ECLI:NL:RBNHO:2020:5848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
15/023108-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor een reeks van misdrijven, waaronder mishandelingen, bedreigingen en diefstal met geweld

Op 31 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een reeks misdrijven, waaronder mishandelingen, bedreigingen en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 januari 2020 in Wervershoof, met geweld en bedreiging, een bankpas en mobiele telefoon van het slachtoffer heeft afgenomen. Tijdens deze gewelddadige overval werd het slachtoffer bedreigd met een mes en mishandeld. De rechtbank heeft de verweren van de verdachte met betrekking tot het bewijs verworpen en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.527,14, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers:
15/023108-20 + 15/008736-17 (t.t.z. gev.), 15/000235-20 (t.t.z. gev.),
15/024816-20 (t.t.z. gev.) en 96/160960-19 (TUL)
Uitspraakdatum: 31 juli 2020
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven op enig adres in de basisregistratie personen,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 28 april 2020 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De zaak met parketnummer 15/023108-20 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De gevoegde zaak met parketnummer 15/008736-17 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De gevoegde zaak met parketnummer 15/000235-20 wordt hierna aangeduid als zaak C.
De gevoegde zaak met parketnummer 15/024816-20 wordt hierna aangeduid als zaak D.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Visser, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn , naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in zaak A
1
hij op of omstreeks 25 januari 2020 te Wervershoof, gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangever 1] of aan een derde toebehoorde,
en/of
een bankpas en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en welk geweld en/of bedreiging met geweld hieruit bestonden dat verdachte;
- die [aangever 1] bij de keel heeft gepakt, en/of
- in een worsteling is gekomen met die [aangever 1] , waarbij hij, verdachte, die [aangever 1] op de bank heeft geduwd, en/of vervolgens
- tegen die [aangever 1] heeft geschreeuwd "ik wil geld!" en/of "ik wil spullen!", en/of
- bovenop het lichaam van die [aangever 1] is gesprongen, en/of
- meermalen met kracht met gebalde vuisten in/tegen het gezicht van die [aangever 1] heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gepakt en/of vervolgens (met) dit mes heeft geduwd tegen de keel en/of de buik en/of de borst en/of het oor van die [aangever 1] en daarbij heeft geroepen "ik maak je dood!", en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) heeft geduwd in de ogen van die [aangever 1] , en/of
- de keel van die [aangever 1] heeft dichtgeknepen;
2
hij op of omstreeks 25 januari 2020 te Wervershoof, in de gemeente Medemblik, op of aan de openbare weg de [straat] , in elk geval op of aan een openbare weg, een autosleutel en/of een personenauto (merk Peugeot), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en welk geweld en/of bedreiging met geweld hieruit bestonden dat verdachte:
(binnen)
- die [aangever 1] bij de keel heeft gepakt, en/of
- in een worsteling is gekomen met die [aangever 1] , waarbij hij, verdachte, die [aangever 1] op de bank heeft geduwd, en/of vervolgens
- tegen die [aangever 1] heeft geschreeuwd "ik wil geld!" en/of "ik wil spullen!", en/of
- bovenop het lichaam van die [aangever 1] is gesprongen, en/of
- meermalen met kracht met gebalde vuisten in/tegen het gezicht van die [aangever 1] heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gepakt en/of vervolgens (met) dit mes heeft geduwd tegen de keel en/of de buik en/of de borst en/of het oor van die [aangever 1] en daarbij heeft geroepen "ik maak je dood!", en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) heeft geduwd in de ogen van die [aangever 1] , en/of
- de keel van die [aangever 1] heeft dichtgeknepen;
(buiten)
- onder bedreiging van een mes die [aangever 1] heeft meegenomen naar de auto, en/of
- die [aangever 1] heeft vastgehouden.
