2.6.Onderhoudsbijdragen
2.6.1.De vrouw heeft verzocht, zoals ter zitting gewijzigd, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 114,00 per maand per kind en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 134,00 per maand vast te stellen.
2.6.2.De man heeft verzocht een door hemzelf te betalen kinderbijdrage van maximaal € 25,00 per maand per kind vast te stellen.
2.6.3.Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage.
2.6.4.De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.6.5.De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage kennis te nemen.
2.6.6.De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.6.7.Voor zover hierna bedragen zijn genoemd, zijn deze afgerond op hele euro’s. Voor de bepaling van de behoefte heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2018 (tweede helft) bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen.
2.6.8.Voor de bepaling van de behoefte van de minderjarigen zal de rechtbank uitgaan van de gemiddelde behoefte op basis van het inkomen van de man en het inkomen van de vrouw, nu partijen hebben verklaard dat zij nimmer hebben samengewoond.
De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in 2018 een uitkering krachtens de Participatiewet ontving. Daarmee staat vast dat de vrouw geen inkomen heeft waarmee in dit kader rekening gehouden dient te worden.
Voor de bepaling van het inkomen van de man neemt de rechtbank als uitgangspunt de jaaropgave 2018 van de man. Daaruit blijkt dat de man met ingang van 20 augustus 2018 een inkomen heeft genoten van € 11.301,--. De rechtbank zal dit bedrag extrapoleren in die zin dat dit bedrag wordt vermenigvuldigd met 3. Daarmee gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 33.903,--. Voorts wordt rekening gehouden met kindgebonden budget, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Daarmee is het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man te stellen op € 2.147-- per maand. Bij tien kinderbijslagpunten is de behoefte van de minderjarigen op basis van het NBI van de man te stellen op € 674,-- per maand. In verband met het feit dat bij de vrouw geen inkomen kan worden aangenomen, dient de berekende behoefte op basis van het inkomen van de man te worden gemiddeld. Daarmee is de behoefte van de minderjarigen te stellen op totaal € 337,-- per maand.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het NBI van de man. Een exemplaar van die berekening is aan deze beschikking gehecht.
2.6.9.De rechtbank houdt geen rekening met zorgkorting, nu vaststaat dat er sinds medio 2018 geen contacten zijn (geweest) tussen de man en de minderjarigen.
2.6.10.Bij de bepaling van de draagkracht heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2020 (eerste helft) bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen. De rechtbank ziet aanleiding als ingangsdatum van na te melden kinderbijdrage de datum van deze beschikking vast te stellen.
2.6.11.Zoals hierboven bij de behoefte is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw, nu zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt, geen inkomen heeft waarmee bij de bepaling van de draagkracht rekening gehouden dient te worden.
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van voormeld inkomen op basis van de jaaropgave 2018 van € 33.903,--. Voorts wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Daarmee is het NBI van de man te stellen op € 2.250,-- per maand. De draagkracht van de man kan volgens de formule worden vastgesteld op 70% x (2.250 - (0,3 x 2.250 + 975) =) € 420,-- per maand. De rechtbank houdt geen rekening met de door de man opgevoerde schuld aan de gemeente Almere ter zake terugbetaling van een uitkering krachtens de Participatiewet. De rechtbank is van oordeel dat dit een verwijtbare en daarmee een vermijdbare schuld is. Van de man mag worden verwacht dat hij bekend is met de regels van de gemeente dienaangaande. Voor zover dit niet het geval is dient dit voor rekening en risico van de man te blijven. De rechtbank houdt evenmin rekening met de schuld aan de belastingdienst ter zake te veel ontvangen toeslagen. Uit de stukken blijkt immers dat de man op deze schuld van totaal € 360,-- aflost met € 40,-- per maand. Deze schuld is derhalve nagenoeg afgelost. Voor zover de man een beroep doet op de aanvaardbaarheidstoets zal de rechtbank dit afwijzen. In het rapport van de Expertgroep Alimentatie staat vermeld dat de man in dat geval dient te stellen en te onderbouwen dat sprake is van lasten en dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage in dat specifieke geval niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. De man heeft dit nagelaten.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het NBI van de man. Een exemplaar van die berekening is aan deze beschikking gehecht.
2.6.12.Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 420,-- per maand) hoger is dan de behoefte van de minderjarigen van € 337,-- per maand, dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt ter bepaling wie van de ouders welk deel van de behoefte dient te dragen. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte. Volgens deze formule is het aandeel van de man te stellen op 420/420 x 337 = € 337,-- per maand, dit is € 84,-- per maand per kind. Het aandeel van de vrouw is te stellen op nihil, nu ervan wordt uitgegaan dat zij geen inkomen heeft waarmee bij de bepaling van de draagkracht rekening dient te worden gehouden.
2.6.13.Zoals hierboven is overwogen wordt op het aandeel van de man geen zorgkorting in mindering gebracht. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat na te melden kinderbijdrage in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
2.6.14.Bij de bepaling van de behoefte en de draagkracht heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2020 (eerste helft) bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen.
2.6.15.Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende partnerbijdrage, nu zij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt.
2.6.16.Bij de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van voormeld NBI van € 2.250,-- per maand. Bij het draagkrachtloos inkomen gaat de rechtbank uit van de alleenstaandennorm. Aan huur wordt rekening gehouden met € 591,-- per maand, waarop in mindering dient te strekken de in de bijstandsnorm opgenomen gemiddelde basishuur van € 230,-- per maand. De nominale premie zorgverzekeringswet bedraagt € 115,-- per maand en de premie aanvullende verzekering bedraagt € 19,-- per maand. Ook wordt rekening gehouden met € 32,-- per maand aan verplicht eigen risico. Hierop dient in mindering te strekken het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel van € 33,-- per maand. Zoals hierboven bij de kinderbijdrage is overwogen houdt de rechtbank geen rekening met aflossing schulden. Daarmee is het draagkrachtloos inkomen te stellen op € 1.546,-- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt € 704,-- per maand, waarvan 60%, zijnde € 422,-- per maand, beschikbaar is voor betaling van een partnerbijdrage. Hierop dient in mindering te strekken de door de man te betalen kinderbijdrage van € 337,-- per maand. Daarmee resteert € 86,-- netto per maand voor betaling van een partnerbijdrage. Gebruteerd levert dit een bedrag op van € 137,-- per maand. De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw verzochte partnerbijdrage van € 134,-- per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven en zal dat verzoek toewijzen.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van het inkomen en de draagkracht van de man. Een exemplaar van die berekening is aan deze beschikking gehecht.
2.6.17.De vrouw heeft verzocht de ingangsdatum van de partnerbijdrage te bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift. Uit de wet volgt dat de rechtbank de partnerbijdrage niet kan laten ingaan op een datum gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding. De rechtbank zal de ingangsdatum dan ook bepalen op laatstgenoemde datum. Het staat partijen overigens wel vrij een eerdere ingangsdatum overeen te komen.