ECLI:NL:RBNHO:2020:5362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 906
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries – Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake omgevingsvergunning voor verbouwing bovenwoning naar appartementen en dakterrassen

Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verleende omgevingsvergunningen voor het verbouwen van een bovenwoning naar twee appartementen en het maken van dakterrassen op de eerste en tweede verdieping. Eiser, wonende in [woonplaats 1], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, dat op 4 september 2018 en 12 oktober 2018 omgevingsvergunningen heeft verleend aan derde-partij voor de verbouwing en het gebruik van gronden in afwijking van het bestemmingsplan. Eiser betwistte de representativiteit van het parkeeronderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, en stelde dat de parkeerdruk in het onderzoeksgebied niet correct was vastgesteld.

De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 1 oktober 2019 geconstateerd dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat het parkeeronderzoek van bureau Meetel representatief was voor het perceel waarop de vergunning betrekking had. In reactie op deze tussenuitspraak heeft verweerder een nieuw parkeeronderzoek overgelegd, maar eiser bleef van mening dat dit onderzoek niet representatief was. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het nieuwe parkeeronderzoek, dat een parkeerdruk van 81% aangaf, voldoende onderbouwing bood voor de verleende ontheffing van de parkeernorm.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat verweerder het gebrek had hersteld. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser en bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries – Van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr.drs. R.T.M. Lagerweij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: R. de Vries)

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [woonplaats 2]

