Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die in België was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) toegewezen. De zaak is ontstaan na een onherroepelijk vonnis van de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 27 augustus 2018. De veroordeelde is op 17 september 2019 aan de Nederlandse autoriteiten overgedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de datum waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zou moeten worden gesteld, op 2 juli 2020 was. De officier van justitie heeft op 19 juni 2020 een schriftelijke vordering ingediend om de VI met 120 dagen uit te stellen, omdat de psychische gesteldheid van de veroordeelde aanzienlijk was verslechterd en hij niet bereid was de voorwaarden na te leven.
Tijdens de openbare terechtzitting op 9 juli 2020 is de veroordeelde via telehoor-verbinding gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van het Openbaar Ministerie ontvankelijk was, ondanks dat deze buiten de termijn was ingediend, omdat er nieuwe omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank heeft de psychische toestand van de veroordeelde beoordeeld aan de hand van adviezen van de inrichting en de reclassering. De rechtbank concludeerde dat het recidiverisico niet kon worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden, gezien de huidige toestand van de veroordeelde. De rechtbank heeft daarom besloten de VI met 120 dagen uit te stellen, om ervoor te zorgen dat de veroordeelde de noodzakelijke behandeling en begeleiding kan krijgen voordat hij voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld.