Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
De Jongh Uitvaartverzorging B.V.
1.Het procesverloop
2.De feiten
“Mocht er iets zijn, kom dan gewoon even binnenlopen of bel me even, zodat dingen meteen de wereld uit zijn. Laat het niet oplopen. Vorig jaar kwam je met het volgende: Compensatie zal sneller moeten volgen, anders is Leny erg vermoeid. Dus dit betekent dat er ook dagdelen gecompenseerd gaan worden en niet meer alleen hele dagen. Leny kan zich hier goed in vinden. Antwoord [voornaam] : Achteraf is gebleken, dat je zelf blijft hangen, terwijl je beter naar huis had kunnen gaan. Wij gaan dit nu scherp plannen zodat ’t ook gebeurt.”
“(…) Uitgaande van de beoordeling van de bedrijfsarts is er sprake van belastbaarheid, waarbij beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangegeven en een urenbeperking tot 20 uur per week. Uitgaande van deze beperkingen is er sprake van reële belastbaarheid. De bedrijfsarts geeft echter als voorwaarde dat de mogelijkheden pas benut kunnen worden als het bestaande arbeidsconflict is opgelost. Uit mijn contacten met werkgever en werkneemster blijkt dat er nog steeds sprake is van conflict. (…) Er is duidelijk dat geen vooruitgang geboekt in het oplossen van het conflict ondanks onderlinge gesprekken, laatstelijk 18 januari 2017, en ook 2 mediation gesprekken in september 2016. (…) Uit mijn onderzoek blijkt dat de werkgever de adviezen van de bedrijfsarts volgt. (…) Als antwoord op de vraag of de werkgever voldoende doet kan ik concluderend stellen dat de werkgever voldoende heeft gedaan aan re-integratieinspanningen omdat procesmatig goed is gehandeld.”
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
Xella)).
Xellais ook overwogen dat die verplichting van de werkgever om mee te werken aan beëindiging van het dienstverband alleen geldt als
“is voldaan aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid”. In artikel 7:669 lid 1 en 3, aanhef en onder b, BW staat dat als redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt beschouwd ziekte van de werknemer die ten minste twee jaren heeft geduurd, waardoor hij niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten.
Xella. [verzoekster] was immers niet (meer) ziek of arbeidsongeschikt op en na 20 januari 2019. Dat betekent dat geen sprake is van een ‘slapend dienstverband’ als bedoeld in de uitspraak in de zaak
Xella, zodat De Jongh op grond van die uitspraak ook niet gehouden is om mee te werken aan beëindiging van het dienstverband en niet verplicht is om een transitievergoeding te betalen.
Xellaook daarop ziet. De kantonrechter volgt [verzoekster] hierin niet. [verzoekster] heeft niet nader toegelicht wat zij precies bedoelt met ‘situatieve arbeidsongeschiktheid’. Naar de kantonrechter aanneemt, bedoelt zij daarmee de situatie dat een werknemer zich op grond van (dreigende) psychische of lichamelijke klachten niet in staat acht tot het verrichten van zijn werkzaamheden, hoewel ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid geen medische beperkingen van psychische of fysieke aard kunnen worden vastgesteld, zodat van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte geen sprake is (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 27 juni 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2008:BC7669 (
Mak/ SGBO)). Uit de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak
Xellablijkt echter luid en duidelijk dat de verplichting van een werkgever om mee te werken aan beëindiging van een ‘slapend dienstverband’ is beperkt tot die gevallen waarin is voldaan aan de vereisten voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte. Er is geen aanleiding of aanwijzing om aan te nemen dat die uitspraak ook ziet op een situatie van ‘situatieve arbeidsongeschiktheid’, waarin juist geen (langdurige) arbeidsongeschiktheid wegens ziekte aan de orde is.
Xella.Een ‘slapend dienstverband’ in de zin van die uitspraak verschilt immers wezenlijk van een geval van ‘situatieve arbeidsongeschiktheid’, omdat in het eerste geval sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en in het tweede geval niet. Ook is sprake van een wezenlijk verschil in die zin, dat in het eerste geval aanspraak bestaat op compensatie van het Uwv voor de betaling van de transitievergoeding en in het tweede geval niet. Het Uwv heeft in dit geval blijkens haar brieven van 2 december 2019 en 6 december 2019 ook nadrukkelijk aan De Jongh meegedeeld dat zij geen compensatie zal krijgen voor een eventuele betaling van de transitievergoeding aan [verzoekster] .
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daarover wordt het volgende overwogen.