Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[verzoeker sub 1] ,
2.[verzoeker sub 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
Op 11 oktober ontving één van ons het verzoek om a.s. dinsdag 15 oktober een gesprek te voeren met een bureau dat een –interim-voorzitter Raad van Bestuur zal zoeken. Dit verzoek heeft bij ons de noodzaak versterkt om te reflecteren op het proces dat wij doorlopen. Op basis daarvan hebben wij de volgende vragen.
(…)
3.Het verzoek
voorwaardelijkte ontbinden voor het geval dat onherroepelijk in rechte komt vast te staan dat niet [verzoeker sub 1] maar [verzoeker sub 2] als werkgever moet worden aangemerkt;
voorwaardelijkte ontbinden voor het geval dat onherroepelijk in rechte komt vast te staan dat niet [verzoeker sub 2] maar [verzoeker sub 1] als werkgever moet worden aangemerkt;
4.Het verweer en zelfstandig tegenverzoek
5.De beoordeling
verstoorde maar ook gestoorde verhoudingen’, dat de werksfeer door (een deel van) de organisatie als onveilig wordt ervaren en dat er onvoldoende draagvlak voor [verweerder] in de organisatie is. Tot slot is van belang dat ook de OR positief over het voorgenomen ontslagbesluit heeft geadviseerd vanwege het bestaan van een angstcultuur en een gebrek aan (gelijkwaardige) samenwerking met [verweerder] .
Dat levert naar het oordeel van de kantonrechter echter geen grond voor (ernstige) verwijtbaarheid op. Niet gebleken of aannemelijk is dat er een causaal verband bestaat tussen het handelen van de RvT en de ontstane vertrouwensbreuk met het MT, die kennelijk al bestond ten tijde van de melding. Uit eerdergenoemde verklaringen blijkt dat het gebrek aan vertrouwen diep zit en zich in de loop van meerdere jaren heeft opgebouwd als gevolg van het eigen optreden van [verweerder] . Het is daarom ook niet aannemelijk dat het tij nog gekeerd had kunnen worden wanneer [verweerder] eerder over de melding was ingelicht en/of uitgebreider over de aantijgingen was gehoord. Het is gezien de aard en ernst van de melding bovendien niet onbegrijpelijk dat de RvT enige tijd heeft genomen om te bezien wat haar te doen stond, zonder daar [verweerder] in te betrekken. De daarbij in acht genomen tijd is wellicht wat lang geweest, maar is (deels) te verklaren door het feit dat de RvT ervoor heeft gekozen de klachten eerst door een extern onafhankelijk bureau te laten inventariseren voordat zij hierover met [verweerder] in gesprek ging. De slotsom is dan ook dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] , zodat er geen aanleiding voor toekenning van een billijke vergoeding bestaat.
voorwaardelijkte ontbinden - voor het geval dat onherroepelijk in rechte komt vast te staan dat [verzoeker sub 1] als werkgever moet worden aangemerkt - op dezelfde gronden toegewezen.