ECLI:NL:RBNHO:2020:5497

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
15.014162.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in woning van slachtoffer met nadere bewijsoverwegingen

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 11 januari 2020 te Avenhorn, waar de verdachte samen met medeverdachten de woning van het slachtoffer binnendrongen. De verdachte had een initiërende en leidende rol in de diefstal, waarbij meerdere goederen, waaronder een laptop en mobiele telefoons, werden weggenomen. Het geweld bestond uit het trappen en slaan van het slachtoffer, wat leidde tot lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de medeverdachten zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever, ondanks enige inconsistenties, voldoende betrouwbaar waren om de verdachte te veroordelen. Twee van de drie medeverdachten werden vrijgesproken van het bestanddeel geweld, terwijl de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.014162.20 (P)
Uitspraakdatum: 21 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere goederen, waaronder een laptop, een oplader, een muis, een toetsenbord, meerdere mobiele telefoons en/of een geldbedrag van 20 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders,
- zich wederrechtelijk de toegang tot de woning van die [slachtoffer] heeft/hebben verschaft en/of
- die [slachtoffer] de woning in heeft/hebben geduwd en/of een mes tegen de keel, althans het lichaam heeft/hebben gedrukt en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt/geschopt op/tegen de voet, althans het lichaam en/of
- die [slachtoffer] meermalen heeft/hebben geslagen/gestompt op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geroepen "ik wil contant geld" en/of
(tegen zijn mededaders) heeft/hebben geroepen "dan nemen we spullen mee".

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal, voorafgegaan van geweld. Dit geweld heeft volgens de raadsman bestaan uit het geven van een klap in het gezicht van aangever door verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het wederrechtelijk binnendringen in de woning van aangever, waarbij de aangever zou zijn geduwd en waarbij een mes zou zijn gebruikt. Ook is er volgens de raadsman geen bewijs voor het trappen of schoppen van de aangever. De verklaringen van de aangever met betrekking tot het binnendringen en het geweld zijn volgens de raadsman niet betrouwbaar.
Tenslotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de drie medeverdachten zich slechts dienstbaar hebben opgesteld door wat goederen van de aangever uit de woning van aangever mee te nemen, hetgeen niet kan worden gezien als het medeplegen van diefstal met geweld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder de eerste twee gedachtenstreepjes in de tenlastelegging ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van de aangever met betrekking tot het binnendringen in de woning en het gebruik van het mes door “Persoon 3” op zichzelf staat, onvoldoende concreet is en niet wordt ondersteund door overig bewijs. Aan de bewijskracht van deze verklaring wordt verder afbreuk gedaan door de omstandigheid dat de aangever in tweede instantie enige twijfel heeft geuit over de juistheid van de weergave van de gang van zaken zoals verwoord in de aangifte.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het overige ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de verklaring van aangever met betrekking tot het in de woning toegepaste geweld niet betrouwbaar is. De rechtbank volgt de verdediging hier niet in. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat een persoon die vermoedelijk Russisch sprak (rechtbank: het betreft hier medeverdachte [medeverdachte 1] ) hem in zijn woning op zijn voet heeft getrapt en hem een vuistslag op zijn rechteroog heeft gegeven.
Verdachte zelf heeft ten aanzien van het toegepaste geweld verklaard dat hij degene is geweest die de aangever in zijn woning een klap in het gezicht heeft gegeven. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Op grond van de stukken in het dossier bestaan er naar het oordeel van de rechtbank aanwijzingen dat verdachte en zijn medeverdachten hun eerste verklaringen bij de politie op elkaar hebben afgestemd, in het bijzonder ten aanzien van het uitgeoefende geweld en de persoon die het geweld heeft uitgeoefend. Deze aanwijzingen bestaan mede uit de SMS-jes, aangetroffen in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] (pag. 27 proces-verbaal) die enkele uren na het voorval in de woning zijn verstuurd door verdachte, waarin deze aan [medeverdachte 1] bericht, zo begrijpt de rechtbank, dat hij zal/moet verklaren dat
verdachteheeft geslagen. Daarbij komt dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ten aanzien van het geweld - en met name degene die het geweld heeft uitgeoefend - wisselende dan wel terughoudende verklaringen hebben afgelegd. De achtergrond daarvan blijkt te zijn de angst voor de consequenties van een voor de medeverdachte [medeverdachte 1] belastende verklaring. Uiteindelijk heeft medeverdachte [medeverdachte 3] in zijn derde verklaring bij de politie op 12 februari 2020 verklaard dat de “Poolse man” in de woning van aangever de aangever tegen zijn gezicht of borst sloeg.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de aangever niet te volgen in zijn verklaringen met betrekking tot hetgeen in zijn woning aan geweld door de medeverdachte [medeverdachte 1] is toegepast, behoudens hetgeen hiervoor onder het kopje “partiële vrijspraak” is overwogen.
