffers heeft gemaakt. Zo heeft hij de beide winkelmedewerksters een brief geschreven en heeft hij zich ter terechtzitting tot de eigenaar van de Etos, benadeelde [benadeelde partij 3] , gericht.
Verdachte heeft uitgelegd dat hij het feit puur en alleen voor het geld heeft gepleegd, dat hij nodig had vanwege zijn drugs- en gokverslaving, en dat het niet zijn bedoeling was om de winkelmedewerksters iets aan te doen. Dit laatste vindt bevestiging in de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 2] , die onder meer heeft verklaard:
“Hij trilde wel heel erg. Het leek of hij heel erg zenuwachtig was. Ik had ook niet het gevoel dat hij daar was om ons pijn te doen maar dat hij enkel het geld wilde hebben en dan weg zou gaan”en (op de vraag “Voelde je je bedreigd?”)
“Jawel, maar ik had echt het gevoel dat hij alleen het geld wilde. Hij liep namelijk ook niet met zijn mes te zwaaien. (…) Ik voelde mij dus wel bedreigd maar ik stond geen doodsangsten uit.”
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld;
  • het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport, gedateerd 15 juni 2020, van [psycholoog] , GZ-psycholoog;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 19 juni 2020, van [reclasseringsmedewerker] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland te [plaatsnaam C].
Voornoemd Pro Justitia rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is bij betrokkene (hierna: betr.) sprake van schizofrenie en betr. is bekend met een voorgeschiedenis van langdurig, harddrugs- en softdrugsmisbruik en een gokstoornis. Bovengenoemde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. In het huidige onderzoek is niet naar voren gekomen dat er bij betr. een psychotische overtuiging ten grondslag lag aan de overval. Betr.’s casemanager geeft aan dat betr. in die periode niet floride psychotisch was, wel fors onder invloed van middelen. Betr. rapporteert zelf een financiële reden voor het ten laste gelegde, namelijk hij had geld nodig om in zijn verslaving te kunnen voorzien. Betr. verloor enkele weken eerder zijn baan door forse middelenafhankelijkheid, had geen inkomen, geen relatie en kon niet terugvallen op familie. Betr. was dakloos en verbleef bij gebruikersvrienden. (…) Bij een gebrek aan adequate oplossings- en coping vaardigheden als het gaat om emotieregulatie en het organiseren van praktische zaken zoals wonen en werk liet betr. zich op een tamelijk kinderlijke manier inspireren door films en Opsporing Verzocht waarbij betr. niet meer in staat bleek om de gevolgen van zijn daden voldoende te overzien. Hoewel betr. niet totaal de controle over zijn handelen was verloren, blijkend uit de voorbereidingen die hij trof, was zijn handelen niet zorgvuldig doordacht. Zijn overwegingen bij het ten laste gelegde blijven beperkt als het gaat om gebruik van dreiging 'omdat je geen winkel gaat overvallen met een bloot gezicht en zonder mes'. Er wordt geadviseerd om het ten laste gelegde - indien bewezen - in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op recidive wordt, zonder de nodige hulpverlening, als matig tot hoog ingeschat.
Betr. toont zich gemotiveerd voor behandeling, hij heeft doelen en wensen voor de toekomst, betr. is medicatietrouw (middels een depot) en er is in enige mate sprake van pro sociaal en ondersteunend netwerk. (…) Als aanvullende beschermende factor geldt dat er een zorgmachtiging is afgegeven en betr. staat op de wachtlijst voor begeleid wonen.
