ECLI:NL:RBNHO:2020:5850

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
15/007390-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging tot afpersing in vereniging met vrijspraak voor eerdere afpersing

Op 31 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De zaak kwam voort uit een incident waarbij de verdachte en een medeverdachte de aangeefster dreigementen hebben gedaan om een geldbedrag van 7.000 euro te eisen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 7 januari 2020 telefonisch heeft gedreigd met geweld, door te zeggen dat het huis van de aangeefster in brand gestoken zou worden als er niet betaald werd. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de eerdere afpersing die op 4 januari 2020 zou hebben plaatsgevonden, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij die handelingen. De rechtbank concludeerde dat de stemherkenning van de aangeefster en de overeenkomst in modus operandi niet voldoende bewijs vormden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de eerdere feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/007390-20
Uitspraakdatum: 31 juli 2020
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven op enig adres in de basisregistratie personen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. Fikkers, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
primair
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 november 2019 tot en met 4 januari 2020 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] en/of [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ter hoogte van 3000,- euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangeefster] toebehoorde, door
(in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 november 2019)
- een enveloppe met een brief in de brievenbus van die [aangeefster] te doen en/of
- in die brief persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- in die brief te schrijven dat die [aangeefster] 15.000 euro moet betalen om zich vrij te kopen en/of te voorkomen dat zij in de problemen zou geraken waarbij meerdere partijen betrokken zijn en/of
- in die brief te schrijven op welke manier en op welke locatie het geld moet worden afgeleverd en/of
- in die brief te waarschuwen dat indien de instructies niet worden opgevolgd, de persoonlijke informatie en/of belastende informatie over die [aangeefster] kenbaar zal worden gemaakt en/of dat zij, verdachte(n), aan de deur zouden komen en/of
(in de periode van 3 januari 2020 tot en met 4 januari 2020)
- ( meermalen) op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] te bellen en/of
- telefonisch persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- telefonisch dreigend te eisen dat het geldbedrag geregeld moet worden en/of er betaald moet worden en/of
- telefonisch instructies te geven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd;
subsidiair
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 november 2019 tot en met 4 januari 2020 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaarmaking van een geheim,
een persoon, te weten [aangeefster] , althans een ander of anderen, te dwingen tot afgifte van een (aanzienlijk) geldbedrag van (ongeveer) 15.000 euro, althans een aanbetaling van 3000 euro
hij, verdachte, en/of een of meer van zijn medeverdachte(n) :
(in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 november 2019)
- een enveloppe met een brief in de brievenbus van die [aangeefster] te doen en/of
- in die brief persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- in die brief te schrijven dat die [aangeefster] 15.000 euro moet betalen om zich vrij te kopen en/of te voorkomen dat zij in de problemen zou geraken waarbij meerdere partijen betrokken zijn en/of
- in die brief te schrijven op welke manier en op welke locatie het geld moet worden afgeleverd en/of
- in die brief te waarschuwen dat indien de instructies niet worden opgevolgd, de persoonlijke informatie en/of belastende informatie over die [aangeefster] kenbaar zal worden gemaakt en/of dat zij, verdachte(n), aan de deur zouden komen en/of
(in de periode van 3 januari 2020 tot en met 4 januari 2020)
- ( meermalen) op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] te bellen en/of
- telefonisch persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- telefonisch dreigend te eisen dat het geldbedrag geregeld moet worden en/of er betaald moet worden en/of
- telefonisch instructies te geven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd;
2
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 november 2019 tot en met 7 januari 2020 te [pleegplaats] , in elk van in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] en/of [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (ter hoogte van 7000,- euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangeefster] toebehoorde door
(in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 november 2019)
- een enveloppe met een brief in de brievenbus van die [aangeefster] te doen en/of