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunnng verleend voor de activiteiten bouwen en het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van gronden voor het verbouwen van een bovenwoning naar twee appartementen en het maken van een dakterras op de tweede verdieping op het perceel [adres 1] .
Bij besluit van 12 oktober 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van gronden voor het maken van een dakterras op de eerste verdieping op het perceel [adres 1] .
Bij besluit van 16 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.
Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 16 oktober 2019 een nadere motivering overgelegd. Eiser heeft hierop op 11 november 2019 een schriftelijke zienswijze gegeven.
Bij brief van 13 januari 2020 heeft verweerder desgevraagd stukken overgelegd waarnaar eiser in zijn zienswijze heeft verwezen.
Bij brief van 20 januari 2020 heeft eiser desgevraagd stukken overgelegd waarnaar hij in zijn zienswijze heeft verwezen.
Bij brief van 4 februari 2020 heeft de rechtbank verweerder verzocht binnen vier weken na verzending van de brief op de zienswijze van eiser te reageren.
Bij brief van 24 maart 2020 heeft verweerder de rechtbank nogmaals de nadere motivering van 16 oktober 2019 doen toekomen.
Bij brief van 7 mei 2020 heeft de rechtbank verweerder wederom verzocht binnen twee weken na verzending van de brief op de zienswijze van eiser te reageren.
Bij brief van 20 mei 2020 heeft verweerder op de zienswijze van eiser gereageerd. Eiser heeft hierop bij brief van 25 juni 2020 gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 3 juli 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak, kort samengevat, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het parkeeronderzoek [adres 1] van bureau Meetel aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd.
3. Bij brief van 16 oktober 2019 heeft verweerder een nadere motivering gegeven. Verweerder heeft aan het bestreden besluit een ander parkeeronderzoek ten grondslag gelegd, namelijk het parkeeronderzoek [adres 2] van bureau Meetel van 15 april 2019. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat dit parkeeronderzoek ook representatief is voor het perceel [adres 1] , omdat dit perceel nabij en in hetzelfde bouwblok ligt als het perceel [adres 2] en dus midden in het onderzoeksgebied, zoals is afgebeeld op pagina 7 van het parkeeronderzoek. Daarom kan het als onderbouwing voor de parkeernorm van [adres 1] dienen, aldus verweerder. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het onderzoeksgebied op de dagen en tijden waarop de metingen zijn verricht 81% is. Daarmee blijft de parkeerdruk onder de 85 %, waardoor in het bestreden besluit volgens verweerder terecht ontheffing is verleend van de verplichting om aan de parkeernorm te voldoen.
4.1
Eiser betoogt samengevat, zo begrijpt de rechtbank, dat het parkeeronderzoek [adres 2] niet representatief is voor het perceel [adres 1] , omdat het parkeeronderzoek is opgemaakt ten behoeve van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een ander perceel, namelijk [adres 2] . Het perceel [adres 1] ligt te ver van dat perceel af. Daarnaast komen onder meer de resultaten en het onderzoeksgebied in het parkeeronderzoek niet overeen met de resultaten en het onderzoeksgebied van het eerdere parkeeronderzoek [adres 1] , waardoor de resultaten van het parkeeronderzoek [adres 2] niet accuraat en betrouwbaar zijn.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de percelen [adres 2] en [adres 1] , hemelsbreed gemeten, op een afstand van circa 30 meter van elkaar liggen. Beide adressen liggen in de parkeerzone “schil centrum”. De feitelijke meting van parkeerdruk is voor beide adressen identiek door de nabije ligging. Volgens verweerder is het parkeeronderzoek [adres 2] daarom representatief voor beide percelen. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zijn stellingen in de zienswijze niet heeft onderbouwd met aantoonbare en meetbare objectieve criteria.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder het parkeeronderzoek [adres 1] niet langer aan het bestreden besluit ten grondslag legt en heeft vervangen door het parkeeronderzoek [adres 2] . De rechtbank kan het betoog van eiser dat het parkeeronderzoek [adres 2] niet representatief is voor het perceel [adres 1] niet volgen, omdat het perceel waarvoor omgevingsvergunning is verleend is gelegen op geringe afstand van het perceel [adres 2] en in hetzelfde bouwblok en in dezelfde parkeerschil is gelegen. Voor de representativiteit van het parkeeronderzoek is niet vereist dat het perceel [adres 1] middenin het onderzoeksgebied gelegen is. De rechtbank is van oordeel dat het perceel voldoende centraal in het onderzoeksgebied is gelegen om representatief te kunnen zijn. Dat het onderzoeksgebied in het eerdere parkeeronderzoek [adres 1] groter is dan het onderzoeksgebied in het parkeeronderzoek [adres 2] , maakt niet dat het parkeeronderzoek [adres 2] onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dat de resultaten van het parkeeronderzoek [adres 2] afwijken van het eerdere parkeeronderzoek [adres 1] leidt op zichzelf ook niet tot de conclusie dat eerstgenoemd parkeeronderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen en/of niet betrouwbaar en onjuist is. Verweerder heeft het eerdere parkeeronderzoek immers na het door de rechtbank geconstateerde gebrek niet langer aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Ten aanzien van andere verschillen tussen de parkeeronderzoeken waarop eiser in zijn zienswijze ingaat, overweegt de rechtbank dat ook die verschillen niet relevant zijn, nu verweerder het eerdere parkeeronderzoek niet langer aan de besluitvorming ten grondslag legt. Voor zover eiser ingaat op de grootte van de in het parkeeronderzoek [adres 2] gehanteerde parkeervakken en straten met éénrichtingsverkeer, is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de gemeten parkeerdruk van 81% zoals opgenomen in het parkeeronderzoek daarom onjuist is.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser in zijn zienswijze voor het overige ingaat op standpunten van verweerder die geen onderdeel uitmaken van onderhavige procedure, maar van de - niet voorliggende - procedure over de verleende omgevingsvergunning voor het perceel [adres 2] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat verweerder het parkeeronderzoek [adres 2] aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
4.4
Nu uit het parkeeronderzoek [adres 2] blijkt dat de parkeerdruk in het onderzoeksgebied op de dagen en tijden waarop de metingen zijn verricht 81% is en dus onder de 85 % blijft, kon verweerder - naar op zichzelf niet in geschil is - ontheffing verlenen van de verplichting om aan de parkeernorm te voldoen.
Verweerder heeft daarmee het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat verweerder het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries – Van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.