Betr. is inmiddels lange tijd in zorg bij het FACT team te [plaatsnaam B]. Deze ambulante behandeling is niet in een verplicht kader geweest. Hierdoor had betr. de mogelijkheid uit beeld te verdwijnen, zorg te mijden en waren er beperkte mogelijkheden om betr. hierin bij te sturen. Allereerst is het noodzakelijk voor betr. om stabiliteit te bereiken en vervolgens te bewaken. Om deze reden is het van belang dat betr. in zorg blijft bij een FACT team (zoals van Parnassia), dat toeziet op abstinentie van middelengebruik en medicatie inname en dat betr. begeleid kan wonen. Voorts is het noodzakelijk om het uit beeld raken te ondervangen zodat betr. bij dreigende instabiliteit op psychiatrisch (middelen en/of psychose) en maatschappelijk (wonen, werk, relaties) gebied al eerder bijgestuurd kan worden. Middels de afgegeven zorgmachtiging kan op dit moment eventueel afglijdend gedrag, terugval in middelengebruik, verwaarlozing en zorgmijding worden ondervangen. Hierbij wordt geadviseerd om betr. ook psychologisch ondersteuning te bieden, zoals een traject als 'gedachten uitpluizen' en het aanleren van emotieregulatie vaardigheden, waarbij rekening gehouden dient te worden met betr.'s beperkte verbale capaciteiten. (…) Daarnaast is betr. gebaat bij praktische ondersteuning als het gaat om financiën, behouden van werk en behouden van een steunend netwerk. Aanvullend om het traject te optimaliseren is het noodzakelijk dat de reclassering toezicht houdt op het te volgen traject. Dit kan voor betr. een extra stok achter de deur zijn om de behandeling door het FACT maximaal te benutten, zijn gedrag als het gaat om middelengebruik te veranderen en de kans op recidive hiermee te doen afnemen. Zeker gelet op de duur van de zorgmachtiging (afgegeven voor 6 maanden) is het van belang dat de reclassering voor een langere periode (bijvoorbeeld een toezicht van 2 jaar) toeziet op de behandeling en begeleiding van betr.
De rechtbank neemt deze overwegingen van de psycholoog over en maakt deze tot de hare, met name ook wat betreft het advies om het ten laste gelegde feit verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Voornoemd reclasseringsrapport houdt onder meer het volgende in:
Er is geen sprake van een delictpatroon. Criminogene factoren lijken zich te bevinden op het gebied van financiën, middelengebruik en verslaving en psychosociaal functioneren. (…)
Betrokkene staat onder behandeling van het FACT-team sinds het jaar 2015, waarvoor hij zich intern gemotiveerd toont. Betrokkene heeft een begeleid woonvorm toegezegd gekregen bij Leviaan. Aangezien betrokkene gebaat is bij de structuur, duidelijke regels en de ondersteuning die Leviaan hem kan bieden, spreken wij van een beschermende factor. Hij heeft daarnaast momenteel een zinvolle structurele dagbesteding. (…) Betrokkene toont geen vijandige of pro-criminele houding. Hij lijkt maatschappelijk geaccepteerde doelen na te streven en wenst recidive te voorkomen. Er is sprake van positieve ondersteuning door zijn familie. Zijn gemotiveerde houding ten opzichte van deze hulpverlening en het tot nu toe positieve verloop van het huidige schorsingstoezicht kan als beschermende factor worden aangemerkt.
Het recidiverisico wordt op basis van het professioneel oordeel momenteel op gemiddeld tot hoog ingeschat.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
- Meldplicht bij GGZ reclassering Fivoor
- Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- Meewerken aan middelencontrole
- Andere voorwaarden het gedrag betreffende, namelijk het meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle structurele dagbesteding, het inzicht geven in zijn financiën en het meewerken aan de hulpverlening, zoals de nu al lopende bewindvoering.
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.
Het reclasseringstoezicht is in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden gestart. Gezien het belang van regelmaat, structuur en duidelijke regels wordt het van belang geacht dat dit toezicht direct wordt voortgezet.
De rechtbank neemt ook deze overwegingen van de reclassering over en maakt deze tot de hare.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 16 april 2020 geschorst, onder verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een (ambulante) behandelverplichting bij het FACT-team. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte deze voorwaarden goed en correct nakomt en dat hij in zijn contacten met de reclassering en het FACT-team een open en gemotiveerde houding toont. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat verdachte per 23 juni 2020 beschermd en begeleid kan gaan wonen bij Leviaan in [plaatsnaam C].
