ECLI:NL:RBNHO:2020:5589

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
15/099311-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en strafoplegging

Op 23 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 april 2020 in Alkmaar een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes meerdere keren in de richting van het hoofd van de aangever gestoken, terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte woedend was en met een groot mes heeft gestoken, wat heeft geleid tot een oppervlakkige steekwond in de bovenarm en een diepe snee in de kin van de aangever. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever, omdat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aangever zou komen te overlijden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van een tweede aangever, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangever. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de daad schade heeft geleden. De totale schadevergoeding bedraagt € 3.446,01, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze delen van de vordering bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/099311-20 (P)
Uitspraakdatum: 23 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:primair
hij op of omstreeks 10 april 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of de (linker)arm, in elk geval het lichaam, van die [aangever] heeft gestoken/geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 10 april 2020 te Alkmaar aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
,te weten een of meer steek- en/of snijverwondingen in/op het gezicht en/of hoofd, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in het gezicht en/of hoofd van die [aangever] te steken/prikken en/of snijden;
meer subsidiairhij op of omstreeks 10 april 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd en/of de (linker)arm, in elk geval het lichaam, van die [aangever] heeft gestoken/geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:hij op of omstreeks 10 april 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letseltoe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in het been, althans het lichaam, van die [aangever 2] te steken/prikken en/of snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag van [aangever] ) en het onder 2 ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling van [aangever 2] ).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet de intentie had om aangever [aangever] van het leven te beroven. Hij wilde aangever slechts bang maken en hem ertoe bewegen zijn telefoon af te geven. Hij heeft door zijn handelen evenmin het risico geaccepteerd op het overlijden van aangever. Bij dat risico heeft hij, in zijn woede en met zijn verstandelijke beperkingen, niet stilgestaan, aldus de raadsman.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen aangifte van [aangever 2] bevat. Verder heeft de ter plaatse gekomen verbalisant bij voornoemd persoon geen schade en/of letsel geconstateerd. Daarbij komt dat verdachte enkel belangstelling had voor (de telefoon van) aangever [aangever] .
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1 primair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier noch uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte zogenoemd “vol” opzet heeft gehad op de dood van aangever [aangever] . De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelen wel het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo een kans is niet alleen vereist dat bij verdachte wetenschap bestond over de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop heeft toegenomen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte woedend was en dat hij met een groot mes meerdere hakbewegingen in de richting van het hoofd van aangever heeft gemaakt. Volgens [getuige] heeft verdachte viermaal één van zijn armen snel in de richting van aangever bewogen. Aangever lag op dat moment op zijn rug op de grond, terwijl verdachte over hem heen gebogen stond. Over de wijze van steken heeft verdachte verklaard dat hij het mes op schouderhoogte hield en dat hij deze een aantal keren naar beneden in de richting van het hoofd van aangever heeft gebracht. Ten gevolge van de hakbewegingen met het mes heeft aangever een oppervlakkige steekwond in zijn bovenarm en een diepe snee in zijn kin opgelopen. De snee in de kin was dusdanig diep dat zijn tandvlees was beschadigd en dat er onderhuids gehecht moest worden. Verder heeft verdachte met zijn hakbewegingen meermalen de klep van de pet die aangever op zijn hoofd droeg, geraakt, aangezien op die klep diverse sneden te zien waren.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte met het grote mes (minimaal) vier keer, met kracht, in de richting van het hoofd van aangever heeft gestoken.
Door diverse malen met een mes van aanzienlijke grootte, met kracht, in de richting van het hoofd van aangever te steken, bestond naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat aangever daardoor zou komen te overlijden. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte aangever diep in zijn kin heeft geraakt, een plek zeer dichtbij de hals, waar zich onder meer de halsslagader bevindt. Verdachte moet, als een ieder, weten dat het (met kracht) met een mes steken in de richting van het hoofd van een ander dodelijk letsel kan veroorzaken en dat de kans op dat letsel aanmerkelijk is. De rechtbank kan niet in het hoofd van verdachte kijken om vast te stellen wat hij ten tijde van zijn handelen nu precies wilde. De gedragingen van verdachte zoals beschreven zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan echter zozeer gericht op het veroorzaken van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop ook bewust heeft aanvaard. Ook al zegt verdachte (achteraf) dat hij niet de intentie had om aangever van het leven te beroven, niet mag uit het oog worden verloren dat verdachte ten tijde van zijn handelen woedend was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [aangever] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
1 primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in het hoofd van die [aangever] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden, zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod en een locatieverbod.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de eis van de officier van justitie te matigen. Daartoe heeft de raadsman onder meer op het reclasseringsadvies gewezen, waaruit blijkt dat verdachte een verstandelijke beperking heeft en dat er aanwijzingen zijn voor psychische problemen en/of persoonlijkheidsproblematiek.
Verdachte is bereid zich aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft kort voor het steekincident een confrontatie gehad met onder andere het slachtoffer, de destijds 17-jarige [aangever] . Als gevolg van die confrontatie is verdachte zo boos geworden dat hij heeft besloten naar huis te fietsen en een groot mes te pakken. Vervolgens is verdachte met de scooter teruggereden naar de plek waar de confrontatie had plaatsgevonden, op zoek naar het slachtoffer. Na een achtervolging is het slachtoffer op enig moment ten val gekomen. Verdachte heeft vervolgens meerdere keren met het mes in de richting van het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer gestoken. Ten gevolge van het handelen van verdachte heeft het slachtoffer onder meer een diepe snee in zijn kin opgelopen. Uit de op de terechtzitting door [aangever] voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de gebeurtenis een grote impact op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Zo heeft hij een litteken op zijn kin, waardoor hij dagelijks aan de gebeurtenis wordt herinnerd. Daarnaast heeft het slachtoffer last van angstgevoelens en slaap- en concentratieproblemen.
Het steekincident heeft zich voorts afgespeeld op de openbare weg, in een woonwijk in Alkmaar. Verschillende personen, waaronder ook (kleine) kinderen, hebben gezien dat verdachte op straat een groot mes bij zich droeg. Door een geweldsuitbarsting zoals die van verdachte worden gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers in de hand gewerkt. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Gelet op de aard en de ernst van het feit komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passende straf in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 3 juli 2020, opgesteld door S. Heemskerk, als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking (LVB). Zijn verstandelijke beperking uit zich in het niet kunnen generaliseren van situaties, moeite hebben met het zich kunnen inleven in een ander, situaties bagatelliseren en consequenties en gevolgen van zijn gedrag niet kunnen overzien. Dit maakt verdachte kwetsbaar en kan leiden tot onmacht. Verdachte heeft moeite om prikkels te verwerken en op momenten dat hij de situatie niet meer kan overzien kan dit leiden tot woede-uitbarstingen. In dat kader is begeleiding en behandeling, onder andere gericht op emotieregulatie in stresssituaties, van belang. De reclassering veronderstelt dat verdachte over onvoldoende coping vaardigheden en oplossingsvaardigheden beschikt zodra hij zich in het nauw gedreven voelt. Verder blijkt uit referenteninformatie - telefonisch contact met de wijkagent - dat mogelijk represailles zullen volgen wanneer verdachte zich begeeft in de woonwijk waar zowel het slachtoffer als een broer van verdachte woonachtig is.
