Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2. Voorvragen
3.Beoordeling van het bewijs
- de bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 18 december 2019 (dossierpagina’s 1061-1065);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2019, inhoudende omschrijving signalementen en duiden camerabeelden geldautomaat (dossierpagina’s 843-891);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2020, inhoudende bevindingen verbeterde beelden (dossierpagina 892-899);
- de eigen waarneming van de rechtbank in raadkamer voorafgaand aan de terechtzitting van 1 juli 2020 van de camerabeelden in aanvulling op voornoemde processen-verbaal van bevindingen:
rechterzijde van het slachtoffer;
linkerzijde van het bovenlichaam van het slachtoffer gericht te zijn;
4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
5.Strafbaarheid van verdachte
6.Motivering van de sancties
onvoorwaardelijke jeugddetentievan na te noemen duur moet worden opgelegd.
voorwaardelijke PIJ-maatregel, naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie, passend en geboden is. Het gepleegde feit is een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaar of meer stelt. Verder is uit de triple-rapportage gebleken dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Uit de triple-rapportage, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, de toelichtingen hierop ter terechtzitting en het advies ter terechtzitting van de jeugdreclassering is voorts gebleken dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
derving levensonderhouden de daaraan ten grondslag liggende berekening door [Expertise] overweegt de rechtbank voorts het volgende. Voor de berekening van de gevorderde schade is aangesloten bij de door de Letselschaderaad en de Denktank Overlijdensschade opgestelde Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. Deze richtlijn is een binnen de rechtspraak algemeen geaccepteerde rekenmethode voor de berekening van overlijdensschade, hetgeen de verdediging niet heeft betwist. Op basis van deze richtlijn heeft het bureau [Expertise] , aan de hand van onderbouwde en verifieerbare uitgangspunten, de omvang van het door de benadeelde gederfde levensonderhoud berekend. Deze berekening heeft de verdediging op onderdelen betwist. Voldoende onderbouwd is de betwisting van de hoogte van het pensioen uit hoofde van het laatste dienstverband en de hoogte van de WW-uitkering die het overleden slachtoffer zou ontvangen met ingang van 1 januari 2020. Het had, als gevolg van de door de verdediging terecht geuite bezwaren, bovendien op de weg van de benadeelde gelegen haar vordering nader te onderbouwen met stukken die zien op het eigen ouderdomspensioen van de benadeelde. De benadeelde heeft die nadere onderbouwing niet gegeven en heeft daarmee niet voldaan aan haar stelplicht.
schadevaststellingskostenvan [Expertise] , eveneens voor vergoeding in aanmerking komt. Het bedrag van € 1.815,-, dat als zodanig door de verdediging niet is betwist, betreft immers redelijke kosten ter vaststelling van schade als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder b BW. Voor de benadeelde was het onmogelijk zelf een dergelijke berekening uit te voeren en het rapport is, zij het met inachtneming van enkele door de verdediging gemaakte opmerkingen, daadwerkelijk door de rechtbank gebruikt voor een schatting van de inkomstenderving.
zelfwerkzaamheid(tuinman) en
huishoudelijke hulpkunnen in beginsel binnen het strafproces worden toegewezen. Artikel 6:108 BW geeft een opsomming van het type kosten waarvoor nabestaanden een vergoeding kunnen vorderen, waaronder de kosten van gederfd levensonderhoud. Bij berekening van de kosten van gederfd levensonderhoud spelen niet alleen het verlies aan financieel inkomen een rol, maar (in dit geval) ook het verlies aan zelfwerkzaamheid van de overledene in en rond de woning en het huishouden. Toch zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde bedragen. Voorbijgaand nog aan de inhoudelijke verweren tegen de vordering, overweegt de rechtbank dat uiteindelijk een eventueel toe te wijzen schadebedrag moet worden gekapitaliseerd, rekening houdend met de rente, inflatie en sterftekans. Door na te laten de gevorderde schadebedragen te kapitaliseren heeft de benadeelde haar vordering onvoldoende onderbouwd en heeft zij de rechtbank evenmin in staat gesteld te komen tot een schatting van een toe te wijzen schadebedrag. Benadeelde zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van haar vordering, zodat zij dat nog kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
rolluikenvoor de slaapkamerramen en post van
medische kosten. Nog los van de vraag of er een causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde stafbare feit en de kosten voor het plaatsen van rolluiken, betreft dit geen schade die de nabestaande als benadeelde partij in het strafproces kan vorderen.
toekomstige kosten, die in de onderhavige procedure slechts worden gevorderd om rechten in een eventueel hoger beroep veilig te stellen.
shockschade. De rechtbank overweegt hiertoe dat de benadeelde is geconfronteerd met het misdrijf waarbij haar echtgenoot op grove wijze om het leven is gebracht en dat als gevolg daarvan sprake is van een ziektebeeld dat in de psychiatrie erkend is. Voor het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is geen verklaring van een psychiater vereist, maar kan ook worden volstaan met de verklaring van een GZ- of klinisch psycholoog. In dit geval is een verklaring van een klinisch psycholoog waarin de diagnose posttraumatische stressstoornis is gesteld, over gelegd. In aanmerking genomen deze onderbouwing heeft de verdediging de hoogte van de vordering onvoldoende betwist met de enkele stelling dat deze schade (deels) samen kan vallen met affectieschade. De rechtbank zal, rekening houdend met in andere gevallen toegewezen schadebedragen, de vordering toewijzen tot een bedrag van € 30.000,-. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard;
affectieschade, waartegen geen verweer is gevoerd.
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
.
9.Beslissing
10(
tien) maanden.
nietten uitvoer wordt gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 132.002,67, bestaande uit € 82.002,67 voor de materiële en € 50.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over € 125.050,- vanaf 16 december 2019 en voor het overige steeds vanaf de datum dat de schade is ontstaan door betaling van onderliggende facturen, tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
[benandeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 40.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benandeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
[benadeelde partij 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.