Op 21 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, woonachtig in een huurwoning, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Uitgeest, dat op 7 juli 2020 was genomen. Dit besluit hield in dat de woning van verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van drie maanden gesloten zou worden, vanwege de aantreffen van aanzienlijke hoeveelheden drugs in de woning en in het voertuig van verzoeker. Tijdens de zitting op 17 juli 2020 is verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter constateerde dat de burgemeester in afwijking van het beleid had besloten tot sluiting van de woning, terwijl volgens het beleid bij een eerste overtreding met een bepaalde hoeveelheid softdrugs volstaan kon worden met een waarschuwing. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet de bevoegdheid had om ten nadele van verzoeker af te wijken van de beleidsregels zonder dat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
Gelet op deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1.050,-, en werd bepaald dat het betaalde griffierecht van € 170,- aan verzoeker vergoed moest worden. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Excel, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.