De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- een ambulante behandelverplichting;
- een contactverbod met het slachtoffer;
- een locatieverbod voor de straten [straatnamen] .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij bereid is zich aan de bijzondere voorwaarden te houden. In het reclasseringsadvies is vermeld dat de houding van verdachte ten opzichte van de hulpverlening aangemerkt wordt als een positieve factor.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte, in het bijzonder zijn licht verstandelijke beperking en de daarmee samenhangende problematiek, aanleiding de strafeis van de officier van justitie enigszins te matigen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat een gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen verder worden verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] heeft voorafgaand aan de terechtzitting een vordering tot schadevergoeding van € 26.423,41 ingediend tegen verdachte, bestaande uit € 22.423,41 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. W. van Egmond, advocaat te Amsterdam, de vordering nader toegelicht. Ten aanzien van de schadepost “iPhone 8” heeft zij het gevorderde bedrag gewijzigd, in die zin dat primair wordt gevorderd een bedrag van € 672,02 en subsidiair € 336,01. De gestelde materiële schade bestaat thans uit:
- iPhone 8: € 672,02 (primair) / € 336,01 (subsidiair);
- Jas: € 40,00;
- Pet: € 45,00;
- Reiskosten: € 175,00;
- Studievertraging (toekomstig): € 21.400,00.
De gestelde immateriële schade bestaat uit: € 4.000,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit, door de gedragingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten “jas” en “pet”, die door de raadsman niet zijn weersproken, als rechtstreekse schade kunnen worden toegewezen.
Dat geldt ook voor de schadepost “iPhone 8”, zij het dat naar het oordeel van de rechtbank bij het bepalen van de omvang van deze schade met afschrijvingskosten rekening dient te worden gehouden. Daarom zal zij het subsidiair gevorderde bedrag van € 336,01, welk bedrag op de dagwaarde van de iPhone 8 is gebaseerd, toewijzen.
Ten aanzien van de schadepost “reiskosten” heeft een gedeelte, te weten € 25,00, betrekking op reeds gemaakte reiskosten, naar de politie en het ziekenhuis, die als rechtstreekse schade is aan te merken. Het overige gedeelte heeft betrekking op reiskosten die (mogelijk) in de nabije toekomst zullen worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op de inhoud van het strafdossier, de schade tot een bedrag van € 25,00 voldoende concreet onderbouwd, zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen. Het meergevorderde
(€ 150,00) is niet voldoende geconcretiseerd en onderbouwd.
Voorts is de rechtbank ten aanzien van de schadepost “studievertraging”, die op eventuele toekomstige schade ziet, van oordeel dat thans onduidelijk is of, en zo ja in welke omvang, die schade zich zal verwezenlijken en aan verdachte zal kunnen worden toegerekend. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat in dit stadium het gevorderde bedrag in het geheel niet voor toewijzing in aanmerking komt, zoals de gemachtigde van de benadeelde partij overigens ook zelf heeft aangegeven.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van immateriële schade alleszins billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van € 3.000,00 op zijn plaats.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 3.446,01, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich zal laten behandelen door GGZ NHN of een soortgelijke zorgverlener met als specialisatie LVB problematiek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , geboren op 27 juni 2002 te Alkmaar, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- zich niet zal bevindingen in de straten [straatnamen] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.446,01 (drieduizend vierhonderdzesenveertig euro en één cent), bestaande uit € 446,01 als vergoeding voor de materiële schade en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.446,01 (drieduizend vierhonderdzesenveertig euro en één cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een armband (1135555).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Bähr,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juli 2020.
mr. M. Hoendervoogt is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juli 2020 afgelegd:
Het klopt dat ik op 10 april 2020 te Alkmaar aangever [aangever] met een mes heb gestoken toen hij op de grond lag. Ik heb het mes vanaf schouderhoogte naar beneden gebracht, richting het gezicht van aangever. Ik heb dit meermalen gedaan. Ik was op dat moment woest. Het mes waarmee ik heb gestoken betrof een keukenmes.
