ECLI:NL:RBNHO:2020:5499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
15.017323.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in woning, medeplegen en bewijswaardering

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in de woning van een slachtoffer. De feiten vonden plaats op 11 januari 2020 te Avenhorn, waar de verdachte samen met medeverdachten meerdere goederen, waaronder een laptop en mobiele telefoons, heeft weggenomen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachten en het slachtoffer zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren, maar dat er voldoende bewijs was voor de rol van de verdachte in de diefstal. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van enkele geweldsaspecten, maar de rechtbank concludeerde dat hij wel degelijk betrokken was bij de diefstal met geweld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte een schadevergoeding van €1.020,- aan het slachtoffer moest betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de uitvoering van de beroving, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.017323.20 (P)
Uitspraakdatum: 21 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, De Liesbosch 100, 3439 LC Nieuwegein.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Duin, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere goederen, waaronder een laptop, een oplader, een muis, een
toetsenbord, meerdere mobiele telefoons en/of een geldbedrag van 20 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders,
- zich wederrechtelijk de toegang tot de woning van die [slachtoffer] heeft/hebben verschaft en/of
- die [slachtoffer] de woning in heeft/hebben geduwd en/of een mes tegen de keel, althans het lichaam heeft/hebben gedrukt en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt/geschopt op/tegen de voet, althans het lichaam en/of
- die [slachtoffer] meermalen heeft/hebben geslagen/gestompt op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geroepen "ik wil contant geld" en/of
(tegen zijn mededaders) heeft/hebben geroepen "dan nemen we spullen mee".

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe naar voren gebracht dat er geen voldoende bewijs bestaat voor het gebruik van het mes. Evenmin is er toereikend bewijs voor toepassing van geweld door de verdachte. Voorts heeft de raadsman betoogd dat er geen geweld is gebruikt met het oogmerk om daartoe te goederen te verkrijgen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder de eerste twee gedachtenstreepjes in de tenlastelegging ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van de aangever met betrekking tot het binnendringen in de woning en het gebruik van het mes door “Persoon 3” op zichzelf staat, onvoldoende concreet is en niet wordt ondersteund door overig bewijs. Aan de bewijskracht van deze verklaring wordt verder afbreuk gedaan door de omstandigheid dat de aangever in tweede instantie enige twijfel heeft geuit over de juistheid van de weergave van de gang van zaken zoals verwoord in de aangifte.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het overige ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de verklaring van aangever met betrekking tot het in de woning toegepaste geweld zeer inconsistent en innerlijk tegenstrijdig is en daarom niet betrouwbaar. De rechtbank volgt de verdediging hier niet in. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat een persoon die vermoedelijk Russisch sprak (rechtbank: het betreft hier verdachte) hem in zijn woning op zijn voet heeft getrapt en hem een vuistslag op zijn rechteroog heeft gegeven.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ten aanzien van het toegepaste geweld verklaard dat hij degene is geweest die de aangever in zijn woning een klap in het gezicht heeft gegeven. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Op grond van de stukken in het dossier bestaan er naar het oordeel van de rechtbank aanwijzingen dat verdachte en medeverdachten hun eerste verklaringen bij de politie op elkaar hebben afgestemd, in het bijzonder ten aanzien van het uitgeoefende geweld en de persoon die het geweld heeft uitgevoerd. Deze aanwijzingen bestaan mede uit de SMS-jes, aangetroffen in de telefoon van verdachte (pag. 27 proces-verbaal) die enkele uren na het voorval in de woning zijn verstuurd door medeverdachte [medeverdachte 1], waarin [medeverdachte 1] aan [verdachte] bericht, zo begrijpt de rechtbank dat hij zal/moet verklaren dat
[medeverdachte 1]heeft geslagen. Daarbij komt dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] ten aanzien van het geweld en met name degene die het geweld heeft uitgeoefend wisselende dan wel terughoudende verklaringen hebben afgelegd. De achtergrond daarvan blijkt te zijn de angst voor de consequenties van een voor de verdachte belastende verklaring. Ook verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn aanwezigheid bij en in de woning van aangever. Pas op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de woning van aangever aanwezig was, terwijl hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij buiten in zijn auto is blijven zitten. Uiteindelijk heeft medeverdachte [medeverdachte 3] in zijn derde verklaring bij de politie op 12 februari 2020 verklaard dat de “Poolse man” in de woning van aangever de aangever tegen zijn gezicht of borst sloeg.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de aangever niet te volgen met betrekking tot hetgeen in zijn woning aan geweld door de verdachte is toegepast, behoudens hetgeen hiervoor onder het kopje “partiële vrijspraak” is overwogen.
