ECLI:NL:RBNHO:2020:5674

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van teveel ontvangen bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen. De eiser, die vanaf 6 februari 2017 bijstand ontving, kreeg op 27 augustus 2019 bericht dat zijn recht op bijstand met ingang van 6 mei 2019 werd ingetrokken. Dit besluit volgde op de constatering dat de eiser vanaf 13 mei 2019 inkomsten uit arbeid had, die boven de voor hem geldende bijstandsnorm lagen. De terugvordering van teveel ontvangen bijstand, die in totaal € 1.299,00 bedroeg, werd door verweerder gerechtvaardigd op basis van artikel 58, lid 2, sub a van de Participatiewet (Pw).

De eiser maakte bezwaar tegen de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering. In het bestreden besluit van 8 november 2019 verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft, na toestemming van partijen, het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de feiten die door partijen niet betwist zijn, als vaststaand aangenomen.

De rechtbank oordeelde dat de berekening van het terugvorderingsbedrag correct was en dat de eiser geen concrete gegevens had aangedragen die de berekening konden betwisten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: M. Klarenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft verweerder eiser bericht dat het recht op bijstand met ingang van 6 mei 2019 wordt ingetrokken. De als gevolg van die intrekking teveel ontvangen bijstand ad € 1531,48 wordt van eiser teruggevorderd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder, onder intrekking van het besluit van 27 augustus 2019, eiser bericht dat het recht op bijstand met ingang van 13 mei 2019 (
in plaats van 6 mei 2019) wordt ingetrokken. De als gevolg van die intrekking teveel ontvangen bijstand ad € 1299,00 wordt van eiser teruggevorderd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij besluit van 8 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser ontving vanaf 6 februari 2017 bijstand naar de norm van een alleenstaande. Sinds 13 mei 2019 ontving hij inkomsten uit arbeid. De uitkering is doorbetaald tot en met de maand juni 2019. Verweerder heeft bij het primaire besluit van 10 september 2019 de bijstand met ingang van 13 mei 2019 ingetrokken vanwege inkomsten boven de voor eiser geldende bijstandsnorm.
Verweerder heeft de over de periode van 13 mei 2019 tot en met 30 juni 2019 teveel
verleende bijstand van eiser teruggevorderd tot een netto bedrag van € 1299,-. De grondslag voor de terugvordering is artikel 58, tweede lid, sub a, van de Pw omdat de terugvordering niet is ontstaan als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt een juiste berekening te hebben gemaakt.
3. Eiser betwist de hoogte van de terugvordering. Hij heeft aangevoerd dat hij minder geld heeft ontvangen dan het van hem teruggevorderde bedrag. De berekening is hem niet duidelijk.
4. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat het terugvorderingsbedrag niet correct is vastgesteld. Eiser heeft geen concrete gegevens aangedragen op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat de berekeningswijze niet correct is toegepast en dat niet uitgegaan kan worden van het bedrag van (€ 628,56 + € 671,34 =) € 1299,-.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is gedaan op 30 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.