in zaak B
1
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten de ruiten van de voordeur (adres [adres] ) en/of de buitenspiegel van de auto (kenteken [kenteken] ), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 14 januari 2017 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon [aangever 3] en/of [aangever 4] (beiden hoofdagent van politie bij eenheid Noord-Holland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 3] en/of [aangever 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ga weg of ik moet jullie prikken" en/of "Ik maak jullie dood" en/of "Als jullie binnen komen zullen er koppen rollen" en/of Ik schiet jullie allemaal neer" en/of Ik ga jullie allemaal neersteken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
in zaak C
1
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland [aangever 5] heeft mishandeld door die [aangever 5]
- (met kracht) te duwen tegen zijn lichaam en/of
- bij zijn keel te pakken/grijpen en/of
- (meermalen) met gebalde vuist in zijn gezicht te slaan/stompen;
2
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 31 december 2019 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland [aangever 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 5] dreigend de woorden toe te voegen "als ik vrij kom, dan maak ik je dood en ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
in zaak D
primair
hij, op of omstreeks 3 januari 2020 te Medemblik, [aangever 6] heeft mishandeld door die [aangever 6] (krachtig) met (de punt van) een mes in zijn (boven)been, althans in het lichaam, te prikken en/of duwen;
subsidiairhij, op of omstreeks 3 januari 2020 te Medemblik, [aangever 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend met een mes op en/of tegen het (boven)been, althans op en/of tegen het lichaam, van die [aangever 6] geduwd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat volgens haar in zaak D het primaire feit is bewezen en bij feit 1 in zaak A sprake is van afpersing (bankpas) en diefstal met geweld (mobiele telefoon), in eendaadse samenloop gepleegd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de in zaak A onder 1 en 2, in zaak B onder 2 en in zaak C onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Bij feit 1 in zaak B heeft de raadsman zich met betrekking tot de vernieling van de ruiten van de voordeur van aangever gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar in de visie van de verdediging kan de eveneens ten laste gelegde vernieling van de buitenspiegel van de auto van aangever niet bewezen worden, nu hiervan alleen in de aangifte gewag wordt gemaakt.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verdachte van de in zaak C onder 1 ten laste gelegde mishandeling van zijn broer moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsman vindt de aangifte van de broer onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Ook voor het in zaak D ten laste gelegde moet naar de mening van de verdediging vrijspraak volgen, zowel voor de primair ten laste gelegde mishandeling, als voor de subsidiair ten laste gelegde bedreiging. Ook hier geldt dat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien past het geconstateerde letsel niet bij de verklaring van aangever, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak zaak B, feit 1
In zaak B wordt verdachte onder 1 verweten dat hij de ruiten van de voordeur van aangever heeft vernield, alsmede de buitenspiegel van diens auto. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte vernielingen heeft aangericht aan de auto van aangever. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het hierna onder 3.3.4 bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering
Zaak C, feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij zijn broer heeft mishandeld door hem – kort gezegd –tegen het lichaam te duwen, bij de keel te pakken en meermalen in het gezicht te slaan.
Verdachte ontkent zich hieraan schuldig gemaakt te hebben.
De raadsman heeft betoogd dat de aangifte van de broer onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering neergelegde regel van het wettelijk bewijsminimum inhoudt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. De aangifte van de broer moet dus, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt evenwel dat deze regel ziet op de tenlastelegging in haar geheel, zodat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, waaronder begrepen de kern van de verweten gedraging, dubbele bevestiging behoeft.
De broer van verdachte heeft verklaard dat verdachte op 31 december 2019 in de avond bij hem in zijn woning in Hoogkarspel op bezoek was. Verdachte was onder invloed van alcohol en gedroeg zich volgens aangever vervelend. Aangever vroeg verdachte weg te gaan, maar dat wilde verdachte niet. Aangever zei dat hij dan de politie ging bellen, waarop hij een harde duw kreeg van verdachte. Vervolgens heeft verdachte de aangever bij de keel gepakt en hem twee keer met de vuist in het gezicht geslagen, aldus aangever.
In het dossier bevinden zich foto’s, waarop huidbeschadigingen, c.q. -verkleuringen te zien zijn in de hals en in het gezicht van aangever. Aangever heeft verklaard dat deze foto’s in de nacht na het incident zijn gemaakt.
