Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.Beoordeling van het bewijs
“Allebei, je zit samen in de auto en gaat er samen naar toe. We wisten van tevoren dat we gingen afpersen. [bijnaam] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) deed zijn ding. Ik reed gewoon”.Uit deze verklaring, in samenhang met de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] , blijkt dat er een gezamenlijk plan was, dat de medeverdachte op het initiatief en aangeven van verdachte de aangevers heeft gebeld en dat verdachte met de medeverdachte in zijn eigen auto naar de plek van de overdracht is gereden, waar de medeverdachte het geld in ontvangst zou nemen. Beiden zouden vervolgens delen in de opbrengst.
1 subsidiair en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
5.Strafbaarheid van verdachte
6.Motivering van de sanctie
7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Beslissing
1 primairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
1 subsidiairen
2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
12 (twaalf) maanden.
4 (vier maanden) nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
algemene voorwaardedat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
[aangeefster]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.706,94 (drieduizend zevenhonderdenzes euro en vierennegentig cent), bestaande uit € 3.106,94 als vergoeding voor de materiële en € 600,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
[aangeefster]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.706,94 (drieduizend zevenhonderdenzes euro en vierennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
[aangever]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
[aangever]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 600.00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
met ingang vanhet tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.