ECLI:NL:RBNHO:2020:5495

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
15.014240.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak van medeplegen van geweld bij diefstal met geweld

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld, gepleegd op 11 januari 2020 te Avenhorn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en zijn medeverdachten bij het gepleegde geweld tegen de aangever. Hierdoor kon de verdachte niet worden aangemerkt als medepleger van de diefstal met geweld, zoals bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van dit ten laste gelegde feit. De rechtbank kwam echter wel tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde diefstal in vereniging, waarbij de verdachte samen met anderen een laptop, oplader, muis, toetsenbord, meerdere mobiele telefoons en een geldbedrag van 20 euro heeft weggenomen, die toebehoorden aan de aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een taakstraf op van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-nakoming. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de diefstal. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering voor immateriële schade, aangezien de verdachte hiervoor werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.014240.20 (P)
Uitspraakdatum: 21 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.P. Koenis, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meerdere goederen, waaronder een laptop, een oplader, een muis, een toetsenbord, meerdere mobiele telefoons en/of een geldbedrag van 20 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders,
- zich wederrechtelijk de toegang tot de woning van die [slachtoffer] heeft/hebben verschaft en/of
- die [slachtoffer] de woning in heeft/hebben geduwd en/of een mes tegen de keel, althans het lichaam heeft/hebben gedrukt en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben getrapt/geschopt op/tegen de voet, althans het lichaam en/of
- die [slachtoffer] meermalen heeft/hebben geslagen/gestompt op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geroepen "ik wil contant geld" en/of
(tegen zijn mededaders) heeft/hebben geroepen "dan nemen we spullen mee".

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het geweld, ook niet in voorwaardelijke zin, en dat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de diefstal van de in de tenlastelegging vermelde goederen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakDe aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachten zijn woning zijn binnengedrongen, dat ze hem daarbij hebben overrompeld en dat een mes is gebruikt om hem te bedreigen. De verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben allen verklaard dat zij, alvorens het tot geweld kwam, eerst nog een gesprek hebben gevoerd met [slachtoffer] in de woning. Dit betekent dat de aangifte in zoverre op zichzelf staat en niet wordt bevestigd door enig ander onderdeel van het dossier.
Uit de verklaringen van de aangever en uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten kan niet worden afgeleid dat verdachte een aandeel heeft gehad in het tegen de aangever gepleegde geweld. Er is geen bewijs gepresenteerd waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op enig moment wist dat het in de woning tot geweld zou komen. Evenmin kan uit de aangifte of enige andere bron in het dossier worden afgeleid dat de verdachte fysiek heeft deelgenomen aan het geweld of daar op andere wijze een rol in heeft gespeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bij het tegen de aangever gepleegde geweld, zodat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de diefstal met geweld, zoals bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Hij moet daarom worden vrijgesproken van dit (impliciet primair) tenlastegelegde feit.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde diefstal in vereniging, op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 januari 2020 te Avenhorn, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met anderen, een laptop, een oplader, een muis, een toetsenbord, meerdere mobiele telefoons en een geldbedrag van 20 euro, die toebehoorden aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om die goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden en daaraan toe te voegen een contactverbod met het slachtoffer.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, zodat hij de weg die hij nu heeft ingeslagen kan blijven voortzetten en gebruik kan blijven maken van de hulp die hij nu ontvangt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich vroeg in de ochtend op 11 januari 2020 samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal in een woning. De rechtbank rekent het verdachte aan dat deze diefstal plaatsvond, nadat door anderen geweld was gepleegd tegen het slachtoffer, hetgeen door het slachtoffer als zeer bedreigend is ervaren.
Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer niet alleen schade toegebracht, maar heeft hij bij hem ook gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd. Juist in de eigen woning moet men zich veilig kunnen voelen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder terzake van enig feit is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 24 juni 2020, van [betrokkene] als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland. In dit rapport wordt, onder meer, als volgt geconcludeerd en geadviseerd:
Sinds de tenlastelegging (de rechtbank begrijpt: schorsing) wordt betrokkene begeleid door de reclassering, stelt hij zich in deze begeleiding gemotiveerd op, is hij aangemeld voor behandeling en heeft hij afstand genomen van de medeverdachten. Dit zijn positieve factoren die de kans op recidive verkleinen.
Steunende factoren zijn het feit dat betrokkene stabiele huisvesting heeft, hij door zijn ouders ondersteund wordt en hij reeds is aangemeld bij het REA College.
Op basis van de OXREC, risico-taxatie-instrument van de reclassering, wordt de kans op recidive als gemiddeld ingeschat. Ons professioneel oordeel wijkt hiervan af. Betrokkene krijgt momenteel intensieve begeleiding door de reclassering, onderhavige tenlastelegging en de consequenties daarvan hebben hem voorzichtiger gemaakt, een justitieel verleden ontbreekt en naar verwachting start in oktober 2020 een groepstherapie waar hij aan zal deelnemen. Hierdoor schatten wij de kans op recidive lager in.
Op basis van ons onderzoek en referentiecontact komen er geen zwaarwegende indicaties naar voren om af te wijken van het volwassenenstrafrecht. Er is geen sprake van functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau en betrokkene is aan te spreken op zijn gedrag. Pedagogische sturing in plaats van pedagogische beïnvloeding is ons inziens gewenst om betrokkene (mede op die manier) verantwoordelijk te maken voor zijn keuzes en handelen.De reclassering gaat ervan uit dat het handelen van [verdachte], in zekere mate beïnvloed wordt door de PDD-NOS, maar hij is in staat om zijn handelen leeftijdsadequaat te organiseren.Naar aanleiding van bovenstaande geven wij ter overweging mee het volwassen strafrecht toe te passen.
Er zijn geen contra-indicaties voor het uitvoeren van een werkstraf.
De getuige [getuige], werkzaam als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, heeft ter zitting het reclasseringsadvies nader toegelicht waarbij hij onder meer heeft aangegeven dat hij verdachte zal aanmelden bij Voorzet voor het volgen van de groepstherapie Mindfullness.
Alles afwegende en rekening houdend met het blanco strafblad en de kwetsbare persoonlijkheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 120 uren in dit geval een passende straf is.
De rechtbank ziet in de aard van het feit, meer in het bijzonder in de wijze waarop de betrokkenheid van de verdachte vorm heeft gekregen, en in de ontbrekende documentatie van de verdachte geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat er voor de verdachte een beschermend kader bestaat zoals weergegeven door de reclassering en dat verdachte zich op vrijwillige basis zal deelnemen aan de groepstherapie zoals hiervoor vermeld.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.020,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een bedrag van € 20,- dat uit zijn woning is weggenomen en een bedrag van € 2.000,- aan smartengeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 20,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover die ziet op de immateriële schade. Deze immateriële schade ziet op het tegen de benadeelde partij gepleegde geweld, waarvoor verdachte zal worden vrijgesproken.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 22c, 22d, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 (éénhonderd twintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 20,- (twintig euro), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20,- (twintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het hiervoor onder 3.4. bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], gedateerd 12 januari 2020 (doorgenummerde blz. 36 t/m 43);