Een proces-verbaal van aangifte (doorgenummerde dossierpagina’s 47-49). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 10 april 2020 door aangever [aangever] ten overstaan van [verbalisant] afgelegde verklaring:
Op 10 april 2020 liep ik samen met een vriend, [naam] , op de Faktorij in de richting van het winkelcentrum De Mare te Alkmaar. Net voor de rotonde bij het Dalton college zagen wij een man op een scooter aan komen rijden. Ik zag dat hij recht op ons af kwam rijden, waardoor hij een stukje spookrijdend heeft moeten rijden over de rotonde. Ik zag dat hij de scooter neerzette en afstapte. Ik zag dat hij met zijn rechterhand een groot mes uit zijn vest pakte. Het leek op een hakmes van de slager. Het snijdende gedeelte was ongeveer 20 centimeter lang. Ik zag dat hij dit mes naar voren richtte in onze richting. Toen wij het mes zagen zijn wij direct terug gaan rennen naar het huis van de moeder van [naam] op de Faktorij. Ik ben op de grond gevallen, waarbij ik met mijn rug op de grond kwam te liggen. Ik zag dat de man al heel snel over mij heen gebogen stond. Ik zag dat hij met het mes hakbewegingen in de richting van mijn hoofd maakte. Door de adrenaline heb ik niet meegekregen dat ik ook daadwerkelijk werd geraakt met het mes. Ik hoorde dat de man vervolgens in het Engels begon te schreeuwen tegen mij. Ik heb niet verstaan wat hij tegen mij zei omdat hij door bleef gaan met hakbewegingen met dat mes naar mijn hoofd. Ik heb toen tegen hem geroepen in het Engels ''I can give you money, if you can let me go''. Ik hoorde dat hij tegen mij zei ''Give me your phone''. Ik heb toen mijn telefoon gepakt en deze aan hem gegeven. Ik zag dat hij mijn telefoon pakte en vervolgens wegliep richting zijn scooter.
Ik ben net naar het ziekenhuis geweest waar ik meerdere hechtingen in mijn kin heb gekregen. Er is ook onderhuids gehecht. Ik heb ook één hechting in mijn linker bovenarm ter hoogte van mij elleboog.
Op het moment van de hakbewegingen naar mijn hoofd had ik een pet op. In de klep van mijn pet zijn diverse sneden te zien van het mes. Als ik deze niet had gedragen, waren deze slagen direct op mijn gezicht gekomen.
Een proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde dossierpagina 25). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van [verbalisant] :
Op 10 april 2020 kwam ik ter plaatse op de locatie Brouwerij ter hoogte van 31, te Alkmaar. Aldaar trof ik in de steeg achter de woning een slachtoffer aan welke mij opgaf te zijn:
[aangever] .
Ik zag dat [aangever] bloedde uit zijn gezicht en arm. Ik zag dat [aangever] een diepe snee in zijn kin had en een kleinere snee in zijn linkerarm.
Een proces-verbaal van verhoor (doorgenummerde dossierpagina’s 56-57). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 10 april 2020 door [getuige] ten overstaan van [verbalisant] afgelegde verklaring:
Ik hoorde dat iemand in de steeg meermalen riep: "Laat mij gaan meneer! Laat mij gaan!". Ik zag door mijn heg heen een jongen en een man in de steeg. Ik zag dat de jongen op de grond viel. Ik zag dat de man over de jongen heen boog en viermaal een van zijn armen naar achter trok en snel richting de jongen bewoog. Ik kan mij herinneren dat de man de jongen raakte, want ik hoorde dit ook vier keer.
Nadat de man weg was, zag ik dat de jongen een flinke snee in zijn kin had. Ik zag dat de jongen flink bloedde.
Een schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring d.d. 25 mei 2020, opgesteld door B. Kruyer, forensisch arts KNMG (aanvullend procesdossier). Dit geschrift houdt onder meer in:
[aangever] bezocht op 10-04-2020 de afdeling Spoedeisende hulp.
Lichamelijk onderzoek:
Bovenarm links: steekwondje 0,5 mm, oppervlakkig, geen vitale structuren beschadigd.
Kin: links van mediaanlijn wond van 5 cm, doorlopend door mucosa en ook deels tandvlees beschadigd. Tanden vast/in situ. Arteriële bloeding in wond. Sensibiliteit intact.
Gezien locatie zullen takken n. mentalis vrij distaal gelaedeerd zijn (na splitsing), dus geen indicatie tot herstellen.
Conclusie:
Aangezichtsverwonding door messteek.