Medeplegen
In het licht van het ten laste gelegde medeplegen (in casu: “tezamen en in vereniging”) is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte medepleger is van de diefstal met geweld. Verdachte heeft bij de uitvoering van het feit een dusdanig significante rol gespeeld dat gesproken kan worden van nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten.
Immers, op initiatief van medeverdachte [medeverdachte 1] is hij samen met zijn mededaders onaangekondigd naar de woning van aangever gegaan om een schuld van € 30,- te innen. Nadat in de woning discussie ontstond met betrekking tot de openstaande schuld, heeft verdachte de aangever getrapt op diens voet en gestompt in het gezicht.
Vervolgens werden, op aanwijzingen van [medeverdachte 1], door de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] en door [medeverdachte 1] zelf goederen van de aangever weggenomen uit de woning, waarna verdachte en zijn medeverdachten, met medeneming van de weggenomen goederen, zijn vertrokken in de auto van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van de voor bewijs van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten ten aanzien van de diefstal met geweld.
De in de woning van aangever gepleegde diefstal is nauw verbonden met het door verdachte [verdachte] gepleegde geweld dat is voorafgegaan aan de door de drie mededaders gepleegde wegnemingshandelingen en dat diende om de diefstal gemakkelijk te maken. Het opzet van de verdachte op dit geweld blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met anderen, een laptop, een oplader, een muis, een toetsenbord, meerdere mobiele telefoons en een geldbedrag van 20 euro, die toebehoorden aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders,
- die [slachtoffer] hebben getrapt op de voet, en
- die [slachtoffer] hebben gestompt op/tegen het gezicht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat bepleit om, bij een bewezenverklaring, een lagere straf op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, ondanks een oudere veroordeling in Polen, kan worden gezien als first offender. Bovendien is de onderhavige zaak niet gelijk te stellen met een “klassieke woningoverval” waarvoor volgens de oriëntatiepunten van het LOVS hoge gevangenisstraffen worden opgelegd, zoals gevorderd door de officier van justitie. De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel op het moment van de uitspraak gelijk is aan de duur die verdachte op dat moment in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met drie mededaders, de aangever beroofd in zijn woning. In de woning heeft verdachte de aangever op de voet getrapt en heeft hij deze met een vuist in het gezicht geslagen. Als gevolg hiervan heeft de aangever onder meer een teen gebroken. Vervolgens hebben verdachte en zijn mededaders verschillende goederen van aangever weggenomen. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders inbreuk gemaakt op de privacy en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Deze beroving moet een voor aangever bijzonder beangstigende ervaring zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit de toelichting bij de gevorderde immateriële schadevergoeding. De rechtbank verwijt verdachte dat hij als veel oudere mededader een significante rol heeft gespeeld in de gezamenlijke uitvoering van de beroving, door geweld te gebruiken tegen de aangever.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake enig feit is veroordeeld;
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie uit het European Criminal Records Information System, gedateerd 21 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte in Polen op 14 juni 2018 terzake bedreiging en het veroorzaken van kleinere lichamelijke letsels is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een lagere straf moet worden opgelegd dan de gevangenisstraf die volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Strafinhoud kan worden opgelegd voor een woningoverval, zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank zal echter bepalen dat een deel van deze straf, groot 5 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.020,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 20,- dat is gestolen en een bedrag van € 2.000,- aan smartengeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 750,- en de vordering af te wijzen ten aanzien van de materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 20,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade ziet op het tegen aangever gepleegde geweld. Nu verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het toegepaste geweld zal de rechtbank bepalen dat, indien medeverdachte [medeverdachte 1] het bedrag aan immateriële schade geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. De rechtbank zal ten aanzien van de materiële schade bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.020,- (éénduizend twintig euro), bestaande uit € 20,- als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag als vergoeding voor materiële schade geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag als vergoeding voor immateriële schade geheel of gedeeltelijk door medeverdachte [medeverdachte 1] is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.020,- (éénduizend twintig euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover het bedrag aan materiële schade of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat voor zover het bedrag aan immateriële schade of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte [medeverdachte 1] aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
[medeverdachte 1] had mij gevraagd om hem naar een kennis te brengen een dag daarvoor. Hij kwam met twee kennissen. Wij gingen naar het adres. [medeverdachte 1] wilde dat ik meeging de woning in. Ik ging mee de woning in. Op een gegeven moment begonnen ze te schreeuwen en pakten ze dingen van de tafel. Ik ben toen weer naar de auto gegaan en zij stapten ook in.
Een proces-verbaal van aangifte met fotobijlagen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 januari 2020 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 36 t/m 43):
Op zaterdag 11 januari 2020, omstreeks 09:00 uur was ik thuis op de [adres]. Ik werd wakker van geklop op de deur. De personen gingen mijn woning in en deden mijn voordeur dicht. Ik kreeg een trap op mijn linker voet waardoor mijn grote teen zwaar gekneusd is en mijn teen ernaast gebroken.
Ik kreeg een vuistslag op mijn rechter oog, deze is nu gezwollen en blauw. Ik heb vier personen gezien bij mij in de woning. Ik herkende twee personen die erbij aanwezig waren. Ik noem deze personen persoon 1 en persoon 2. De andere twee onbekenden noem ik persoon 3 en 4. Persoon 3 begon vermoedelijk in het Russisch tegen mij te praten. Ik duwde hem van me af. Toen trapte hij op mijn voet en gaf mij een vuistslag. Ik begon te schreeuwen tegen ze en zei: “ doe normaal je kan je geld ook gewoon zo krijgen dan maak ik het over “. Toen hoorde ik [medeverdachte 1] zeggen: “ nee ik wil het contant”. Toen zei [medeverdachte 1]: “dan nemen we spullen mee”.
Hierop zijn een laptop, oplader van de laptop, muis, toetsenbord, 2 telefoons, geld
wat op tafel lag, ongeveer 20 euro, meegenomen.
Persoon 1 en persoon 3 zijn degenen die het meeste met mij bezig zijn geweest, zij hadden de leiding. Ik heb een schuld van 30 euro openstaan bij lan.
Persoon 1: [medeverdachte 1] , ik ken deze jongen.
Persoon 2: [medeverdachte 3]. Ik heb vroeger bij hem in de klas gezeten. Hij is bevriend met [medeverdachte 1].
Persoon 3: Deze persoon sprak vermoedelijk Russisch, stijl zwart haar in een klein staartje. Hij had een grof postuur.
Persoon 4: Jongen, blank, kort stijl haar (bloempotkapsel) ongeveer 20 jaar. rond de 170 a 175 cm. dun van postuur.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering
Dit geschrift houdt in de medische verklaring van forensisch arts [arts], gedateerd 17 januari 2020 (doorgenummerde blz. 47 t/m 52):
Bij [slachtoffer] is op 17 januari 2020 een letselonderzoek uitgevoerd.
Er is sprake van letsel passend bij een stompe geweldsinwerking (voet en gelaat) zoals bijvoorbeeld door vuistslag/trap met voet/schoen.
Aan het aangezicht, ter hoogte van het rechteroog is een blauw/paars/gele verkleuring van de huid zichtbaar in een gebied van ongeveer 5cm x 3.5 cm.
Aan de linkervoet, ter hoogte van de tenen (behalve de kleine teen), is blauwpaarse verkleuring van de huid zichtbaar.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering
Dit geschrift houdt in de medische verklaring van forensisch arts [arts], gedateerd 9 februari 2020 (doorgenummerde blz. 60 en 61).
Hieronder een weergave van relevante medische gegevens.
SEH brief (11 januari 2020)
Reden van komst: Breuk van eerste kootje teen naast grote teen links, met standsafwijking.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 februari 2020 door medeverdachte F. [medeverdachte 2] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 114 t/m 116):
We zijn met z’n vieren naar binnen gegaan. De stemming sloeg om toen [medeverdachte 1] over het geld begon wat hij nog van [slachtoffer] kreeg. Die Poolse man liep op [slachtoffer] af en sloeg [slachtoffer] gelijk in zijn gezicht of tegen zijn borst. Die Poolse man duwde [slachtoffer] omver. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en ik hebben spullen meegenomen.