ECLI:NL:RBNHO:2020:539

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
15/218966-18 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige door een volwassene

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje. De verdachte heeft op meerdere momenten seks gehad met het slachtoffer, terwijl zij nog minderjarig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van het meisje, dat verliefde gevoelens voor hem had. De rechtbank heeft in strafverlagende zin rekening gehouden met de relatief korte periode waarin de feiten zich hebben afgespeeld en het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van € 3.500,- aan het slachtoffer voor immateriële schade. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de tegenstrijdigheden in hun verklaringen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/218966-18 (P)
Uitspraakdatum: 28 januari 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.F.M. Meles, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 september 2017 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] , en/of
- het likken van/in de vagina van die [slachtoffer] .
2.1.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
2.2.
.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [naam 1]
De raadsvrouw heeft, in het geval de rechtbank niet zal komen tot vrijspraak, het verzoek gedaan tot het doen horen van [naam 1] , de broer van verdachte. De rechtbank vat dit op als een verzoek om aanhouding en is van oordeel dat de raadsvrouw onvoldoende heeft onderbouwd waartoe de noodzaak bestaat tot het horen van deze getuige. Het voorwaardelijk verzoek wordt daarom afgewezen.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en haar dochter [slachtoffer] moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat deze onbetrouwbaar zijn. [slachtoffer] heeft immers onduidelijk en wisselend verklaard over wanneer seks tussen haar en verdachte zou hebben plaatsgevonden en zij heeft aantoonbaar diverse onwaarheden verteld. Bovendien verbleef verdachte van 31 augustus 2017 tot en met 7 september 2017, aldus een groot deel van de ten laste gelegde periode, in het buitenland.
Ook de verklaring van aangeefster is op veel punten tegenstrijdig. Zij heeft ten aanzien van het misbruik geen eigen waarneming gedaan. Verder heeft zij tijdens het vermeende misbruik nooit iets aan het gedrag van haar dochter gemerkt en ook aangeefster heeft diverse keren onwaarheden verteld.
Het dossier bevat verder geen overtuigend en objectief bewijs waaruit concreet kan worden herleid dat het misbruik heeft plaatsgevonden. Uit de getuigenverklaringen blijkt immers geen enkele eigen waarneming en de WhatsAppberichten kunnen niet dienen als steunbewijs omdat daaruit geen seksuele lading tussen verdachte en [slachtoffer] blijkt. Tot slot is het enkele aantreffen van het DNA van verdachte op een slip, waarvan niet met zekerheid kan worden gesteld dat deze van [slachtoffer] is, niet voldoende om te komen tot een bewezenverklaring.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte, ook als de verklaringen van [slachtoffer] en aangeefster niet worden uitgesloten van het bewijs, moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit omdat de overtuiging ontbreekt. De verklaringen van [slachtoffer] en aangeefster zijn niet overtuigend vanwege de daarin voorkomende tegenstrijdigheden en onwaarheden. Dat maakt dat hun verklaringen, evenals de getuigenverklaringen en de WhatsAppberichten geen of nauwelijks bewijswaarde hebben.
Het van verdachte aangetroffen DNA in de slip die door [slachtoffer] aan de politie is gegeven betreft weliswaar objectief bewijs, doch geen overtuigend bewijs omdat alternatieve scenario’s denkbaar zijn. Het staat niet vast dat het door [slachtoffer] overhandigde ondergoed daadwerkelijk van haar is omdat daarnaar geen onderzoek is gedaan. Niet valt uit te sluiten dat de onderzochte slip toebehoort aan een ander meisje waarmee verdachte seks heeft gehad.
In het geval wel zou kunnen worden vastgesteld dat de slip aan [slachtoffer] toebehoorde, is sprake van verplaatsbaar DNA. Het van verdachte aangetroffen sperma kan ook op een andere manier daarin terecht zijn gekomen. Daarbij is van belang dat [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat zij haar broek en onderbroek had uitgetrokken toen de vermeende penetratie door verdachte plaatsvond waarna verdachte niet in haar, maar achter haar, zou zijn klaargekomen
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de volgende bewijsoverwegingen.
3.3.1
Bewijsoverwegingen/verweren
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster en getuige
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster en [slachtoffer] betrouwbaar. De rechtbank is van oordeel dat hoewel hun verklaringen op detailniveau verschillen, deze in grote lijnen met elkaar overeenkomen en consistent zijn. Hetgeen de raadsvrouw ter onderbouwing van haar betrouwbaarheidsverweer heeft aangevoerd is van onvoldoende gewicht om de verklaringen – bezien in de context van het overige bewijs – als onbetrouwbaar ter zijde te schuiven.