De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor is beschreven aanleiding om in deze specifieke zaak af te wijken van het uitgangspunt van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Verdachte is thans goed ingebed in de hulpverlening. Zo is er voor hem een zorgmachtiging afgegeven, is hij in behandeling bij het FACT-team en kan hij beschermd en begeleid gaan wonen. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de (weliswaar slechts beperkte) tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zou de hulpverlening - gericht op het voorkomen van recidive - doorkruisen.
De rechtbank beoogt een straf op te leggen, waarmee de ernst van het feit tot uitdrukking wordt gebracht, terwijl tegelijkertijd maximaal wordt ingezet op voorkoming van recidive, wat ook een maatschappelijk belang is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een groot gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit en teneinde de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden hieraan te verbinden. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard deze voorwaarden volledig na te komen.
Omdat er - gezien de overwegingen van de psycholoog en de reclassering - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, bij het wegvallen van de hulpverlening, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte daarnaast een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van het maximum aantal uren moet worden opgelegd. Anders dan de raadsman kennelijk meent, kan vanwege de ernst van het feit deze maximale taakstraf niet achterwege blijven.

7.Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade, mede gelet op de aard van het feit, voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij ook de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] , vertegenwoordigd door haar vader, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de aard van het feit, voldoende is gesteld en onderbouwd dat de benadeelde partij als (rechtstreeks) gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt deze schade echter vast op een bedrag van € 1.500,- in plaats van € 5.000,-. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij ook de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Vordering benadeelde partij Etos [benadeelde partij 3] [plaatsnaam] B.V. en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Etos [benadeelde partij 3] [plaatsnaam] B.V., vertegenwoordigd door J.J. [benadeelde partij 3] , heeft een vordering tot schadevergoeding van € 662,47 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit niet verzekerde extra uren en ziekte-uren.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de toelichting van J.J. [benadeelde partij 3] ter terechtzitting, de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en voor vergoeding in aanmerking komt. [benadeelde partij 3] heeft toegelicht dat het gaat om ziekte-uren van aangeefster Kuijper en extra uren van hemzelf, zijn echtgenote en het personeel in verband met een (personeels)nazorgbijeenkomst om met elkaar over de (gevolgen van de) overval te praten. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij ook de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
399 (driehonderd negenennegentig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
360 (driehonderdzestig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden op afspraak bij de GGZ reclassering Fivoor, op het volgende adres: [adres] te [plaatsnaam C]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig acht. Gezien het toezicht al is gestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is het wenselijk dat veroordeelde telefonisch contact opneemt met zijn toezichthouder met betrekking tot de voortzetting hiervan;
- veroordeelde zijn behandeling bij het FACT-team (of een soortgelijke zorgverlener) gedurende de proeftijd voortzet. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, zoals terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- veroordeelde bij Leviaan of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van harddrugs (welk middel specifiek is te bepalen door de reclassering) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan
urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- veroordeelde meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle structurele dagbesteding, inzicht geeft in zijn financiën en meewerkt aan de hulpverlening daarbij, zoals de lopende bewindvoering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij Etos [benadeelde partij 3] [plaatsnaam] B.V.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Etos [benadeelde partij 3] [plaatsnaam] B.V.geleden schade tot een bedrag van
€ 662,47 (zegge: zeshonderdtweeënzestig euro en zevenenveertig cent),als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Etos [benadeelde partij 3] [plaatsnaam] B.V., voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer Etos [benadeelde partij 3] [plaatsnaam] B.V. de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 662,47 (zegge: zeshonderdtweeënzestig euro en zevenenveertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Klippel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juli 2020.
Mr. N. Boots en mr. A. Klippel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.