In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. De eiser, die vanaf 6 februari 2017 bijstand ontving, kreeg op 27 augustus 2019 bericht dat zijn recht op bijstand met ingang van 6 mei 2019 werd ingetrokken. Dit besluit volgde op de constatering dat de eiser vanaf 13 mei 2019 inkomsten uit arbeid had, die boven de voor hem geldende bijstandsnorm lagen. De terugvordering van teveel ontvangen bijstand, die in totaal € 1.299,00 bedroeg, werd door verweerder gerechtvaardigd op basis van artikel 58, lid 2, sub a van de Participatiewet (Pw).
De eiser maakte bezwaar tegen de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering. In het bestreden besluit van 8 november 2019 verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft, na toestemming van partijen, het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de feiten die door partijen niet betwist zijn, als vaststaand aangenomen.
De rechtbank oordeelde dat de berekening van het terugvorderingsbedrag correct was en dat de eiser geen concrete gegevens had aangedragen die de berekening konden betwisten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.