De omstandigheid dat [slachtoffer] zelf maar niet kon beslissen of zij aangifte tegen verdachte wilde doen en haar moeder dat uiteindelijk heeft gedaan, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat [slachtoffer] naar waarheid heeft verklaard. Zij was er kennelijk niet op uit om verdachte ten onrechte te belasten.
Daar komt het volgende bij. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte wilde dat zij haar moeder zou vertellen over hun relatie. Uit het dossier volgt verder dat verdachte op 21 september 2017 het volgende bericht naar [slachtoffer] heeft gestuurd: “
Didn't you told me that u will say that u will tell your Mom this to see her react”. En ‘s avonds stuurde hij een huil-emotie naar aangeefster, die aanleiding vormde voor [slachtoffer] om aan haar moeder te vertellen dat zij en verdachte elkaar leuk vonden en hadden gezoend. Naar het oordeel van de rechtbank past deze gang van zaken bij de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte en zij een seksuele relatie hadden en niet bij de verklaring van verdachte, dat niets tussen hem en [slachtoffer] is voorgevallen. Daarnaast volgt uit de verklaring van [getuige 1] , de buurman van verdachte, dat verdachte aan hem heeft verteld dat hij met het slachtoffer heeft gezoend. De verklaring van verdachte ter terechtzitting – dat het WhatsAppbericht van verdachte aan [slachtoffer] betrekking zou hebben op advies dat [slachtoffer] aan hem zou hebben gevraagd over haar verliefdheid op iemand anders – vindt geen enkele steun in het dossier.
Het aangetroffen DNA
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw inhoudende dat niet is komen vast te staan dat de slip waarin het sperma van verdachte is aangetroffen van [slachtoffer] is, maar mogelijk aan een ander meisje toebehoort. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor dit door de raadsvrouw en verdachte – eerst ter terechtzitting – geschetste alternatieve scenario. Uit niets blijkt dat de door [slachtoffer] aan de politie verstrekte slip, waarin het sperma van verdachte is aangetroffen, niet van [slachtoffer] is. Daarbij komt dat verdachte weliswaar ter terechtzitting heeft verklaard dat hij een seksuele relatie had met een meisje genaamd [naam 2] , maar dit vindt geen steun in de schriftelijke verklaring – die door de raadsvrouw zelf is overgelegd – van voornoemde [naam 2] .
Met betrekking tot de plek van het aantreffen van de sperma van verdachte (het kruis van de door [slachtoffer] aan de politie overhandigde slip) overweegt de rechtbank dat het niet onmogelijk is dat onder de door [slachtoffer] geschetste omstandigheden – dat haar onderbroek tot op haar voeten was uitgetrokken tijdens de penetratie door verdachte en dat hij ergens achter haar is klaargekomen – nadien sperma van verdachte in haar (zo begrijpt de rechtbank haar verklaring) daarna weer aangetrokken slip terecht is gekomen. Dat [slachtoffer] (zoals de raadsvrouw nog als mogelijkheid heeft aangevoerd) zelf sperma van verdachte in haar slip heeft aangebracht, acht de rechtbank onwaarschijnlijk en vindt evenmin steun in het dossier.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 18 september 2017 in de gemeente Zandvoort met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] , en
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] , en
- het likken van/in de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en daarnaast een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van de tijd dat verdachte in verzekering is gesteld.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank – in het geval van een bewezenverklaring – verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is en dat een veroordeling gevolgen kan hebben voor zijn verblijfstatus in Nederland. Verder heeft zij erop gewezen dat detentie van verdachte gevolgen zal hebben voor zijn familieleden omdat hij hen onderhoudt.
