ECLI:NL:RBNHO:2020:5690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
15.004947.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met TBS en gevangenisstraf opgelegd na steekincident

Op 28 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een steekincident op 5 januari 2020 te Hoorn, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 14 juli 2020 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, waaronder de moeizame relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte had een psychologische achtergrond, waaronder een stoornis in het gebruik van alcohol en een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft besloten om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, ook TBS met voorwaarden op te leggen, gezien de ernst van het delict en de noodzaak voor behandeling van de verdachte. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de TBS vastgesteld, waaronder meewerken aan reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.004947.20 (P)
Uitspraakdatum: 28 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
[geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres (3631NK) Nieuwersluis, Zandpad 3, thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Kooij en van hetgeen verdachte en haar raadsman mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 januari 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (meermalen) gestoken en/of geprikt in het schouderblad en/of de arm en/of de nek en/of het de zij en/of het gezicht, althans in het lichaam en/of het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 januari 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse steekverwondingen in het lichaam en/of het gezicht, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (meermalen) voornoemde [slachtoffer] te steken en/of prikken in het schouderblad en/of de arm en/of de nek en/of de zij en/of het gezicht, althans in het lichaam en/of het hoofd;
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 januari 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het schouderblad en/of de arm en/of de nek en/of de zij en/of het gezicht, althans in het lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Op basis van de stukken kan de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring komen van het meer subsidiair ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen:
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard dat de steekverwondingen die bij hem zijn aangetroffen door verdachte zijn toegebracht. Verdachte heeft over de gebeurtenissen op 5 januari 2020 ter terechtzitting het volgende verklaard.
In de ochtend van 5 januari is zij naar de woning waar het slachtoffer verbleef gegaan om een gesprek met hem te voeren over hetgeen zich de avond daarvoor heeft afgespeeld. Nadat de deur wordt geopend door de bewoonster, een vriendin van het slachtoffer, krijgt verdachte te horen dat het slachtoffer op de eerste verdieping op bed ligt te slapen. Zij gaat naar de slaapkamer waar het slachtoffer ligt te slapen en gaat naast hem op het bed zitten. Wanneer het slachtoffer wakker wordt, richt hij zich op, slaat haar direct, trekt haar aan haar haren en grijpt haar bij de keel. Haar bril wordt van haar gezicht geslagen. Omdat zij zonder bril niet goed kan zien, heeft zij met haar hand rondgetast, op zoek naar haar bril. Ze voelt iets scherps en pakt dit vervolgens vast. Het blijkt een mes te zijn. Met dat mes steekt zij het slachtoffer één keer, misschien twee keer, in zijn arm. Vervolgens pakt het slachtoffer met zijn hand haar hand met het mes erin vast en brengt zichzelf daarmee nog meer steekverwondingen toe.
Daarna verlaat zij het huis en gooit het mes weg in de bosjes vlakbij de woning, aldus verdachte.
Dat verdachte het slachtoffer slechts één of twee keer in de arm heeft gestoken, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu uit de medische rapportage blijkt dat bij het slachtoffer steekverwondingen op de beide schouderbladen, boven het sleutelbeen en in de armen en de duim zijn geconstateerd. Deze locaties waarop de steekverwondingen (deels op de rug van het slachtoffer) zijn aangetroffen verdragen zich niet met de verklaring van de verdachte dat het slachtoffer deze zelf heeft toegebracht. Reeds daarom zal de rechtbank deze verklaring terzijde stellen en op dit punt de verklaring van aangever volgen, inhoudende dat de steekverwondingen door verdachte zijn toegebracht.
Opzet
Het dossier bevat geen verklaringen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte onvoorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte voorwaardelijk opzet op zijn dood heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen gestoken met een mes. Het lukraak meermalen met een mes steken in het bovenlichaam van een slachtoffer, op de plaatsen waar verdachte dat heeft gedaan, roept de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden, nu in dat gebied meerdere vitale organen zijn gesitueerd. Dat is een algemene ervaringsregel, zodat eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap heeft gehad van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is echter niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Hoewel verdachte heeft ontkend dat zij het slachtoffer om het leven wilde brengen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer door hem lukraak meermalen met het mes in het bovenlichaam te steken, zodat zij zich heeft schuldig gemaakt aan de haar primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 5 januari 2020 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes, heeft gestoken in het schouderblad en de arm, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van haar lijf.
Verdachte werd onverwachts aangevallen door het slachtoffer. Het slachtoffer sloeg haar, trok aan haar haren en greep haar bij haar keel. Hierdoor zag zij zich genoodzaakt het slachtoffer te steken met het mes dat zij op dat moment bij toeval in handen kreeg doordat zij rondtastte naar haar bril.
De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat het betrekking heeft op de gedragingen waarover de verdachte zelf heeft verklaard, te weten het één, maximaal twee maal, steken van het slachtoffer in de arm.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer. Het dossier bevat daarvoor te weinig aanknopingspunten.
