ECLI:NL:RBNHO:2020:5661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
25 juli 2020
Zaaknummer
C/15/299022 / FA RK 20-489
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag voor meemoeder in samengestelde gezinssituatie met homoseksuele vader

In deze zaak hebben twee moeders, die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, samen met een homoseksuele vader ervoor gekozen om een kind te krijgen. De vader heeft het kind erkend, wat betekende dat de meemoeder niet automatisch het gezag over het kind kon krijgen, ondanks de intentie van alle betrokkenen. Het kind is nog geen jaar oud, waardoor niet voldaan kon worden aan de wettelijke criteria voor het verkrijgen van gezag door de meemoeder. De rechtbank heeft echter besloten om de meemoeder mede te belasten met het ouderlijk gezag, omdat het in het belang van het kind is om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie en de intenties van alle partijen. De rechtbank overweegt dat de wetgever met de criteria in het Burgerlijk Wetboek het belang van het kind wil beschermen, maar in dit geval is er geen sprake van een nieuwe partner die te snel met het gezag wordt belast. De moeders hebben een stabiele relatie en de meemoeder is al vanaf de geboorte van het kind betrokken bij de opvoeding. De rechtbank heeft het verzoek van de moeders toegewezen en hen gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over het kind.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/299022 / FA RK 20-489
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 24 juni 2020
in de zaak van:
[de moeder 1],
hierna te noemen: de moeder,
-- en --
[de moeder 2],
hierna te noemen: [de moeder 2] ,
beiden wonende te [plaats] ,
advocaat mr. L. de Groot, kantoorhoudende te Leusden.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de moeders van 23 januari 2020, op dezelfde datum ingekomen op 23 januari 2020;
- de referteverklaring van de vader van 2 april 2020.

2.De feiten

2.1
De moeders hebben sinds ongeveer vijf jaar een affectieve relatie met elkaar. Op [datum] zijn zij een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
2.2
Het minderjarige kind van de moeder en de vader is:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .
De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeders.

3.Het verzoek

3.1
De moeders hebben verzocht te bepalen dat [de moeder 2] mede zal worden belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2
Ter onderbouwing is namens de moeders naar voren gebracht dat zij met de vader hebben gekozen samen een kind te krijgen. Partijen hebben in goed overleg een ouderschapsplan gemaakt. Hun bedoeling was onder andere dat de moeder en de vader de juridische ouders van het kind zouden zijn, en dat de moeders met het gezag belast zouden worden. Bij de gemeente [gemeente] is diverse malen aan partijen uitgelegd dat de vader zonder problemen het kind voor de geboorte kon erkennen, en dat [de moeder 2] automatisch met het gezag belast zou worden. Nu blijkt dat dit niet het geval is, omdat de vader juridisch vader is. Er is een beslissing van de rechtbank nodig om [de moeder 2] alsnog met het gezamenlijk gezag te belasten. De moeders voldoen niet aan de voorwaarden van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), maar zowel de moeders als de vader willen graag dat [de moeder 2] toch nu al met het gezag wordt belast. Er is geen gegronde reden om in een situatie als deze partijen aan de voorwaarden van artikel 1:253t BW te houden. Er is overduidelijk sprake van een nauwe persoonlijke betrekking, zoals vereist in lid 1. [de moeder 2] is al voor de geboorte volledig als ouder betrokken en [minderjarige] woont bij de moeders. De moeders hebben al vijf jaar een stabiele relatie. Zij wensen bescherming van hun ‘family life’. Zij zijn van mening dat het verzoek in het belang is van [minderjarige] en op geen enkele manier een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op rechten en vrijheden van anderen.

4.Referte

De vader heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.De beoordeling

5.1
Artikel 1:253t BW bepaalt – voor zover hier van belang:
1. Indien het gezag over een kind bij één ouder berust, kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
2. In het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek slechts toegewezen, indien:
a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
3. Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. (…)
5.2
De rechtbank overweegt dat de wetgever met lid 2 van dit artikel heeft willen voorkomen dat een nieuwe partner van één van de ouders te snel met het ouderlijk gezag belast wordt. In dit geval is er geen sprake van een verbroken relatie tussen de biologische ouders. De moeders hadden de intentie om samen een kind te krijgen, en hebben zorgvuldig een vader uitgezocht met wie zij het goed kunnen vinden. In onderling overleg hebben partijen een ouderschapsplan opgesteld, waarin zij hebben afgesproken dat de moeders de primaire verzorgers van het kind zouden zijn, en samen het gezag over hem zouden hebben. Ook is de betrokkenheid van de vader bij [minderjarige] in dit plan vastgelegd.
Doordat de vader het kind echter voor de geboorte heeft erkend, kon [de moeder 2] niet automatisch met het gezag worden belast. Gebleken is dat de moeders [minderjarige] sinds zijn geboorte samen opvoeden, zodat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [de moeder 2] .
Het voorgaande brengt mee dat de termijn, die de wetgever heeft bedoeld om het kind te beschermen, in dit geval zijn doel voorbij schiet. De rechtbank is daarom van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, en met de intentie van alle partijen. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de belangen van [minderjarige] in een dergelijk geval zouden worden verwaarloosd, noch dat de belangen van de vader zouden worden geschonden. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de moeders toewijzen en hen gezamenlijk belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat [de moeder 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , mede wordt belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.