ECLI:NL:RBNHO:2020:572

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
C/15/298745 / HA RK 20/17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

Op 27 januari 2020 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. Liefting-Voogd, de rechter in de hoofdzaak met zaaknummer 8167341 CV EXPL 19-8826. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank op 15 januari 2020, waarbij de rechter in de hoofdzaak een vonnis had gewezen. Verzoeker stelde dat gedaagde in de hoofdzaak geen verweer had kunnen voeren, omdat een brief van de rechtbank met uitstel voor verweer niet op het juiste adres was aangekomen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de rechter al een einduitspraak had gedaan, waardoor het wrakingsverzoek niet meer ontvankelijk kon zijn. De wrakingskamer heeft geen datum voor een mondelinge behandeling vastgesteld en heeft het verzoek buiten behandeling gesteld. De beslissing is op 29 januari 2020 openbaar uitgesproken, waarbij de wrakingskamer heeft geconcludeerd dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/298745 / HA RK 20/17
Beslissing van 29 januari 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
gevestigd te [woonplaats]
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. Liefting-Voogd,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 27 januari 2020 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Bewind, locatie Alkmaar aanhangig geweest zijnde zaak met als zaaknummer 8167341 CV EXPL 19-8826, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Gedaagde in de hoofdzaak heeft geen verweer kunnen voeren. Het verzoek van 20 januari 2020 om alsnog verweer te mogen voeren is afgewezen. Het eerder bij brief van 20 november 2019 door de rechtbank aan gedaagde gegeven uitstel voor verweer heeft gedaagde niet bereikt omdat deze brief niet gestuurd was naar het in de dagvaarding opgenomen adres van gedaagde.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten.
3.2.1.
Eiser in de hoofdzaak heeft gedaagde in de hoofdzaak [naam] gedagvaard bij dagvaarding van 8 november 2019 om tegen 20 november 2019 te verschijnen in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde. In de dagvaarding wordt als adres van gedaagde vermeld: [adres] In de dagvaarding staat voorts vermeld dat de dagvaarding op dit adres is uitgereikt aan [verzoeker] , ''aldaar werkzaam bij gedaagde''.
3.2.2.
Bij fax van 14 november 2019, afkomstig van gedaagde in de hoofdzaak, wordt verzocht om uitstel voor verweer. De fax is ondertekend door ' [verzoeker] , gemachtigde''. In de rechterbovenhoek van de fax staat met een stempeltekst vermeld:
[adres]
3.2.3.
Bij brief van 20 november 2019 heeft de rechtbank uitstel verleend voor verweer tot 18 december 2019. Deze brief is verzonden naar het adres dat vermeld stond op de hiervoor genoemde fax van 14 november [adres] .
3.2.4.
Bij brief van 19 december 2019 heeft de rechtbank laten weten dat er niet is gereageerd voor de zitting van 18 december 2019 en dat de kantonrechter vonnis gaat wijzen. Deze brief is – eveneens – verzonden naar het adres dat vermeld stond op de fax van 14 november 2019: [adres]
3.2.5.
Op 15 januari 2020 is vonnis gewezen. Daarbij is onder meer overwogen:
' [naam] heeft uitstel gevraagd voor het voeren van verweer. [naam] heeft, na het verleende uitstel, niet meer gereageerd''.
3.2.6.
Bij fax van 20 januari 2020 heeft gedaagde in de hoofdzaak de rechtbank gevraagd om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om verweer te voeren. Daarbij wordt opgemerkt: ''Per 1 november 2019 zijn wij op bovenstaand adres gevestigd, waar wij eind oktober 2019 de rechtbank per fax over hebben geïnformeerd''. In de rechterbovenhoek van de fax staat met een stempeltekst vermeld:
[adres]
3.2.7.
Bij brief van 23 januari 2020, verzonden aan het adres dat vermeld staat op de hiervoor genoemde fax van 20 januari 2020, heeft de rechtbank voormeld verzoek afgewezen.
3.2.8.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft [verzoeker] de rechter gewraakt.
3.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Toen verzoeker het wrakingsverzoek indiende, op 27 januari 2020, had de rechtbank al uitspraak gedaan (vonnis van 15 januari 2020).
Op grond van de wet kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt. Het wrakingsmiddel is door de wetgever toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die een (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid heeft gewekt, nog langer bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet worden bereikt als de rechter een einduitspraak heeft gedaan. De behandeling is dan ten einde en de rechter is geen behandelend rechter meer.
3.4.
De wrakingskamer komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking en dat het verzoek buiten behandeling moet worden gesteld.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk.
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. P.J. Jansen en mr. S. Jongeling, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.