De vriendin van aangever heeft verklaard dat zij zag dat verdachte aangever een duw gaf. Ook heeft zij gezien dat verdachte een beweging maakte in de richting van de strot van aangever.
De buurman van aangever heeft verklaard dat hij in de avond van 31 december 2019 gestommel hoorde in het huis van aangever. Hij zag dat aangever door een raam naar buiten kwam en zichtbaar erg bang was. Enige tijd later heeft aangever zijn vier jonge kinderen over de schutting getild om ze bij de buurman in veiligheid te brengen. Aangever was hevig geëmotioneerd en vertelde dat verdachte zijn keel had dichtgeknepen en dat hij, aangever, tegen een kast was geduwd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 31 december 2019 in de woning van zijn broer in Hoogkarspel was, dat hij boos was op zijn broer en dat er een ‘handgemeen’ is ontstaan. Ook verklaarde verdachte dat hij alcohol had gedronken en dat zijn broer op een gegeven moment de politie wilde bellen.
Op basis van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, en in het licht van hetgeen over het bewijsminimum voorop gesteld is, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van de broer van verdachte in voldoende mate steun vindt in andere, hiervoor genoemde, bewijsmiddelen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn broer heeft mishandeld op de wijze zoals hierna onder ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid.
Zaak D
In zaak D wordt verdachte ervan verdacht dat hij – kort gezegd – met een mes in (of op) het bovenbeen van aangever [aangever 6] heeft geduwd en/of geprikt. Primair is dit ten laste gelegd als mishandeling, subsidiair als bedreiging.
Verdachte ontkent dit feit. De raadsman heeft ook in dit geval aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte en dat bovendien het letsel dat bij de aangever is geconstateerd niet past bij hetgeen in de aangifte beschreven wordt. Verdachte moet daarom naar de mening van de verdediging van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 3 januari 2020 heeft de buurvrouw van aangever [aangever 6] het alarmnummer 112 gebeld. Uit de letterlijke transscriptie van dat telefoongesprek blijkt dat zij meldde dat haar buurman van [adres 2] , zijnde aangever, zojuist bij haar aan de deur was gekomen en dat deze vertelde dat hij was aangevallen met een mes en dat hij in zijn bovenbeen was gestoken. Vervolgens is aangever zelf aan de lijn gekomen. Aangever vertelde de meldkamer dat verdachte met een mes in zijn, verdachtes, been had gekrast. “Steeds die mes dieper douwen”, aldus aangever in dat gesprek.
De politie is ter plaatse gekomen. Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op het rechter bovenbeen van aangever een verwonding zag, een wat diepere snede van ongeveer 1 centimeter en daaronder een kras. Verdachte bevond zich op dat moment nog in de woning van aangever en is aldaar aangehouden. Daarna heeft aangever de politie in zijn woning een mes aangewezen, dat in de keuken in de wasbak lag en waarvan hij verklaarde dat dat het mes was waarmee hij gestoken was. Verbalisant heeft dit mes in beslag genomen. Op het politiebureau zag hij dat er bloed op het handvat van het mes zat.
[aangever 6] heeft diezelfde dag aangifte gedaan. Hij verklaarde dat verdachte die dag bij hem in de woning was en dat deze dronken was. Op een gegeven moment duwde verdachte aangever op de bank en terwijl hij bovenop hem zat, pakte hij een mes en duwde de punt in het been van aangever. Verdachte stak het mes steeds dieper in het been en het deed aangever ontzettend veel pijn, aldus aangever.