Medeplegen
In het licht van het ten laste gelegde medeplegen (in casu: “tezamen en in vereniging”) is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte medepleger is van de diefstal met geweld. Verdachte heeft bij de voorbereiding en de uitvoering van het feit een dusdanig significante rol gespeeld dat gesproken kan worden van nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders.
Immers, op initiatief van verdachte is hij samen met zijn mededaders onaangekondigd naar de woning van aangever gegaan om een schuld van € 30,- te innen. In de woning van aangever heeft mededader [medeverdachte 1] de aangever getrapt op diens voet en gestompt in het gezicht.
Vervolgens werden, op aanwijzingen van verdachte, door verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] goederen van de aangever weggenomen uit de woning, waarna verdachte en zijn medeverdachten, met medeneming van de weggenomen goederen, zijn vertrokken in de auto die werd bestuurd door medeverdachte [medeverdachte 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van de voor bewijs van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten ten aanzien van de diefstal met geweld.
De in de woning van aangever gepleegde diefstal is nauw verbonden met het door medeverdachte [medeverdachte 1] gepleegde geweld dat is voorafgegaan aan de door verdachte en twee mededaders gepleegde wegnemingshandelingen en dat diende om de diefstal gemakkelijk te maken. Het opzet van de verdachte op dit geweld blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere goederen, waaronder een laptop, een oplader, een muis, een toetsenbord, meerdere mobiele telefoons en een geldbedrag van 20 euro, die toebehoorden aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders,
- die [slachtoffer] hebben getrapt op de voet, en
- die [slachtoffer] hebben gestompt op/tegen het gezicht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de reclassering om het adolescentenstrafrecht toe te passen niet moet worden gevolgd. Er zijn teveel contra-indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, met toepassing van het adolescentenstrafrecht, kan worden volstaan met oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en het opleggen van een taakstraf van aanzienlijke duur.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van een schuld van slechts € 30,- heeft verdachte, samen met drie mededaders, de aangever in de vroege ochtend van 11 januari 2020 beroofd in zijn woning. Hij is daarbij door een medeverdachte op zijn voet getrapt en met een vuist in het gezicht geslagen. Als gevolg hiervan heeft de aangever onder meer een teen gebroken. Vervolgens hebben verdachte en zijn medeverdachten verschillende goederen van aangever weggenomen. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachten inbreuk gemaakt op de privacy en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Deze beroving moet een voor aangever bijzonder beangstigende ervaring zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit de toelichting bij de gevorderde immateriële schadevergoeding. De rechtbank verwijt verdachte dat hij niet alleen betrokken is geweest bij de uitvoering van het door hem en zijn medeverdachten gepleegde feit, maar ook een organiserende en leidende rol heeft gehad in de voorbereiding hiervan. Verdachte heeft als backup/versterking zijn medeverdachten meegenomen naar de woning van aangever en in die woning heeft verdachte ook een leidende en sturende rol gehad.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder terzake enig feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 22 juni 2020 van [reclasseringwerker] als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland. Naar de mening van de reclassering moet de kans op recidive als laag worden ingeschat. De reclassering opteert voor toepassing van het jeugdstrafrecht en adviseert een straf op te leggen zonder het stellen van voorwaarden.
De rechtbank ziet, anders dan de reclassering, geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht van toepassing te verklaren. Uit de rapportage valt op te maken dat ook de reclassering dit advies niet vanzelfsprekend heeft gevonden en het advies is op dit punt naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd. Het betreft een 19-jarige man die met anderen een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd, waarbij hij een initiërende en leidende rol heeft gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat het commune strafrecht (voor volwassenen) van toepassing is.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte wel rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en met zijn blanco strafblad.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een lagere straf moet worden opgelegd dan de gevangenisstraf die volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Strafinhoud kan worden opgelegd voor een woningoverval, zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank zal met het oog op normmarkering aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden opleggen. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zij zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de maximale taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, naar de maatstaf van 2 uren per dag.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.020,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 20,- dat in de woning is weggenomen en een bedrag van € 2.000,- aan smartengeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 750,-, nu er geen sprake is geweest van een woningoverval.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 20,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade ziet op het tegen aangever gepleegde geweld. Nu verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het toegepaste geweld, zal de rechtbank bepalen dat indien medeverdachte [medeverdachte 1] het bedrag aan immateriële schade, geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal ten aanzien van de materiële schade bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderd veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.020,- (éénduizend twintig euro), bestaande uit € 20,- als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag als vergoeding voor materiële schade geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag als vergoeding voor immateriële schade geheel of gedeeltelijk door medeverdachte [medeverdachte 1] is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.020,- (éénduizend twintig euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover het bedrag aan materiële schade of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat voor zover het bedrag aan immateriële schade of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte [medeverdachte 1] aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Ik ging die dag met [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) naar Amsterdam. Ik vroeg aan [medeverdachte 1] of hij ons een lift kon geven. We gingen eerst bij [slachtoffer] langs. Hij liet ons binnen. Ik zei dat hij mij nog 30 euro schuldig was. Hij zei dat hij het niet had. Ik zei dat ik het nu wilde hebben. Ik zei tegen hem dat we dan wel spullen zouden pakken. Ik heb tegen de jongens gezegd dat ze wat moesten pakken. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] pakten spullen.