Tot slot heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de reclassering het recidivegevaar heeft ingeschat als matig/laag.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op meerdere momenten seks gehad met een destijds vijftienjarig meisje, terwijl hij zelf achtentwintig jaar oud was. De wetgever heeft buitenechtelijke seks met jeugdigen uitdrukkelijk verboden. De reden hiervoor is de bescherming van de persoonlijke en seksuele integriteit van jeugdigen die, gelet op hun leeftijd, onvoldoende in staat worden geacht de consequenties van hun handelen te overzien of zichzelf te beschermen tegen misbruik van hun kwetsbaarheid. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat zij gevoelens voor verdachte had en dat zij voorafgaand aan het seksuele contact met hem nog maagd was. Verder volgt uit haar verklaring dat zij vlak na haar ontmaagding door verdachte, op initiatief van verdachte, op dezelfde dag nog tweemaal seks met hem heeft gehad waarvan de laatste keer zonder condoom. Dit zou volgens verdachte fijner zijn voor [slachtoffer] en op de door haar geuite zorgen – omtrent de mogelijkheid van zwanger worden – zou verdachte hebben gezegd dat hij op tijd zou stoppen.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de gelegenheid en de verliefde gevoelens van een (te) jong meisje en zich alleen heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens. Verdachte heeft daarbij berekenend gehandeld door juist in een periode dat de moeder van het meisje met vakantie was, contact met haar op te nemen om seks met haar te hebben. Vervolgens is de ontucht ook na terugkomst van de moeder niet gestopt. Verdachte heeft zelfs seks met [slachtoffer] geïnitieerd toen haar moeder zich in dezelfde ruimte bevond.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en neemt daarvoor geen enkele verantwoordelijkheid. Minderjarigen bevinden zich in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven, waarbij zij in het algemeen nog niet of in onvoldoende mate in staat worden geacht om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Zij genieten daarom op seksueel gebied bescherming tegen oudere, verder ontwikkelde personen, ook wanneer de seksuele handelingen met wederzijdse instemming worden verricht.
Een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gelet op de ernst van het bewezenverklaarde op zijn plaats.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport (ongedateerd) van
[reclasseringswerker]verbonden aan
Reclassering Nederland, waaruit blijkt dat de reclassering geen advies heeft kunnen uitbrengen over verdachte gezien zijn ontkennende houding.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op wat in soortgelijke zaken in de rechtspraak als straf is opgelegd. De rechtbank zal niet in strafverlagende zin rekening houden met de gevolgen die deze strafzaak voor verdachte persoonlijk hebben gehad nu deze naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van verdachte zelf komen. De rechtbank houdt daarentegen wel in strafverlagende zin rekening met de relatief korte periode waarin het tenlastegelegde zich heeft afgespeeld en het tijdsverloop in deze zaak.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 uren moet worden opgelegd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 120 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 119 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal
worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte naar haar mening moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de eventuele gevolgen voor [slachtoffer] en de causaliteit daarvan met het ten laste gelegde feit niet zijn onderbouwd.
Meer subsidiair heeft de raadsrouw de rechtbank verzocht de vordering te matigen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank overweegt dat artikel 6:106 BW bepaalt dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt indien:
a. de aansprakelijke persoon het oogmerk had dergelijke schade toe te brengen, of
b. de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Deze schadevergoeding wordt vastgesteld naar billijkheid, zodat rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Niet is gebleken, noch is door of namens de benadeelde partij, aangevoerd dat verdachte het oogmerk heeft gehad het slachtoffer immateriële schade toe te brengen. Evenmin is aannemelijk geworden, dat sprake is van – rechtstreeks door het bewezenverklaarde veroorzaakt – lichamelijk letsel. De vraag is dan of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze. Van lichamelijk letsel of een schending in de eer of goede naam is in dit geval geen sprake. De vraag resteert of de benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. Van een zodanig geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake.
Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte klachten van psychische aard heeft gekregen waarvoor zij door de kinderarts is verwezen naar onder andere het Kinder- en jeugdtraumacentrum. Zij is van november 2017 tot juli 2018 in behandeling geweest. Met betrekking tot het standpunt van de raadsvrouw, dat de gevolgen die [slachtoffer] heeft ondervonden ook door andere omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt, overweegt de rechtbank het volgende. Aannemelijk is dat de gevorderde schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde ontucht dat die schade hem als een gevolg van die ontucht kan worden toegerekend. Het standpunt van de raadsvrouw miskent dat wanneer de schade een gevolg kan zijn van twee verschillende gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vaststaat dat de schade door ten minste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, ingevolge artikel 6:99 BW de verplichting de schade te vergoeden rust op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is. Noch in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting ziet de rechtbank enig aanknopingspunt voor de stelling dat de door de benadeelde partij beschreven, en met de gepleegde ontucht in verband gebrachte, schade niet (in enige mate) het gevolg is van die ontucht.