Op basis van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [aangever 6] in voldoende mate steun vindt in andere, hiervoor genoemde, bewijsmiddelen om wettig en ook overtuigend bewezen te achten dat verdachte aangever [aangever 6] heeft mishandeld door met kracht de punt van een mes in diens bovenbeen te duwen. De rechtbank vermag niet in te zien waarom het door de politie geconstateerde letsel, dat ook te zien is op foto’s in het dossier, niet zou passen bij de door aangever geschetste gang van zaken. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
3.3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in
zaak A onder 1 en 2, in zaak B onder 1 en 2, in zaak C onder 1, 2 en 3 en in zaak D primairten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
in zaak A
1
hij op 25 januari 2020 te Wervershoof, gemeente Medemblik, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas, die aan die [aangever 1] toebehoorde,
en
een mobiele telefoon, die toebehoorde aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
en welk geweld en welke bedreiging met geweld hieruit bestonden dat verdachte:
- die [aangever 1] bij de keel heeft gepakt en
- in een worsteling is gekomen met die [aangever 1] , waarbij hij, verdachte, die [aangever 1] op de bank heeft geduwd en vervolgens
- tegen die [aangever 1] heeft geschreeuwd "ik wil geld!" en "ik wil spullen!" en
- bovenop het lichaam van die [aangever 1] is gesprongen en
- meermalen met kracht met gebalde vuisten in het gezicht van die [aangever 1] heeft geslagen en
- een mes heeft gepakt en vervolgens dit mes heeft geduwd tegen de keel en de buik en de borst en het oor van die [aangever 1] en daarbij heeft geroepen "ik maak je dood!" en
- met zijn, verdachtes, vingers heeft geduwd in de ogen van die [aangever 1] en
- de keel van die [aangever 1] heeft dichtgeknepen;
2
hij op 25 januari 2020 te Wervershoof, in de gemeente Medemblik, op de openbare weg de [straat] , een personenauto (merk Peugeot), die toebehoorde aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
en welk geweld en welke bedreiging met geweld hieruit bestonden dat verdachte:
(binnen)
- die [aangever 1] bij de keel heeft gepakt en
- in een worsteling is gekomen met die [aangever 1] , waarbij hij, verdachte, die [aangever 1] op de bank heeft geduwd en vervolgens
- tegen die [aangever 1] heeft geschreeuwd "ik wil geld!" en "ik wil spullen!" en
- bovenop het lichaam van die [aangever 1] is gesprongen en
- meermalen met kracht met gebalde vuisten in het gezicht van die [aangever 1] heeft geslagen en
- een mes heeft gepakt en vervolgens dit mes heeft geduwd tegen de keel en de buik en de borst en het oor van die [aangever 1] en daarbij heeft geroepen "ik maak je dood!" en
- met zijn, verdachtes, vingers heeft geduwd in de ogen van die [aangever 1] en
- de keel van die [aangever 1] heeft dichtgeknepen;
(buiten)
- onder bedreiging van een mes die [aangever 1] heeft meegenomen naar de auto en
- die [aangever 1] heeft vastgehouden.
in zaak B
1
hij op 14 januari 2017 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, opzettelijk en wederrechtelijk de ruiten van de voordeur van het adres [adres] , die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan [aangever 2] , heeft vernield;
2
hij op 14 januari 2017 te Wieringerwerf, gemeente Hollands Kroon, [aangever 3] en [aangever 4] (beiden hoofdagent van politie bij eenheid Noord-Holland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 3] en [aangever 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Ga weg of ik moet jullie prikken" en "Ik maak jullie dood" en "Als jullie binnen komen zullen er koppen rollen" en "Ik schiet jullie allemaal neer" en "Ik ga jullie allemaal neersteken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
in zaak C
1
hij op 31 december 2019 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, [aangever 5] heeft mishandeld door die [aangever 5]
- met kracht te duwen tegen zijn lichaam en
- bij zijn keel te pakken en
- meermalen met gebalde vuist in zijn gezicht te slaan;
2
hij op 31 december 2019 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] , toebehoorde, heeft vernield;
3
hij op 31 december 2019 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, [aangever 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever 5] dreigend de woorden toe te voegen "als ik vrij kom, dan maak ik je dood en ik steek je neer".
in zaak D
primair
hij op 3 januari 2020 te Medemblik [aangever 6] heeft mishandeld door krachtig de punt van een mes in het bovenbeen van die [aangever 6] te duwen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1
De eendaadse samenloop van
afpersing
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van zaak A, feit 2
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Ten aanzien van zaak B, feit 1 en zaak C, feit 2, telkens
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van zaak B, feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak C, feit 1 en zaak D, primair, telkens
Mishandeling.
