ECLI:NL:RBNHO:2020:5856
Rechtbank Noord-Holland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verklaring omtrent gedrag voor functie als docent
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een verklaring omtrent het gedrag (VOG) nodig heeft voor de functie van docent. Verweerder, de minister voor Rechtsbescherming, had eerder geweigerd om deze VOG te verlenen op basis van justitiële gegevens die betrekking hebben op een veroordeling van verzoeker voor belaging. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering en heeft een beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de rechtbank in het bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft de noodzaak van spoed beoordeeld en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen misdrijf heeft gepleegd tegen een kind en dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van de bescherming van de samenleving. Hij heeft ook gewezen op het lange tijdsverloop sinds het gepleegde strafbare feit en zijn positieve ontwikkelingen in de afgelopen jaren.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Er is een risico dat nader onderzoek nodig is in de beroepsprocedure, en het belang van de bescherming van kinderen is zwaarwegend. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.