Een proces-verbaal van aangifte met fotobijlagen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 januari 2020 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 36 t/m 43):
Op zaterdag 11 januari 2020, omstreeks 09:00 uur was ik thuis op de [adres 2] . Ik werd wakker van geklop op de deur. De personen gingen mijn woning in en deden mijn voordeur dicht. Ik kreeg een trap op mijn linker voet waardoor mijn grote teen zwaar gekneusd is en mijn teen ernaast gebroken.
Ik kreeg een vuistslag op mijn rechter oog, deze is nu gezwollen en blauw. Ik heb vier personen gezien bij mij in de woning. Ik herkende twee personen die erbij aanwezig waren. Ik noem deze personen persoon 1 en persoon 2. De andere twee onbekenden noem ik persoon 3 en 4. Persoon 3 begon vermoedelijk in het Russisch tegen mij te praten. Ik duwde hem van me af. Toen trapte hij op mijn voet en gaf mij een vuistslag. Ik begon te schreeuwen tegen ze en zei: “ doe normaal je kan je geld ook gewoon zo krijgen dan maak ik het over “. Toen hoorde ik lan zeggen: “ nee ik wil het contant”. Toen zei lan: “dan nemen we spullen mee”.
Hierop zijn een laptop, oplader van de laptop, muis, toetsenbord, 2 telefoons, geld
wat op tafel lag, ongeveer 20 euro, meegenomen.
Persoon 1 en persoon 3 zijn degenen die het meeste met mij bezig zijn geweest, zij hadden de leiding. Ik heb een schuld van 30 euro open staan bij lan.
Persoon 1: [verdachte] , ik ken deze jongen.
Persoon 2: [medeverdachte 3] . Ik heb vroeger bij hem in de klas gezeten. Hij is bevriend met [verdachte] .
Persoon 3: Deze persoon sprak vermoedelijk Russisch, stijl zwart haar in een klein staartje. Hij had een grof postuur.
Persoon 4: Jongen, blank, kort stijl haar (bloempotkapsel) ongeveer 20 jaar. rond de 170 a 175 cm. dun van postuur.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering
Dit geschrift houdt in de medische verklaring van forensisch arts [arts] , gedateerd 17 januari 2020 (doorgenummerde blz. 47 t/m 52):
Bij [slachtoffer] is op 17 januari 2020 een letselonderzoek uitgevoerd.
Er is sprake van letsel passend bij een stompe geweldsinwerking (voet en gelaat) zoals bijvoorbeeld door vuistslag/trap met voet/schoen.
Aan het aangezicht, ter hoogte van het rechteroog is een blauw/paars/gele verkleuring van de huid zichtbaar in een gebied van ongeveer 5cm x 3.5 cm.
Aan de linkervoet, ter hoogte van de tenen (behalve de kleine teen), is blauwpaarse verkleuring van de huid zichtbaar.
Een schriftelijke bescheid, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering
Dit geschrift houdt in de medische verklaring van forensisch arts [arts] , gedateerd 9 februari 2020 (doorgenummerde blz. 60 en 61).
Hieronder een weergave van relevante medische gegevens.
SEH brief (11 januari 2020)
Reden van komst: Breuk van eerste kootje teen naast grote teen links, met standsafwijking.
Een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 februari 2020 door medeverdachte F. [medeverdachte 3] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 114 t/m 116):
We zijn met z’n vieren naar binnen gegaan. De stemming sloeg om toen [verdachte] over het geld begon wat hij nog van [slachtoffer] kreeg. [verdachte] knipte toen met zijn vingers en zei wat in het Pools. Die Poolse man liep op [slachtoffer] af en sloeg [slachtoffer] gelijk in zijn gezicht of tegen zijn borst. Die Poolse man duwde [slachtoffer] omver. [verdachte] , [medeverdachte 2] en ik hebben spullen meegenomen.