Ten aanzien van zaak C, feit 3
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de eerder in zaak B opgelegde strafbeschikking zal vernietigen en verdachte voor alle feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd, alsmede een contact- en locatieverbod met betrekking tot het slachtoffer [aangever 1] . Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, uitgaande van een kleiner aantal bewezen verklaarde feiten en rekening houdende met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gepleit voor een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging kan zich vinden in een proeftijd van drie jaren en in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, en ook in het gevorderde contact- en locatieverbod.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte wordt in de eerste plaats veroordeeld voor het vernielen van een deur en het bedreigen van twee politieagenten. Deze feiten zijn gepleegd in 2017. Eerder werd voor deze zaak een strafbeschikking uitgevaardigd, maar omdat verdachte de hem opgelegde werkstraf niet heeft uitgevoerd, is verdachte alsnog voor deze feiten gedagvaard. Verdachte heeft destijds, onder invloed van alcohol, de ruiten van de voordeur van zijn toenmalige buurman ingegooid. Deze buurman heeft hierdoor schade geleden en overlast ondervonden. Vervolgens heeft verdachte twee politiemensen die ter plaatse waren gekomen met de dood bedreigd. Het gedrag van verdachte was dermate agressief dat er een arrestatieteam aan te pas moest komen om verdachte aan te houden. Dergelijk gedrag jegens politiemensen, die niet meer doen dan hun werk, kan niet worden getolereerd. Niet alleen vanwege de impact op de individuele betrokken agenten, maar ook omdat het de bijl legt aan de wortel van het gezag van de politie in het algemeen.
Verder was verdachte op oudejaarsavond 2019 op bezoek bij zijn jongere broer in diens woning. Verdachte heeft ruzie gemaakt met zijn broer, wat er in heeft geresulteerd dat verdachte de voordeur van de woning heeft vernield, dat hij zijn broer heeft mishandeld door hem te duwen, bij de keel te pakken en in het gezicht te slaan en dat hij zijn broer met de dood heeft bedreigd. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden en heeft in grote angst verkeerd. Hoe hevig het door verdachte veroorzaakte gevoel van onveiligheid was, wordt geïllustreerd door het feit dat het slachtoffer zijn vier jonge kinderen over de schutting naar de buren heeft getild om ze te beschermen.
Enkele dagen later heeft verdachte een kennis mishandeld door met kracht de punt van een mes in diens bovenbeen te duwen, tot bloedens toe. Dit deed het slachtoffer veel pijn en hij was erg bang dat het erger zou aflopen.
Dit zijn allemaal ernstige feiten. Bij de straftoemeting wordt evenwel verreweg het meeste gewicht in de schaal gelegd door de feiten die zich op 25 januari 2020 hebben afgespeeld.
Verdachte heeft die dag bij het slachtoffer [aangever 1] aangebeld en is, nadat er was opengedaan, direct gewelddadig geworden. Verdachte heeft het slachtoffer geduwd en hard geslagen. Ondertussen schreeuwde verdachte dat hij geld en spullen wilde. Het slachtoffer heeft zijn bankpas afgegeven en verdachte heeft de telefoon van het slachtoffer gepakt. Vervolgens heeft verdachte uit de keuken van het slachtoffer een mes gepakt en hem hiermee bedreigd door het tegen zijn keel en andere lichaamsdelen te houden. Ook heeft verdachte geprobeerd de keel van het slachtoffer dicht te knijpen en heeft hij zijn vingers in diens ogen geduwd. In de worsteling heeft het slachtoffer een snijwond aan zijn hand opgelopen. Daarna heeft verdachte het slachtoffer onder bedreiging met het mes gedwongen om mee naar buiten te gaan, naar de auto van het slachtoffer. Eenmaal buiten heeft het slachtoffer kans gezien zich los te rukken en weg te rennen. Verdachte heeft vervolgens de auto meegenomen.