- in die brief persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- in die brief te schrijven dat die [aangeefster] 15.000 euro moet betalen om zich vrij te kopen en/of te voorkomen dat zij in de problemen zou geraken waarbij meerdere partijen betrokken zijn en/of
- in die brief te schrijven op welke manier en op welke locatie het geld moet worden afgeleverd en/of
- in die brief te waarschuwen dat indien de instructies niet worden opgevolgd, de persoonlijke informatie en/of belastende informatie over die [aangeefster] kenbaar zal worden gemaakt en/of dat zij, verdachte(n), aan de deur zouden komen en/of
(in de periode van 3 januari 2020 tot en met 7 januari 2020)
- ( meermalen) op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] te bellen en/of
- telefonisch dreigend te eisen dat er 7000 euro, althans (opnieuw) een geldbedrag betaald moet worden en/of geregeld moet worden en/of
- telefonisch te zeggen dat "ze het huis in de fik zouden steken als ze niet betaalden", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- telefonisch instructies te geven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, voor zover dit laatste feit ziet op 7 januari 2020.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat aangenomen moet worden dat verdachte in het onder 1 en 2 ten laste gelegde feitencomplex alleen op 7 januari 2020 betrokken is geweest bij de onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing, waarbij de rol van verdachte erin bestond dat hij de aangevers heeft gebeld en zich naar de bushalte heeft begeven om het geld op te halen. Er is volgens de raadsvrouw geen bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de handelingen die hebben geleid tot de afgifte door aangevers van een geldbedrag op 4 januari 2020. De enkele omstandigheid dat aangeefster de op 7 januari 2020 gehoorde stem van verdachte zegt te herkennen van de eerdere afpersing op 4 januari 2020, is daarvoor onvoldoende. Verdachte moet daarom naar de mening van de verdediging worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw tot vrijspraak geconcludeerd, omdat – ook al had verdachte op 7 januari 2020 enige betrokkenheid – in haar visie geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
Aan verdachte is onder feit 1 primair ten laste gelegd dat hij in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 januari 2020, samen met een ander of anderen, [aangeefster] en [aangever] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van € 3.000,-, welke afgifte op 4 januari 2020 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, bij een bushalte in [pleegplaats] (medeplegen van afpersing). Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als medeplegen van afdreiging.
Verdachte heeft toegegeven betrokken te zijn geweest bij de onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing van dezelfde personen, in die zin dat hij – op initiatief van medeverdachte [medeverdachte] – op 7 januari 2020 aangevers heeft gebeld en naar een bushalte in [pleegplaats] is gegaan om geld in ontvangst te nemen. Betrokkenheid bij feit 1 primair en subsidiair heeft verdachte echter steeds ontkend. In dat verband heeft verdachte verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij, [medeverdachte] , het eerder al met iemand anders had gedaan en dat het eerder al een keer gelukt was.
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat zij de stem van degene die haar op 7 januari 2020 belde – wie dus verdachte was –, herkende als de stem van de persoon die haar ook op 3 en/of 4 januari 2020 had gebeld. Daarnaast kan een zekere mate van overeenkomst worden geconstateerd tussen de modus operandi bij feit 2 en die bij feit 1. Met de officier van justitie en de raadsvrouw, stelt de rechtbank echter vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting verder geen concreet bewijs naar voren is gekomen voor betrokkenheid van verdachte bij feit 1. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de stemherkenning door de aangeefster en de overeenkomst in modus operandi (welke overeenkomst ook door eerdere betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] kan worden verklaard, overeenkomstig het door verdachte aangedragen scenario) een te wankele basis om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte zich aan feit 1, hetzij in de primaire, hetzij in de subsidiaire variant, heeft schuldig gemaakt. De rechtbank zal verdachte dan ook van feit 1 primair en subsidiair vrijspreken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2
De raadsvrouw heeft gesteld dat de onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing niet bewezen kan worden, omdat er geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld.
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van [aangeefster] en uit de getuigenverklaring van haar partner [aangever] naar voren komt dat op 7 januari 2020 telefonisch is gedreigd om het huis van aangeefster ‘in de fik te steken’ als er niet betaald zou worden (dossierpagina's 82 en 87). Deze uitlating houdt evident een bedreiging met geweld in.
