ECLI:NL:RBNHO:2020:5849

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
15/007643-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van afdreiging en poging tot afpersing in vereniging met slachtoffers

Op 31 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van afdreiging en poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte de slachtoffers heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen door middel van bedreiging en intimidatie. De feiten vonden plaats tussen 2 november 2019 en 7 januari 2020, waarbij de slachtoffers onder druk werden gezet om in totaal 10.000 euro te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte een anonieme brief hebben gestuurd en meerdere keren telefonisch contact hebben opgenomen met de slachtoffers, waarbij dreigende taal werd gebruikt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primaire tenlastelegging van afpersing, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van afdreiging en poging tot afpersing bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/007643-20 (P)
Uitspraakdatum: 31 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.F.H. Velthuizen, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
primair
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 november 2019 tot en met 4 januari 2020 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] en/of [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ter hoogte van 3000,- euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangeefster] toebehoorde, door
(in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 november 2019)
- een enveloppe met een brief in de brievenbus van die [aangeefster] te doen en/of
- in die brief persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- in die brief te schrijven dat die [aangeefster] 15.000 euro moet betalen om zich vrij te kopen en/of te voorkomen dat zij in de problemen zou geraken waarbij meerdere partijen betrokken zijn en/of
- in die brief te schrijven op welke manier en op welke locatie het geld moet worden afgeleverd en/of
- in die brief te waarschuwen dat indien de instructies niet worden opgevolgd, de persoonlijke informatie en/of belastende informatie over die [aangeefster] kenbaar zal worden gemaakt en/of dat zij, verdachte(n), aan de deur zouden komen en/of
(in de periode van 3 januari 2020 tot en met 4 januari 2020)
- ( meermalen) op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] te bellen en/of
- telefonisch persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- telefonisch dreigend te eisen dat het geldbedrag geregeld moet worden en/of er betaald moet worden en/of
- telefonisch instructies te geven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd;
subsidiair
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 november 2019 tot en met 4 januari 2020 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaarmaking van een geheim,
een persoon, te weten [aangeefster] , althans een ander of anderen, te dwingen tot afgifte van een (aanzienlijk) geldbedrag van (ongeveer) 15.000 euro, althans een aanbetaling van 3000 euro
hij, verdachte, en/of een of meer van zijn medeverdachte(n) :
(in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 november 2019)
- een enveloppe met een brief in de brievenbus van die [aangeefster] te doen en/of
- in die brief persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- in die brief te schrijven dat die [aangeefster] 15.000 euro moet betalen om zich vrij te kopen en/of te voorkomen dat zij in de problemen zou geraken waarbij meerdere partijen betrokken zijn en/of
- in die brief te schrijven op welke manier en op welke locatie het geld moet worden afgeleverd en/of
- in die brief te waarschuwen dat indien de instructies niet worden opgevolgd, de persoonlijke informatie en/of belastende informatie over die [aangeefster] kenbaar zal worden gemaakt en/of dat zij, verdachte(n), aan de deur zouden komen en/of
(in de periode van 3 januari 2020 tot en met 4 januari 2020)
- ( meermalen) op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] te bellen en/of
- telefonisch persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- telefonisch dreigend te eisen dat het geldbedrag geregeld moet worden en/of er betaald moet worden en/of
- telefonisch instructies te geven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd;
2
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 2 november 2019 tot en met 7 januari 2020 te [pleegplaats] , in elk van in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] en/of [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (ter hoogte van 7000,- euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangeefster] toebehoorde door
(in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 november 2019)
- een enveloppe met een brief in de brievenbus van die [aangeefster] te doen en/of
- in die brief persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en/of
- in die brief te schrijven dat die [aangeefster] 15.000 euro moet betalen om zich vrij te kopen en/of te voorkomen dat zij in de problemen zou geraken waarbij meerdere partijen betrokken zijn en/of
- in die brief te schrijven op welke manier en op welke locatie het geld moet worden afgeleverd en/of
- in die brief te waarschuwen dat indien de instructies niet worden opgevolgd, de persoonlijke informatie en/of belastende informatie over die [aangeefster] kenbaar zal worden gemaakt en/of dat zij, verdachte(n), aan de deur zouden komen en/of
(in de periode van 3 januari 2020 tot en met 7 januari 2020)
- ( meermalen) op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] te bellen en/of
- telefonisch dreigend te eisen dat er 7000 euro, althans (opnieuw) een geldbedrag betaald moet worden en/of geregeld moet worden en/of
- telefonisch te zeggen dat "ze het huis in de fik zouden steken als ze niet betaalden", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- telefonisch instructies te geven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, voor zover dit laatste feit ziet op 7 januari 2020.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, als van het onder 2 ten laste gelegde.