Het slachtoffer heeft door dit alles materiële schade geleden, maar nog veel ernstiger zijn de psychische gevolgen. Een dergelijke gewelddadige overval, in de eigen woning – bij uitstek de plek waar een ieder zich veilig moet voelen – moet wel diepe sporen achterlaten bij het slachtoffer. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring is duidelijk naar voren gekomen hoezeer het gebeurde heeft ingegrepen in het leven van het slachtoffer. Hij kampt met slaapproblemen, herbelevingen en verhoogde alertheid. Zijn levensvreugde is weg. Door de traumatische gevolgen heeft hij zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog. Bovendien is de woning waar het allemaal gebeurd is voor het slachtoffer zo’n beladen plek geworden, dat hij het niet aankan daar nog langer te verblijven. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
Daar komt nog bij dat verdachte zich ook op 25 januari 2020 hevig tegen zijn aanhouding door de politie heeft verzet, onder andere door een gevechtshouding aan te nemen en meerdere schietbewegingen te maken.
Als gevolg hiervan dienden verschillende politie-eenheden te worden ingezet en ook diensthonden. Pas na een beet van een diensthond kon verdachte worden overmeesterd. Vervolgens is verdachte naar het ziekenhuis overgebracht, ter behandeling van de wond.
Ter bescherming van het ambulance- en ziekenhuispersoneel diende verdachte geboeid te blijven en werd de ambulance door de politie begeleid.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, met name dus het gebeuren op
25 januari 2020, komt als sanctie alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, te weten vernieling (2019) en bedreiging (2013).
De rechtbank heeft verder kennis genomen van:
  • het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport, gedateerd 2 juni 2020, van prof. dr. P.N. van Harten, psychiater;
  • het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport, gedateerd 15 juni 2020, van drs. J. Yntema, GZ-psycholoog;
  • het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 3 juli 2020, van [reclasseringswerker] , reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor.
De psychiater en de psycholoog komen beiden in de kern tot dezelfde conclusie, namelijk dat verdachte lijdt aan ADHD, dat er sprake is van een stoornis in alcoholgebruik en dat hij trekken van een antisociale persoonlijkheid heeft. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en hebben (enige) doorwerking gehad in de gedragskeuzes van verdachte. Beide deskundigen adviseren verdachte de hem ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank kan zich vinden in deze adviezen en neemt deze over. Verdachte wordt daarom aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank houdt met dit gegeven in strafmatigende zin rekening bij de strafoplegging.
De psychiater acht de kans op recidive hoog. Ook de psycholoog schat het risico op recidive van een geweldsdelict bij onbehandelde terugkeer in de maatschappij als hoog in.
De psychiater benoemt als belangrijke risicofactoren dat verdachte geen huisvesting heeft, geen werk, maar wel forse schulden, en dat hij geen netwerk of relatie heeft die hem kan steunen. Om het recidivegevaar te beperken is het nodig om verdachte eerst te helpen met praktische zaken en ook de behandeling van de ADHD (inclusief medicatiegebruik) en van de alcoholproblematiek ter hand te nemen. Als er meer vertrouwen is ontstaan, kunnen de meer complexe problemen, waarvoor inzicht nodig is, aan de orde komen. Gezien de aard en ernst van de ten laste gelegde feiten is de psychiater van oordeel dat een stevig kader nodig is, waarbij reclasseringstoezicht, gericht op de genoemde zaken, als bijzondere voorwaarde wordt gesteld.
