In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser zonder vaste woon- of verblijfplaats en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eiser ontving een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw) en had een briefadres bij de gemeente. Echter, de gemeente constateerde dat eiser sinds 17 december 2018 zijn post niet meer had opgehaald en geen contact had gezocht, wat leidde tot de conclusie dat de gemeente niet meer kon vaststellen waar eiser verbleef en dat hij niet aan zijn inlichtingenplicht voldeed. Hierdoor werd de bijstandsuitkering van eiser per 17 december 2018 beëindigd en de kosten van de bijstand teruggevorderd.
Eiser maakte pas op 4 september 2019 bezwaar tegen het besluit van 28 maart 2019, maar de termijn voor het indienen van bezwaar was inmiddels verstreken. De rechtbank moest beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Eiser voerde aan dat hij niet eerder op de hoogte was van het besluit en dat zijn situatie, waaronder het feit dat hij zwerft en in een tent slaapt, hem verhinderde om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om te concluderen dat de termijnoverschrijding niet aan hem te verwijten was. De rechtbank wees erop dat eiser in staat was om hulp in te roepen en dat hij zich had gemeld bij de sociale dienst en juridische bijstand had geregeld.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.