Voor feit 1 primair (de verdenking van het medeplegen van afpersing) geldt, aldus de raadsman, dat er geen bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de dreigbrief die aangeefster tussen 2 en 4 november 2019 heeft ontvangen, noch dat verdachte op 3 en 4 januari 2020 met aangeefster heeft gebeld. Dat de telefoon van verdachte op 4 januari 2020 aan het eind van de middag zendmasten in Ilpendam en Purmerend heeft aangestraald, zegt niets over betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit.
Om dezelfde reden moet verdachte naar de mening van de raadsman worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van afdreiging. Daar komt bij dat uit de aangifte niet blijkt dat tot de betaling is overgegaan uit vrees voor smaad of openbaarmaking van een geheim. Dat aangeefster en haar eerste man betrokken waren bij wietplantjes, was immers algemeen bekende informatie.
Wat betreft feit 2, het medeplegen van een poging tot afpersing, heeft de raadsman betoogd dat het niet verdachte is geweest, maar medeverdachte [medeverdachte] , die op 7 januari 2020 met aangevers heeft gebeld en geld heeft geëist. Verdachte heeft toen wel de auto bestuurd waarin de medeverdachte is vervoerd, maar deze handeling is niet ten laste gelegd.
De rechtbank begrijpt dit laatste verweer van de raadsman aldus dat gesteld wordt dat de bijdrage van verdachte van onvoldoende gewicht is geweest om van de voor medeplegen noodzakelijke nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair
Onder feit 1 wordt verdachte primair verweten dat hij in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 januari 2020, samen met een ander of anderen, [aangeefster] en [aangever] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van
3.000 euro (medeplegen van afpersing).
Op grond van de bewijsmiddelen – en zoals onder 3.3.3 nader zal worden uiteengezet – kan worden vastgesteld dat [aangeefster] en [aangever] op 4 januari 2020 een geldbedrag hebben afgegeven. Dit deden zij naar aanleiding van een anonieme brief en meerdere telefoontjes, waarin geld werd geëist en waarin onder meer werd gesteld dat aangevers in de gaten werden gehouden en dat, wanneer zij niet zouden betalen, belastende informatie over hen bekend gemaakt zou worden.
Deze manier waarop aangevers zijn benaderd is zonder meer intimiderend te noemen en het is begrijpelijk dat zij zich onder druk gezet voelden. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet bewezen dat er in de brief en/of in de telefoontjes sprake is geweest van (concrete) bedreiging met geweld, laat staan van daadwerkelijk geweld. Het dossier bevat hiervoor geen bewijs. Hierom moet verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feiten 1 subsidiair en 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Feit 1 subsidiair
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Aangevers [aangeefster] en [aangever] hebben op 4 januari 2020 een geldbedrag van 3.000 euro afgegeven, omdat zij zich ernstig onder druk gezet voelden. Deze druk werd in de eerste plaats veroorzaakt door een brief, die tussen 2 en 4 november 2019 op het huisadres van [aangeefster] in [pleegplaats] in de brievenbus was gedaan. In deze brief werd gezegd dat de afzenders aangevers al langere tijd in de gaten hielden en dat zij bewijsmateriaal hadden verzameld van de ‘praktijken’ van aangevers. Om te voorkomen dat het bewijsmateriaal naar de politie zou worden gebracht, moesten aangevers 15.000 euro betalen. Aangevers hebben op deze brief niet gereageerd.
Op 3 en 4 januari 2020 werd er meerdere malen telefonisch contact opgenomen met aangevers, via de huistelefoon. De beller vroeg aangeefster waarom zij niet op de brief had gereageerd en zei dat zij nog niet van hem af waren. Er werd weer geld geëist – een bedrag van uiteindelijk 3.000 euro – en er werden instructies gegeven hoe en waar het geld moest worden afgeleverd, namelijk bij de bushalte in [pleegplaats] aan de [weg] . Op 4 januari 2020 is op die plaats volgens afspraak 3.000 euro overhandigd aan twee personen die daar in een auto verschenen.
Op 7 januari 2020 werden aangevers opnieuw gebeld en weer werd er geld geëist. Ook ditmaal moest de overdracht plaatsvinden bij de bushalte. Aangevers hebben daarop de politie ingeschakeld. Diezelfde avond heeft bij de bushalte aan de [weg] in [pleegplaats] een gecontroleerde overdracht plaatsgevonden, waarbij verdachte en zijn medeverdachte op heterdaad zijn aangehouden.