De psycholoog ziet eveneens een behandelnoodzaak. Behandeling dient zich in eerste instantie primair te richten op de verslaving. Verder dienen thema’s als emotieregulatie en de invloed van middelen hierop aandacht te krijgen. Ook moet worden bekeken of verdachte voor zijn ADHD-stoornis op medicatie moet worden ingesteld en moet er gewerkt worden aan ziekte-inzicht. De psycholoog adviseert om de voorgestelde behandeling uit te voeren in de vorm van een poliklinische behandeling bij een forensische verslavingspolikliniek zoals Inforsa. Omdat eerdere behandeling tevergeefs is gebleken, is voor verdachte een stok achter de deur nodig. Daarom wordt geadviseerd om de behandeling in een verplicht kader te laten plaatsvinden, als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke strafdeel met reclasseringstoezicht.
Uit het reclasseringsadvies van Fivoor komt naar voren dat ook de reclassering het risico op recidive als hoog inschat. Om het recidiverisico te verlagen acht de reclassering een reclasseringstoezicht noodzakelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- verplichte ambulante behandeling, met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname;
- de verplichting om mee te werken aan aanmelding bij Materieel Juridische Dienstverlening;
- de verplichting zich in te zetten voor structurele huisvesting, ook als dit inhoudt meewerken aan aanmelding voor begeleid wonen.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard mee te werken aan het plan van aanpak van de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat het vanuit een oogpunt van voorkomen van recidive van groot belang is dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Deze voorwaarden zullen daarom aan het voorwaardelijk strafdeel worden verbonden.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer [aangever 1] , alsmede een locatieverbod met betrekking tot diens woonadres, noodzakelijk. Dergelijke verboden zullen ook als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De straf is lager dan die door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank kennelijk meer gewicht toekent aan de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Anderzijds doet een straf zoals voorgesteld door de raadsman, geen recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde.
Omdat er, gezien de reeks van bewezen verklaarde geweldsdelicten en de rapporten van zowel de gedragsdeskundigen als de reclassering, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte (in zaak D) in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
- 1 mes, kleur zwart (1101397)
- 1 schaar, kleur zwart (1101402)
dienen te worden teruggegeven aan [aangever 6] , aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.583,98 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- eigen risico zorgverzekering (€ 385,-)
- kleding (€ 219,75)
- toekomstige tandartskosten (€ 285,70)
- reinigen auto/technische controle (€ 300,69)
- post aangetekend versturen (€ 8,80)
- reiskosten (€ 384,04).
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,- gevorderd.
Ter zitting is de vordering namens de benadeelde mondeling toegelicht door mevrouw [medewerker slachtofferhulp] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en toegelicht, en geheel toewijsbaar.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding voor de kleding, bij gebreke van voldoende onderbouwing, dient te worden gematigd.
Wat betreft de toekomstige tandartskosten is de raadsman van mening dat er onvoldoende causaal verband is met het handelen van verdachte, zodat dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen. Dit geldt in de visie van de verdediging ook voor de reiskosten voor zover die zien op het bezoeken van de eigen woning voor het verzorgen van de kat.
De post reinigen auto moet volgens de raadsman worden afgewezen, vanwege het ontbreken van onderbouwing van enige betaling door de benadeelde partij.
Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht de vergoeding van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.750,-.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de vervanging van de (met bloed besmeurde) kleding voldoende onderbouwd zijn en niet onredelijk. Deze post zal worden toegewezen.
De post toekomstige tandartskosten is onderbouwd met een door een tandarts opgestelde en toegelichte begroting, waarin staat vermeld dat de schade is aangedaan door een traumatische ervaring waarbij benadeelde flinke klappen op zijn gezicht heeft gekregen. De benadeelde partij is – zoals bewezenverklaard – door verdachte meermalen met kracht in het gezicht geslagen. Het oorzakelijk verband tussen de schade en het handelen van verdachte is daarmee gegeven. Ook deze post komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Datzelfde geldt voor de kosten voor het reinigen van de auto. De rechtbank acht deze post met de bij de vordering gevoegde offerte van een garagebedrijf en de gegeven toelichting voldoende onderbouwd. Voor het oordeel dat de benadeelde partij schade heeft geleden is niet noodzakelijk dat hij deze kosten reeds heeft voldaan. Met betrekking tot de reiskosten van en naar de eigen woning in verband met schadeherstel en verzorging van de kat overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij, blijkens de toelichting op de vordering, na de bewezen verklaarde feiten niet in zijn eigen woning kon verblijven en gedurende twee maanden heeft verbleven bij zijn broer. Deze reiskosten vloeien daarom naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit de in zaak A bewezen verklaarde feiten en zijn derhalve toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 336,-.
