ECLI:NL:RBNHO:2020:5356

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19-5731
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld vanwege progressieve pijnklachten in haar linkervoet en had op 23 januari 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door de bezwaarverzekeringsarts werd bevestigd. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de functies die haar werden aangeboden niet passend waren. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de artsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische oordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat eiseres bij een eventuele verslechtering van haar situatie een nieuwe aanvraag kan indienen. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5731

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , wonend te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: C. Steijgerwalt)
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 13 mei 2019 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 27 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid op 6 juli 2020 plaatsgevonden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Eiseres heeft de zitting bijgewoond, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was werkzaam als schoonmaakster bij twee werkgevers. Zij werkte bij [bedrijf 1] voor omstreeks 28 uur per week en tevens voor 12 uur per week via het [bedrijf 2] bij een gevangenis in [plaats] . Op 15 mei 2017 heeft zij zich ziek gemeld wegens progressieve pijnklachten in de linkervoet. Op 23 januari 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Op 1 maart 2019 is zij gezien door verzekeringsarts Laarhoven. Deze arts geeft in zijn rapportage aan dat eiseres re-integratie activiteiten ontplooid in spoor 2 via bureau [appellanten] . Gelet op de diagnoses als CRPS linkervoet en osteoporose acht de arts belemmeringen ten aanzien van lang achtereen (trap)lopen, zwaar tillen/dragen, hurken, knielen en boven schouderhoogte aannemelijk. Haar beperkingen zijn door de primaire verzekeringsarts vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 maart 2019. De arbeidsdeskundige Van Leeuwen concludeert in het rapport van 11 april 2019 dat eiseres niet geschikt is voor haar maatgevende arbeid. Wel definieert deze deskundige meerdere andere functies als passend waaronder baliemedewerker, productiemedewerker industrie, telefonisch verkoper. De conclusie is dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de bezwaarverzekeringsarts Brautigam eiseres gezien op 5 november 2019. In zijn rapportage van 22 november 2019 geeft hij aan dat de FML van de verzekeringsarts van 1 maart 2019, anders dan eiseres stelt, in overwegende mate overeenkomt met de FML van de bedrijfsarts van 18 april 2018. Omdat het hoog leggen van het been de pijn verlicht voegt de arts als aanvullende beperking toe dat ze tijdens het zitten voldoende beenruimte moete hebben om haar been hoog te leggen. Er is onvoldoende aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Met het syndroom van Raynaud waar eiseres mee bekend is, is door de primaire verzekeringsarts reeds rekening mee gehouden door een beperking voor koude aan te nemen. Daarnaast is er onvoldoende aanleiding om eiseres in psychisch opzicht beperkt te achten. De in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts, neuroloog, pijnspecialist en chirurg voegt geen nieuwe medische feiten toe. De aanpassing ten aanzien van het zitten is opgenomen in de FML van 22 november 2019. De in beroep overgelegde foto’s van de voet en de informatie van de huisarts geven de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding voor een ander oordeel.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep De Lange stelt in zijn rapportage van 26 november 2019 dat er geen aanleiding is af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Eiseres is minder dan 35% arbeidsongeschikt. De gronden van beroep geven de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding voor een ander standpunt.