De rechtbank komt tot vergoeding van een bedrag van € 3.500,- gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een persoon die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
119 dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.500,-als vergoeding voor immateriële schade,
en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €3.500,-. Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast tot maximaal 70 dagen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. M.M.J. de Jager-Koedooder, rechters,
in tegenwoordigheid mr. R.I. Robijns en mr. R. Winter, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage - De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte (doorgenummerde pagina’s 35 t/m 42). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 15 november 2017 door [aangeefster] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
Zij deed aangifte namens [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op [adres] tussen 31 juli 2017 en 22 september 2017.
Ik was op vakantie van 22 augustus tot 4 september. [slachtoffer] heeft mij verteld dat zij 8 keer seks heeft gehad met [verdachte] tussen de aanvang van mijn vakantie en 20 september 2017.
Een proces-verbaal van verhoor (doorgenummerde pagina’s 43 t/m 52). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 17 januari 2018 door getuige [slachtoffer] ten overstaan van verbalisanten afgelegde verklaring:
V: Je moeder is van 22 augustus tot 4 september 2017 op vakantie gegaan. Kun jij vertellen hoe het tussen jou en [verdachte] is gegaan in deze periode?
A: Hij vroeg wanneer hij mij kon zien. Ik ben toen naar zijn woning gaan. [verdachte] ging toen in mijn vagina met zijn penis. We kletsen wat en daarna begon hij opnieuw. Hij deed mijn onderbroek weer uit en ging weer met zijn penis in mijn vagina. We gingen toen weer half aangekleed naar de woonkamer. Hij vroeg mij of ik het een keer zonder condoom wilde proberen. We probeerden het zonder condoom.
Ongeveer twee dagen later heb ik [verdachte] weer gezien. Ik heb hem toen gepijpt.
Vanaf het moment dat ik hem had gepijpt, heeft hij mij gevingerd en gebeft en hebben wij geslachtsgemeenschap gehad.
V: In het informatief gesprek heb je verteld dat de laatste keer dat je seks met [verdachte] hebt gehad op 18 september 2017is geweest in de woonkamer bij [verdachte] . Je moeder lag ook in de woonkamer. Vertel daar eens alles over hoe dit is gebeurd?
A: [verdachte] kwam toen achter mij liggen en hij begon aan mij te zitten. Hij fluisterde in mijn oor dat ik mijn pyjamashort en onderbroekje uit moest doen. Ik heb deze naar beneden gedaan tot aan mijn voeten. [verdachte] is toen met zijn penis in mijn vagina gegaan. Hij is ergens achter mij klaargekomen. Ik heb mijn broekje en onderbroekje dat ik als laatst heb gedragen aan de politie afgegeven. Daar moeten sporen op zitten.
Een proces-verbaal van waarnemer afname celmateriaal (doorgenummerde pagina 121), opgemaakt op 19 juni 2018. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van verrichtingen van de verbalisant:
In mijn aanwezigheid werd op dinsdag 19 juni 2018 door de arts P. Kooijman van de verdachte [verdachte] , wangslijmvlies afgenomen. Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van een identiteitszegel.
Voornaam: [verdachte]
Achternaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
RASD0480NL
Een schriftelijk bescheid (doorgenummerde pagina’s 130 t/m 134), opgemaakt op 8 oktober 2018. Inhoudende een verslag van een deskundige in als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit geschrift houdt onder meer in:
De Politie Eenheid Noord-Holland heeft verzocht onderzoeksmateriaal AALL1375NL (onderbroek) te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen of er DNA van een ander dan het slachtoffer [slachtoffer] aanwezig is, en van wie dat DNA afkomstig kan zijn.
Tevens is verzocht om de verkregen DNA-profielen te vergelijken met het DNA-profiel van [verdachte] RASD0480NL.
Onderzoek naar biologische sporen. Onderbroek AALL1375NL.
Het kruis van de onderbroek ziet er bevuild uit. In het kruis zijn twee blauwe markeringen aanwezig die zijn aangebracht door de Forensische Opsporing.
De twee gemarkeerde locaties zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma en speeksel. Hierbij is in beide bemonsteringen sperma aangetroffen. De bemonsteringen zijn als AALL1375NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Van het sperma in bemonsteringen AALL1375NL#01 en #02 zijn DNA-profielen verkregen van één man. Het DNA-profiel van [verdachte] RASD0480NL matcht met deze DNA-profielen. Dit betekent dat het sperma in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.