Ook de overige gestelde (en verder niet betwiste) materiële schade (eigen risico zorgverzekering en technische controle) is naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De vordering is op deze punten voldoende onderbouwd en onbetwist, en zal in zoverre worden toegewezen.
De reiskosten die zien op het bijwonen van de zitting van de rechtbank en op een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland (€ 24,30 + € 23,74), alsmede de kosten voor het aangetekend verzenden van poststukken (€ 8,80), moeten naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als proceskosten en zullen als zodanig worden toegewezen.
Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van immateriële schade stelt de rechtbank voorop dat de benadeelde partij in zijn eigen woning door verdachte is overvallen, waarbij hij is bedreigd met een mes en ernstig is mishandeld. Gelet hierop en gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,- de rechtbank billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Het resterende deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen.
Samenvattend zal de vordering worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 5.527,14, bestaande uit een bedrag van € 1.527,14 wegens materiële schade en een bedrag van € 4.000,- wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 56,84.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing en diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft, door tussenkomst van zijn wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder) mevrouw [bewindvoerder] , op 22 juli 2017 een vordering tot schadevergoeding van € 889,35 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de kosten voor het herstel van de auto van de benadeelde partij.
Nu verdachte in zaak B onder 1 (partieel) wordt vrijgesproken van het aanrichten van vernielingen aan de auto(spiegel) van de benadeelde partij, kan deze laatste niet in de vordering, die betrekking heeft op dat onderdeel van het ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 11 september 2019 in de zaak met parketnummer 96/160960-19 heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam verdachte ter zake van overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 september 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 63, 285, 300, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

11.Beslissing

De rechtbank:
 Vernietigt de eerder in zaak B (15/008736-17) opgelegde strafbeschikking.
 Verklaart bewezen dat verdachte de in
zaak A onder 1 en 2, in zaak B onder 1 en 2, in zaak C onder 1, 2 en 3 en in zaak D primairten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
Meldplicht bij de reclassering
zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Stationsplein 21, 1703 WD Heerhugowaard en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Tevens is veroordeelde verplicht zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid kortdurende klinische opname)
zich laat behandelen door het Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duur de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Andere voorwaarden betreffende het gedrag
- wanneer de reclassering dit nodig acht, meewerkt aan aanmelding bij Materieel Juridische Dienstverlening (en/of soortgelijke instantie) ten behoeve van hulp en begeleiding bij financiële zaken;
- zich inzet om te komen tot structurele huisvesting, ook als dit betekent meewerken aan aanmelding voor begeleid wonen.
Contact- en locatieverbod
gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met
[aangever 1], geboren [geboortedatum aangever 1] te [geboorteplaats aangever 1] en zich niet zal bevinden binnen een straal van één kilometer rond het woonadres van deze [aangever 1] , te weten
[adres 3], een en ander zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de handhaving van dit contact- en locatieverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.527,14 (vijfduizend vijfhonderdzevenentwintig euro en veertien cent), bestaande uit € 1.527,14 als vergoeding voor de materiële en € 4.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 56,84, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.527,14 (vijfduizend vijfhonderdzevenentwintig euro en veertien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
62 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Verklaart de benadeelde partij
[aangever 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Gelast de teruggave aan de rechthebbende, [aangever 6] , van:
- 1 mes, kleur zwart (1101397)
- 1 schaar, kleur zwart (1101402).
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 96/160960-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
twee weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam d.d. 11 september 2019.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. S. Sicking en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2020.
Mr. Sicking en mr. Brouwer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.