Allereerst verwijst de rechtbank in dit verband naar hetgeen is overwogen met betrekking tot het bewijs op grond waarvan de verklaring van de verdachte vanwege de onaannemelijkheid ervan terzijde is geschoven. Daarom kan de verklaring van de verdachte niet als vertrekpunt worden genomen voor vaststellingen over de feitelijke gang van zaken.
Meer in het bijzonder merkt de rechtbank op dat verdachte naar de slaapkamer is gegaan waar het slachtoffer op dat moment in bed lag te slapen. Dat duidt er niet op dat hij direct daarop de agressor kan zijn geweest. Daar komt bij dat de bewoonster van de woning, getuige van der Heijden, heeft verklaard dat het mes waarmee verdachte heeft gestoken, niet van haar of het slachtoffer was en dat zij geen messen op de bovenverdieping had liggen. Na het steekincident heeft verdachte de woning rustig verlaten en heeft zij het mes vlakbij de woning weggegooid in de bosjes.
Het vorenstaande betekent dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

beroep op noodweerexces:
Ter terechtzitting is door de raadsman eveneens een beroep gedaan op noodweerexces.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is in ieder geval vereist dat er een noodweersituatie is ontstaan door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding vanuit het slachtoffer in de richting van verdachte. Nu dit in casu niet is gebleken, dient het beroep op noodweerexces reeds daarom te worden verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft verbleven en tot de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals opgenomen in het maatregelenrapport d.d. 18 mei 2020 met uitzondering van het daarin opgenomen contactverbod.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank in overweging gegeven aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld de voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport. Een TBS met voorwaarden acht de raadsman een te zwaar middel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte had al geruime tijd een moeizame relatie met het slachtoffer. Na een incident op 4 januari 2020 is zij, onder invloed van alcohol, de volgende ochtend verhaal gaan halen. Bij deze gelegenheid heeft zij het slachtoffer, dat bij haar aankomst nog lag te slapen, lukraak meermalen in het bovenlichaam gestoken. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig misdrijf, waarbij zij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van haar handelen om het leven zou komen. Dat dit niet is gebeurd, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken.
Door haar handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van een geweldsdelict is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 30 maart 2020 van B. van Giessen, klinisch psycholoog
Dit psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in het gebruik van alcohol (ernstig) en een beperkte neurocognitieve stoornis.Bij betrokkene is daarnaast sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en vermijdende kenmerken en zwakbegaafdheid.Betrokkene ontkent het overmatig alcoholgebruik, wat gezien kan worden als een vorm van loochening vanuit haar persoonlijkheidsstoornis en de zwakke persoonlijkheidsstructuur. Het is vooral de persoonlijkheidspathologie en daarmee verbonden stoornis in het alcoholgebruik die tot het ten laste gelegde hebben geleid.Op basis van deze delictanalyse kan worden geconcludeerd dat betrokkene weliswaar zicht had op het wederrechtelijke van het ten laste gelegde, maar dat zij door de persoonlijkheidspathologie en de stoornis in het alcoholgebruik haar wil niet in volledige vrijheid heeft kunnen bepalen. Ondergetekende adviseert dan ook om betrokkene het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Op basis van de gestructureerde en klinische risicotaxatie wordt de kans op recidive van feiten als thans ten laste gelegd ingeschat als hoog. Immers heeft betrokkene weinig contact met haar agressieve gevoelens, waardoor zij geen zicht heeft op de opbouw van frustraties en boosheid. Haar vermogen tot zelfreflectie en haar copingvaardigheden zijn beperkt, waardoor zij tot acting-out gedrag kan komen. Als zij alcohol gebruikt, dan heeft betrokkene zichzelf niet goed meer in de hand. Gezien de ernst van het onderhavige ten laste gelegde in combinatie met het primitief afweer mechanisme van loochening, is het in de visie van de onderzoeker onontkoombaar om te adviseren betrokkene de maatregel tbs op te leggen. Betrokkene loochent en ontkent weliswaar, maar zij is bereid om mee te werken aan behandeling en toezicht. Om deze reden adviseert de onderzoeker om de maatregel tbs met voorwaarden op te leggen.