Verdachte heeft toegegeven dat hij op 7 januari 2020, samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] , betrokken is geweest bij de poging tot afpersing van [aangeefster] en [aangever] (feit 2 op de tenlastelegging). Hij heeft in dit verband onder meer verklaard dat hij het telefoonnummer van aangevers had en dat hij informatie had dat bij deze personen geld te halen was. Dat had met hennepplanten te maken.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij op 7 januari 2020 met aangevers heeft gebeld over het geld dat betaald moest worden en dat hij met verdachte is meegegaan om het geld op te halen.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte ook betrokken is geweest bij de gebeurtenissen die zich met betrekking tot de aangevers hebben afgespeeld in de periode vóór 7 januari 2020, overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte op 7 januari 2020 in verband met het telefoonnummer van aangevers tegen hem heeft gezegd dat hij, verdachte, eerder een klus had gedaan en dat dat gelukt was. Verdachte heeft daar, volgens [medeverdachte] , ook bij verteld dat zij in totaal 10.000 euro moesten [betalen] en dat zij de eerste 3.000 euro al betaald hadden.
Deze verklaring van de medeverdachte komt overeen met de verklaring van aangeefster dat er op 4 januari 2020 3.000 euro is betaald en dat er op 7 januari 2020 nog eens 7.000 euro werd geëist. In het tapgesprek van 7 januari 2020 om 20.37 uur zegt medeverdachte [medeverdachte] tegen aangeefster: ‘Zeven moet ik hebben. Zevenduizend.’
Aangeefster [aangeefster] heeft verder verklaard dat in de telefoontjes op 7 januari 2020 over
4 januari 2020 werd gezegd dat het toen niet genoeg was.
Ook wordt in de tapgesprekken van 7 januari 2020 tussen medeverdachte [medeverdachte] en aangeefster regelmatig gerefereerd aan de voorgeschiedenis. Zo zegt aangeefster dat zij alles wil betalen omdat zij er nu wel eens vanaf wil, dat zij de vorige keer ook keurig alles netjes heeft betaald en dat zij het vanavond ook weer netjes wil afhandelen. Er wordt met andere woorden bij de poging tot afpersing van 7 januari 2020 voortgeborduurd op de geslaagde afdreiging die heeft geleid tot de betaling van 4 januari 2020.
Ook wijst de rechtbank erop dat de beoogde overdracht van het geld op 7 januari 2020 op dezelfde plaats, te weten bij de bushalte aan de [weg] in [pleegplaats] , moest plaatsvinden als op 4 januari 2020 was gebeurd.
Tot slot is gebleken dat verdachte, via zijn grootouders, de aangevers kende en wist waar zij woonden.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte betrokken is geweest bij niet alleen de mislukte afpersing van feit 2, maar ook bij de daaraan voorafgegane geslaagde afdreiging in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 januari 2020.
Bij dit alles acht de rechtbank de verklaring van verdachte, over het verkrijgen van het telefoonnummer van aangevers en de manier waarop hij en de medeverdachte ertoe gekomen zijn hiervan op 7 januari 2020 gebruik te maken, volstrekt ongeloofwaardig. De lezing van verdachte komt erop neer dat hij een tot twee jaar geleden in een kroeg in gesprek raakte met iemand die hem het telefoonnummer van aangevers gaf en daarbij zei dat “daar geld te halen was”. Verdachte zou het briefje met het nummer sindsdien hebben laten liggen in het dashboardkastje van zijn auto, tot hij op 7 januari 2020 vanwege acute geldnood weer aan het briefje dacht. Deze verklaring impliceert dat het feit dat verdachte en de medeverdachte, een tot twee jaar na het verkrijgen van het telefoonnummer, op 7 januari 2020 probeerden om [aangeefster] en [aangever] af te persen, terwijl deze enkele dagen daarvoor op vergelijkbare manier tot de afgifte van een geldbedrag waren gedwongen, op puur toeval berust. Een dergelijke graad van toevalligheid gaat het voorstellingsvermogen van de rechtbank te boven. Bovendien heeft de rechtbank er hiervoor al op gewezen dat bij de poging tot afpersing van 7 januari 2020 is voortgeborduurd op de eerdere geslaagde afdreiging.
De rechtbank acht, alles overziende, wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, een en ander op de wijze zoals hierna onder ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid.
Dat sprake is geweest van bedreiging met openbaarmaking van een geheim volgt genoegzaam uit de bewijsmiddelen.
