ECLI:NL:RBNHO:2020:5355

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5106
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en beëindiging van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet

Op 1 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Heerhugowaard en het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard. De zaak betreft de intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering van de eiser op basis van de Participatiewet (PW). Het primaire besluit tot intrekking van de uitkering werd genomen op 27 maart 2019, met ingang van 26 maart 2019, en de beëindiging volgde per 28 maart 2019. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 3 oktober 2019, waarin het bezwaar opnieuw werd afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de verplichtingen zoals neergelegd in artikel 9 van de PW. Eiser had zich niet beschikbaar gesteld voor werk, ondanks eerdere afspraken en aankondigingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat eiser zijn verplichtingen niet nakwam, en dat de intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was. Eiser voerde aan dat hij niet tegenwerkte en dat zijn omstandigheden, zoals de zorg voor zijn dochter en zijn inburgeringscursus, als overmacht moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat verweerder op juiste gronden had gehandeld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 19/5106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te Heerhugowaard,

eiser,
(gemachtigde: mr. J.J.C. Engels)
en

het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op basis van de Participatiewet (PW) met ingang van 26 maart 2019 ingetrokken en vanaf 28 maart 2019 beëindigd.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 13 juni 2019 (19/2280) is dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 mei 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld de zaak in verband met het coronavirus buiten zitting af te doen tenzij een van de partijen binnen twee weken aangeeft mondeling gehoord te willen worden. Partijen hebben niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, Algemene wet bestuursrecht op 10 juni 2020 gesloten en uitspraak gedaan op heden.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers uitkering ingetrokken en beëindigd op de grond dat uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen zoals neergelegd in artikel 9 PW niet nakomt. Eiser voldoet op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel d, PW niet meer aan de voorwaarden van bijstandsverlening. In het bestreden besluit is dit standpunt gehandhaafd en overwogen dat eiser zich niet beschikbaar heeft gesteld voor werk evenmin als voor fulltime werk na 31 mei 2019 terwijl hij dat wel had aangekondigd tijdens een gesprek met een medewerker van het re-integratie bureau. Op dat moment zou eiser namelijk zijn inburgeringstraject hebben afgerond. Inmiddels is gebleken dat dit traject niet is afgerond. Uit de beschikbare stukken en hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht is niet gebleken dat eiser de Nederlandse taal niet beheerst waardoor hij niet wist wat er van hem werd verwacht. Eiser is begeleid in zijn re-integratietraject waarbij rekening is gehouden met zijn inburgeringscursus en de omstandigheid dat hij zijn dochter van school moest halen. Gelet op het veelvuldig gebrek aan medewerking van eiser bij zijn re-integratietraject is er voldoende grond om aan te nemen dat hij zijn verplichtingen uit artikel 9, eerste lid, PW niet wil nakomen.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij op geen enkele manier zijn werkproces heeft tegengewerkt. Hij ging twee dagen per week naar school voor het volgen van inburgeringscursus en hij werkte twee dagen bij drukkerij [bedrijf] . Daarnaast moest hij zorg dragen voor het uit school halen van zijn dochter omdat zijn echtgenoot ziek is. Deze omstandigheden dienen te worden gekwalificeerd als overmacht. Daarnaast heeft eiser moeite met het verstaan van de Nederlandse taal. Daarom betreurt hij het dat hem de toegang tot een tolk werd geweigerd. En ook al zou eiser verwijtbaar hebben gehandeld dan had het op de weg van verweerder gelegen dit vast te leggen in een waarschuwingsbrief voordat zijn uitkering zou worden ingetrokken dan wel beëindigd. Door dit na te laten heeft verweerder in strijd gehandeld met de algemene beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4. Op grond van artikel 13, tweede lid, onder d, van de PW heeft geen recht op algemene bijstand degene die jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, of artikel 55 niet wil nakomen.
5. Verweerder heeft in het rapport intrekken/beëindigen van 26 maart 2019 een opsomming gegeven van de gedragingen van eiser over de periode van 27 augustus 2018 tot en met 26 maart 2019. Naar het oordeel van de rechtbank levert hetgeen in het rapport is vermeld voldoende grond op voor het oordeel dat uit eisers houding ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de PW niet wil nakomen. Gebleken is dat eiser zich, in weerwil van met hem gemaakte afspraken, niet beschikbaar heeft gesteld voor werk na mei 2019 en heeft hij een uitnodiging om op het kantoor van het reïntegratiebedrijf te verschijnen geweigerd. Eiser is meermaals gewezen op zijn rechten, plichten en de gevolgen van niet nakomen. Niet is gebleken dat hij de Nederlandse taal als een zodanige belemmering in de communicatie heeft ervaren dat hij niet wist wat er van hem verwacht werd in het kader van zijn re-integratietraject dan wel dat hij zaken niet (goed) naar voren heeft kunnen brengen. Voorts heeft eiser, anders dan de voorzieningenrechter adviseerde bij uitspraak van 13 juni 2019, nog steeds geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn echtgenote ziek is geweest en daardoor niet in staat was hun dochter uit school te halen. Onduidelijk is ook of eiser nog steeds een inburgeringscursus volgt en daardoor een aantal dagen per week niet beschikbaar is.
Onder deze omstandigheden behoefde van verweerder – anders dan namens eiser is betoogd – niet te hoeven worden gevergd om eiser voorafgaande aan de intrekking dan wel beëindiging nogmaals formeel te waarschuwen.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers bijstandsuitkering op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW heeft mogen intrekken en beëindigen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2020 door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt, indien nodig, deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.