- het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 31 maart 2020 van [naam 1] , psychiater;
Dit psychiatrisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en vermijdende kenmerken, een beperkte neurocognitieve stoornis, een zwakbegaafdheid een posttraumatische stressstoornis in volledige remissie en ernstige stoornis in alcoholgebruik.Vanuit de kwetsbare persoonlijkheidsstructuur had zij gebrekkig zicht op haar negatieve emoties en gebrekkige emotieregulatie, maar wel spanningen in de relatie met aangever, die ze verder trachtte weg te maken met alcohol, waardoor de remming op de impulsen nog verder verminderd werd. In geval van een veroordeling is het advies om haar de tenlasteleggingin verminderde mate toe te rekenen.Het risico op herhaling wordt (zonder interventies) als matig op korte termijn oplopend tot hoog op lange termijn ingeschat in geval van een veroordeling. Zowel behandeling voor de ernstige verslavingsproblematiek als de persoonlijkheidsstoornis (het zelfbeeld en -het zicht op- de emoties) zijn primair van belang, zowel vanuit zorg- als vanuit strafrechtelijk oogpunt (dit laatste in geval van een veroordeling). In geval van een veroordeling, is het noodzakelijk dat betrokkene langdurige en intensieve behandeling krijgt,gezien de ernst van de pathologie.Het wordt geadviseerd de behandeling en begeleiding in een terbeschikkingstelling met voorwaarden vorm te geven.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 mei 2020 van [naam 2] als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa Utrecht.
Het voorlichtingsrapport houdt onder meer het volgende in:
Wij achten het risicovol dat betrokkene instabiele relaties blijft aangaan, daarin onvoldoende haar grenzen bewaakt, risicosignalen negeert vanuit een onbedwingbare behoefte om er voor anderen te zijn en zij daarbij volledig voorbij gaat aan zichzelf, haar gevoelens en haar behoeftes. Alcoholgebruik vormt een onderliggende risicofactor en wordt onder andere ingezet als emotieregulator, wat duidt op gebrekkige copingvaardigheden.
Het verloop van het reclasseringstoezicht onder parketnummer15.157603-18, de daarbinnen aangeboden (niet volbrachte) ambulante hulpverlening door het Leger des Heils, als ook de ambulante behandeling door een praktijkondersteuner GGZ heeft aangetoond dat dezevorm van hulpverlening niet voldoende is. Er is sprake van onvoldoende openheid, heimelijk gedrag, verzet tegen regels en onttrekking eraan.
De problematiek (en de ontkenning daarvan) is dusdanig complex dat dit, naar nu blijkt, ook een probleem vormt bij de indicatie van de juiste zorg. [verdachte] is aangemeld bij de Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) van het NIFP. Zij stellen zich op het standpunt dat een plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK), in tegenstelling tot een Forensische Verslavingskliniek (FVK), is geïndiceerd, omdat er wel enige openheid voor behandeling wordt gezien op het gebied rondom de voormalige relatieproblematiek en haar houding daarin, maar de alcoholproblematiek volledig wordt ontkend.
Wij adviseren een tbs met voorwaarden.Wij adviseren verder dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden.
Deze voorwaarden zijn:- meewerken aan reclasseringstoezicht;- meewerken aan time-out- reisverbod naar het buitenland;- opname in een zorginstelling, zolang de reclassering dit nodig vindt;- ambulante behandeling- begeleid wonen of beschermd wonen;- drugs- en alcoholverbod;
Met de conclusies van voormelde rapportages kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte, naast een nader te noemen maatregel, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Bij het bepalen van de omvang van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het haar ten laste gelegde moet worden geacht.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden.
7. Beslag
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp/voorwerpen, te weten
1. stk Vleesmes (1101966),
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat
het primair bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, is begaan.

8.TBS met voorwaarden

De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende haar gedrag dienen te worden gesteld, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen/goederen het opleggen van deze maatregel eist.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld de thans voorgestelde voorwaarden, onvoldoende waarborgen biedt om recidive te voorkomen. Daarom zal de rechtbank verdachte de maatregel tbs met voorwaarden opleggen. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van behandeling van verdachte direct aansluitend aan haar gevangenisstraf, ter beperking van het gevaar voor recidive, zoals blijkt uit voornoemde adviezen, zal de rechtbank – op grond van artikel 38, zevende lid, Sr – bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende haar gedrag:
- verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
Meewerken aan meldplicht
- verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere
in:
  • verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien.
  • verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is.
  • verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
  • verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
Niet naar het buitenland
- verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
Opname in een zorginstelling
- verdachte laat zich opnemen in FPK Rotterdam of soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Mocht de behandeling op termijn dusdanig succesvol blijken en een afschaling van het beveiligingsniveau geïndiceerd zijn, dan laat verdachte zich opnemen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) of soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. In beide gevallen geldt dat de opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Meewerken aan time-out
- verdachte werkt in de fase van de ambulante behandeling mee aan een time-out in een forensische instelling (FPA/ FPK of FPC), als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
Ambulante behandeling
- verdachte laat zich, mocht dit aansluitend aan de klinische behandeling geïndiceerd blijken,
behandelen door een instelling voor forensisch ambulante zorg, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of beschermd wonen
- verdachte verblijft, mocht dit aansluitend aan de klinische behandeling geïndiceerd blijken, in een instelling voor beschermd of (ambulant) begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Drugs- en alcoholverbod
- verdachte gebruikt geen drugs en/of alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart verbeurd:
1. stk Vleesmes (1101966).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mrs. G.C. Koelman en M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2020.
Mr. Koelman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.