3. Verweerder heeft het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 november 2019 en het arbeidsdeskundige onderzoek bezwaar en beroep van 26 november 2019 ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit en het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Eiseres voert in beroep aan dat ze meer beperkingen heeft dan is aangenomen door de artsen. Naast haar progressieve pijnklachten is ook sprake van schouderklachten. Bovendien heeft ze door haar beperkingen last van psychische klachten. Voorts is onderbelicht gebleven dat eiseres lijdt aan het syndroom van Raynaud. Ook is geen rekening gehouden met het verstoorde slaapritme van eiseres door de pijn en met het feit dat ze niet meer dan een half uur kan stilzitten en niet meer dan vijf minuten achtereen kan staan. Eiseres is ook beperkt op tillen, dragen, hurken en knielen. Eiseres ervaart tevens concentratieproblemen, ze heeft moeite met lezen en met computerwerkzaamheden. De verzekeringsarts Laarhoven heeft in de FML van 1 maart 2019 aanzienlijk minder beperkingen opgenomen dat de bedrijfsarts Hogers in de FML van 15 maart 2018. Deze bedrijfsarts acht eiseres beperkt ten aanzien van concentratie, verdelen van aandacht, herinneren, werken met deadlines en een hoog handelingstempo. Tevens is eiseres volgens de bedrijfsarts beperkt ten aanzien van het hanteren van conflicten. De verzekeringsarts neemt echter zeer veel beperkingen niet over. De bezwaarverzekeringsarts wijzigt de FML van 22 november 2019 slechts op het punt dat eiseres voldoende beenruimte moet hebben om haar been hoog te leggen. Ter onderbouwing van haar beperkingen heeft eiseres op 12 juni 2020 foto’s van haar voet overgelegd en op 1 juli 2020 aanvullende informatie van de huisarts.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Eiseres betwist de juistheid van de rapportages waarop verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd. In een dergelijk geval dient de rechtbank te beoordelen of de desbetreffende rapportages zorgvuldig tot stand zijn gekomen en of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.2 De rechtbank ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis had van de dossiergegevens. Daarnaast heeft hij eiseres gezien op het spreekuur van 5 november 2019 en psychologisch en lichamelijk onderzoek verricht. Voorts is de medische informatie van de pijnarts en van de neuroloog van 24 mei 2019 bij het medische oordeel betrokken. Daarnaast ziet de rechtbank geen reden voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft op inzichtelijke en concludente wijze gerapporteerd en daarbij op adequate wijze aandacht besteed aan de medische informatie in het dossier en de door eiseres ingebrachte medische informatie. Anders dan eiseres stelt hebben de verzekeringsartsen bij de belastbaarheid van eiseres voldoende rekening gehouden met haar beperkingen. Dit geldt evenzeer voor het syndroom van Raynaud waar eiseres last van heeft nu daarvoor een extra beperking ten aanzien van koude is aangenomen. Ten aanzien van de gestelde verschillen in beperkingen tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts overweegt de rechtbank dat naar vaste rechtspraak het enkele feit dat een bedrijfsarts meer beperkingen aanneemt niet kan leiden tot het oordeel dat de FML van de verzekeringsartsen onjuist is vastgesteld. Het is de uitsluitende taak van een verzekeringsarts om de beperkingen van een verzekerde vast te leggen, terwijl de door een bedrijfsarts opgestelde FML dient om de re-integratiemogelijkheden in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA. Eiseres heeft geen, althans onvoldoende medische informatie overgelegd waaruit zou blijken van aanknopingspunten voor twijfel aan de volledigheid en juistheid van de medische rapportages. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Er is derhalve geen aanleiding tot het inschakelen van een externe deskundige. Voor zover de klachten van eiseres zijn toegenomen sinds de peildatum van 13 mei 2019 kan zij hiervan melding maken bij verweerder en een nieuwe aanvraag indienen.
6.1
Verder voert eiseres aan dat de geduide functies niet passend zijn. Als telefonisch verkoper moet eiseres werkzaamheden verrichten waartoe ze niet in staat is. Het telefoneren vergt concentratie en inspanning en teveel zitten in dezelfde houding. Ook kent de functie een bijzondere belasting voor werken boven schouderhoogte. De functie van telefoniste/medewerker callcenter is in verband met de statische houding van de functie en omdat enige inventiviteit is vereist niet geschikt voor haar. Niet is gebleken dat eiseres hierbij haar been hoog kan leggen. De functie van receptioniste is niet geschikt omdat daarin sprake is van stressbestendigheid. Gezien de psychische klachten van eiseres is zij daartoe niet in staat. Daarnaast vergt de functie werken boven schouderhoogte. Bovendien wordt verwacht dat eiseres wachtende bezoekers een kopje koffie brengt terwijl ze afhankelijk is van een rollator en daar dus praktisch niet toe in staat is.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige, uitgaande van de juistheid van de FML van 22 november 2019, voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres. Bij alle functies is het volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na navraag bij de arbeidsdeskundig analisten, in ieder geval periodiek mogelijk voor eiseres om haar been omhoog te leggen. Dat eiseres praktisch gezien niet in staat is in voorkomend geval wachtende bezoekers, voor zover nodig, koffie te brengen is – gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.2 is overwogen – onvoldoende aannemelijk geworden. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier op 20 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, indien nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.