Feit 2: medeplegen
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte slechts de auto heeft bestuurd waarmee de medeverdachte naar [pleegplaats] is gebracht en dat – zo begrijpt de rechtbank – daarmee het aandeel van verdachte in dit feit te klein is geweest om hem als medepleger aan te merken.
Verdachte heeft op de vraag van de politie wie het initiatief nam om de vrouw af te persen geantwoord:
“Allebei, je zit samen in de auto en gaat er samen naar toe. We wisten van tevoren dat we gingen afpersen. [bijnaam] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) deed zijn ding. Ik reed gewoon”.Uit deze verklaring, in samenhang met de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] , blijkt dat er een gezamenlijk plan was, dat de medeverdachte op het initiatief en aangeven van verdachte de aangevers heeft gebeld en dat verdachte met de medeverdachte in zijn eigen auto naar de plek van de overdracht is gereden, waar de medeverdachte het geld in ontvangst zou nemen. Beiden zouden vervolgens delen in de opbrengst.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit van een nauwe en bewuste samenwerking, in de kern bestaande uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij verdachte en zijn medeverdachte beiden een bijdrage hebben geleverd van een zodanig gewicht dat van medeplegen (zoals besloten liggend in het bestanddeel: tezamen en in vereniging) gesproken moet worden. Het verweer wordt verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1 subsidiair en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 januari 2020 te [pleegplaats] , telkens tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met openbaarmaking van een geheim, een persoon, te weten [aangeefster] , heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van 3000 euro, door:
(in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 november 2019)
- een enveloppe met een brief in de brievenbus van die [aangeefster] te doen en
- in die brief persoonlijke dingen van die [aangeefster] aan te halen waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en
- in die brief te schrijven dat die [aangeefster] 15.000 euro moet betalen om zich vrij te kopen en te voorkomen dat zij in de problemen zou geraken waarbij meerdere partijen betrokken zijn en
- in die brief te schrijven op welke manier het geld moet worden afgeleverd en
- in die brief te waarschuwen dat indien de instructies niet worden opgevolgd, de persoonlijke informatie en belastende informatie over die [aangeefster] kenbaar zal worden gemaakt en
(in de periode van 3 januari 2020 tot en met 4 januari 2020)
- meermalen op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] te bellen en
- telefonisch dreigend te eisen dat het geldbedrag geregeld moet worden en er betaald moet worden en
- telefonisch instructies te geven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd;
2
hij in de periode van 2 november 2019 tot en met 7 januari 2020 te [pleegplaats] , telkens tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster] en [aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag ter hoogte van 7000 euro, dat geheel of ten dele aan die [aangeefster] toebehoorde
(in de periode van 2 november 2019 tot en met 4 november 2019)
- een enveloppe met een brief in de brievenbus van die [aangeefster] heeft gedaan en
- in die brief persoonlijke dingen van die [aangeefster] heeft aangehaald waaruit moet blijken dat zij in de gaten wordt gehouden en
- in die brief heeft geschreven dat die [aangeefster] 15.000 euro moet betalen om zich vrij te kopen en te voorkomen dat zij in de problemen zou geraken waarbij meerdere partijen betrokken zijn en
- in die brief heeft geschreven op welke manier het geld moet worden afgeleverd en
- in die brief heeft gewaarschuwd dat indien de instructies niet worden opgevolgd, de persoonlijke informatie en belastende informatie over die [aangeefster] kenbaar zal worden gemaakt en
(in de periode van 3 januari 2020 tot en met 7 januari 2020)
- meermalen op het huistelefoonnummer van die [aangeefster] heeft gebeld en
- telefonisch dreigend heeft geëist dat er 7000 euro, althans opnieuw een geldbedrag, betaald moest worden en geregeld moest worden en
- telefonisch heeft gezegd dat "ze het huis in de fik zouden steken als ze niet betaalden", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en
- telefonisch instructies heeft gegeven op welke manier en op welke locatie het geld moest worden afgeleverd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Medeplegen van afdreiging.