Verder bevindt zich in het dossier een transcriptie van een tapgesprek van 7 januari 2020 om 20.37 uur tussen het vaste nummer van aangeefster en een telefoonnummer dat eindigt op
[telefoonnummer] , het nummer waarmee verdachte naar eigen zeggen die dag heeft gebeld. In dit gesprek zegt verdachte onder meer tegen aangeefster:
“Mevrouw ik moet zeven hebben he. Zevenduizend. Okee ik geef u de tijd tot half tien anders ga ik naar binnen. Want ik ben daar in de buurt anders ga ik naar binnen echt waar. Mevrouw ik ben er helemaal klaar mee ja, wat voor een gelul is dit man. Mevrouw ik geef u de tijd tot half tien ja”en
“Okee als het later dan half tien is ga ik naar binnen”.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze tekst was bedoeld om de slachtoffers lastig te vallen, om te dreigen. Gelet op deze uitleg en de dreigende context waarin deze woorden zijn gebruikt, moeten naar het oordeel van de rechtbank ook de woorden ‘anders ga ik naar binnen’ worden verstaan als een bedreiging met geweld.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
3.3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
2ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
2
hij op 7 januari 2020 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster] en [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag ter hoogte van 7000,- euro, dat geheel of ten dele aan die [aangeefster] toebehoorde,
- meermalen op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] heeft gebeld en
- telefonisch dreigend heeft geëist dat er 7000 euro, althans opnieuw een geldbedrag, betaald moest worden en geregeld moest worden en
- telefonisch heeft gezegd dat "ze het huis in de fik zouden steken als ze niet betaalden", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en
- telefonisch instructies heeft gegeven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank komt tot een strafoplegging, heeft de raadsvrouw betoogd dat de door de officier van justitie ten aanzien van feit 2 geëiste straf te hoog is, mede gelet op de rol van verdachte. Een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest zou volstaan, aldus de verdediging.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, samen met een ander, geprobeerd twee oudere mensen door middel van telefonische bedreigingen te dwingen om een aanzienlijk geldbedrag af te geven. Aan de telefoon is tegen de slachtoffers onder meer gezegd dat als zij niet zouden betalen, hun huis in brand gestoken zou worden. De slachtoffers, die kort hiervoor ook al met een vergelijkbaar feit waren geconfronteerd, hebben de politie ingeschakeld, waardoor het bij een poging is gebleven.
Dit feit heeft een grote impact gehad op het leven van de slachtoffers. Er is door verdachte en zijn mededader ernstig inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en er is hen angst aangejaagd. Hoe ingrijpend de gevolgen van de feiten zijn, is ter zitting op pregnante wijze naar voren gekomen uit de namens slachtoffer [aangeefster] voorgelezen slachtofferverklaring.
Dit rekent de rechtbank verdachte aan. De rechtbank weegt verder mee dat het plan weliswaar niet van verdachte afkomstig lijkt, maar dat hij zich kennelijk gemakkelijk heeft laten overhalen om met de mededader mee te doen, ter eigen financieel gewin.
De rechtbank acht het door verdachte gepleegde delict zo ernstig, dat daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder, zij het in een verder verleden, ter zake van afpersing onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 26 maart 2020 van mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, werkzaam bij Reclassering Nederland. In dit advies benoemt de reclassering als risicofactoren in het leven van verdachte: het hebben van schulden, het ontbreken van een dagbesteding en het ontbreken van stabiele huisvesting. Verdachte zou over onvoldoende vaardigheden beschikken om zijn problemen structureel op te lossen. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel een meldplicht bij de reclassering op te leggen en de verplichting mee te werken aan schuldhulpverlening.
Verdachte heeft zich weliswaar bereid verklaard mee te werken aan begeleiding door de reclassering, maar de rechtbank ziet in het advies geen dringende noodzaak om thans bijzondere voorwaarden op te leggen. Ook het recidivegevaar – ingeschat als laaggemiddeld – noopt niet tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. Daarbij komt dat met de door de rechtbank op te leggen straf en de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, ook weinig ruimte resteert voor een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

[aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.706,94 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
1. afgeperst geldbedrag € 3.000,00
2. beveiligingscamera € 89,95
3. buitenlamp met sensor € 16,99
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 600,00 gevorderd.
Ter terechtzitting is de vordering namens de benadeelde partij mondeling nader toegelicht door mr. [medewerker Slachtofferhulp] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
De onder 1 genoemde post van materiële schade betreft een geldbedrag dat de benadeelde partij op 4 januari 2020 onder dwang heeft afgegeven. De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in dit deel van de vordering, dat betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde materiële schade, te weten de posten ‘beveiligingscamera’ en ‘buitenlamp met sensor’, tot het bedrag van € 106,94, voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit ook het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
Vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 600,00 komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 706,94, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid zal leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot afpersing in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 600,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Ter terechtzitting is de vordering namens de benadeelde partij mondeling nader toegelicht door mr. [medewerker Slachtofferhulp] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van die schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen als gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot afpersing in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte onder
1 primair en subsidiairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het onder
2ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster]geleden schade tot een bedrag van
€ 706,94 (zevenhonderdenzes euro en vierennegentig cent), bestaande uit € 106,94 als vergoeding voor de materiële en € 600,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangeefster]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 706,94 (zevenhonderdenzes euro en vierennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 600.00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Brouwer, voorzitter,
mr. S. Sicking en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier drs. A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2020.
Mr. Brouwer en mr. Sicking zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.