Ten aanzien van feit 2
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – uitgaande van een bewezenverklaring voor alleen feit 2 – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde komt, kan naar de mening van de raadsman worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de voorlopige hechtenis verdachte zwaar valt vanwege zijn persoonlijke omstandigheden en vanwege de corona-crisis. Tot slot heeft de raadsman erop gewezen dat de reclassering in haar advies spreekt over een impulsieve daad en een gebrek aan bepaalde vaardigheden bij verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, samen met een ander, twee oudere mensen gedwongen tot de afgifte van een aanzienlijk geldbedrag door te dreigen belastende informatie over hen openbaar te maken. Verdachte en zijn mededader hebben de slachtoffers hiertoe een anonieme brief gestuurd en meerdere malen gebeld om op indringende wijze geld te eisen. De slachtoffers hebben zich hierdoor zo onder druk gezet gevoeld, dat zij aan deze eis hebben toegegeven en een bedrag van 3.000 euro hebben afgegeven.
Kort hierna heeft verdachte, weer samen met een ander, geprobeerd dezelfde slachtoffers door middel van telefonische bedreigingen te dwingen om nog een groter geldbedrag te betalen. Aan de telefoon is tegen de slachtoffers onder meer gezegd dat als zij niet zouden betalen, hun huis in brand gestoken zou worden. De slachtoffers hebben deze keer de politie ingeschakeld, waardoor het bij een poging is gebleven.
Noch afgezien van de financiële schade, hebben deze feiten een grote impact gehad op het leven van de slachtoffers. Er is door verdachte ernstig inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en er is hen angst aangejaagd. Hoe ingrijpend de gevolgen van de feiten zijn, is ter zitting op pregnante wijze naar voren gekomen uit de namens slachtoffer [aangeefster] voorgelezen slachtofferverklaring. Deze gevolgen rekent de rechtbank verdachte zwaar aan, te meer omdat hij bij in ieder geval het tweede feit als initiatiefnemer gezien moet worden. Het plan was van hem afkomstig.
De rechtbank acht de door verdachte gepleegde delicten zo ernstig, dat daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk ter zake van vermogens- of geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank constateert, met de raadsman, dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Nu echter de veroordeling van verdachte van 29 januari 2020 ziet op een volstrekt andersoortig feit, namelijk huiselijk geweld, leidt dit niet tot strafvermindering.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 23 maart 2020 van mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, werkzaam bij Reclassering Nederland. In dit advies worden dagbesteding, financiën, gedrag en vaardigheden, alsook het sociaal netwerk van verdachte, aangemerkt als delictgerelateerde risicofactoren voor verdachte. De reclassering signaleert een patroon van een gebrek aan assertiviteit en probleemoplossende vaardigheden, dat leidt tot impulsief gedrag. Vanwege deze risicofactoren vindt de reclassering een meldplicht bij de reclassering en een training (gedragsinterventie) cognitieve vaardigheden (COVA) nodig, om het gevaar voor recidive – ingeschat als gemiddeld – te verminderen. Daarnaast adviseert de reclassering een contactverbod met de slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Om het herhalingsgevaar zoveel mogelijk in te dammen, zal de rechtbank aan deze proeftijd bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een COVA-training. Ook zal de rechtbank om de slachtoffers te beschermen een contactverbod met hen als bijzondere voorwaarde opleggen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

[aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.706,94 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
1. afgeperst geldbedrag € 3.000,00
2. beveiligingscamera € 89,95
3. buitenlamp met sensor € 16,99
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 600,00 gevorderd.
Ter terechtzitting is de vordering namens de benadeelde partij mondeling nader toegelicht door mr. [medewerker slachtofferhulp] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van € 600,00 komt de rechtbank eveneens billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen als gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van afdreiging, respectievelijk poging tot afpersing in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 600,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Ter terechtzitting is de vordering namens de benadeelde partij mondeling nader toegelicht door mr. [medewerker slachtofferhulp] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van die schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook worden toegewezen als gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van afdreiging, respectievelijk poging tot afpersing in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder
1 primairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder
1 subsidiairen
2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier maanden) nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
Meldplicht bij reclassering
zich volgens afspraak meldt bij Reclassering Nederland op het adres Oostvest 60 te Haarlem, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welk traject het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Contactverboden
gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de slachtoffers
- [aangeefster] , geboren op [geboortedatum aangeefster] , wonende [adres aangeefster] [pleegplaats] en
- [aangever] , geboren op [geboortedatum aangever] , wonende [adres aangever] ,
zolang het Openbaar Ministerie deze verboden nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van deze contactverboden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.706,94 (drieduizend zevenhonderdenzes euro en vierennegentig cent), bestaande uit € 3.106,94 als vergoeding voor de materiële en € 600,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangeefster]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.706,94 (drieduizend zevenhonderdenzes euro en vierennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 600.00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte
met ingang vanhet tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Brouwer, voorzitter,
mr. S. Sicking en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2020.
Mr. Brouwer en mr. Sicking zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]