ECLI:NL:RBNHO:2020:5332

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
15/228600-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseerde drugshandel in cocaïne in de Zaanstreek met meerdere verdachten

Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in georganiseerd verband cocaïne heeft verhandeld. De zaak betreft een periode van 15 februari 2018 tot en met 13 november 2018, waarin de verdachte samen met anderen meermalen opzettelijk cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 18 juni en 7 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. B.J.G. Leeuw, de vordering heeft ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.J. Admiraal, heeft betoogd dat de verdachte slechts incidenteel heeft gedeald en heeft verweer gevoerd tegen de bewijsvoering.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken, getuigenverklaringen en observaties, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat de verdachte gedurende de bewezen verklaarde periode actief betrokken was bij de handel in cocaïne, waarbij hij samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in het onderhouden van contacten met afnemers en het afleveren van de drugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 7 maanden onvoorwaardelijk, en 240 uur taakstraf. De rechtbank heeft ook bijkomende straffen opgelegd, waaronder de verbeurdverklaring van in beslag genomen telefoons en een weegschaal. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugshandel een aanzienlijke straf rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/228600-18 (P)
Uitspraakdatum: 17 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juni 2020 en 7 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres ] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te [geboorteplaats] , naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2016 tot en met 13 november 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in die zin dat verdachte zich gedurende de gehele, in de tenlastelegging vermelde, periode van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier slechts kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 5 juli 2018 tot en met 28 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het incidenteel dealen van harddrugs en heeft daarbij verweer gevoerd met betrekking tot verschillende onderdelen van het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijs. Meer in het bijzonder heeft hij het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] kan slechts een beperkt aantal van de uitgewerkte tapgesprekken voor het bewijs worden gebezigd, te weten de tapgespreken op de volgende data 5 juli 2018, 10 juli 2018 tot en met 14 juli 2018, 20 en 21 juli 2018 en 26 juli 2018 tot en met 28 juli 2018. In het dossier staat gerelateerd dat de stem van verdachte bij gesprekken op meer data is herkend, maar het is onduidelijk hoe de stemherkenning van verdachte op deze overige data tot stand is gekomen.
De bevindingen ten aanzien van het telefoonnummer [persoonlijk telefoonnummer verdachte] kunnen niet bijdragen aan het bewijs voor de handel in verdovende middelen.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de vermeende dealauto met het kenteken [kenteken] .
Op de camerabeelden bij de locatie op de [adres ] is niets waargenomen dat zou kunnen duiden op de handel in verdovende middelen door verdachte.
De data waarop verdachte bij deze woning is waargenomen kunnen dus ook geen ruimere periode bewijzen.
De getuigenverklaringen kunnen slechts als steunbewijs gebruikt kunnen worden en kunnen niet worden gebruikt om de ten laste gelegde periode te bewijzen.
Ten aanzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat dit een zogeheten deallijn betrof en ook kan niet worden bewezen dat verdachte hiervan gebruik heeft gemaakt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Inleidend
Het onderhavige opsporingsonderzoek is gestart onder de naam El Tigre. Dit betreft een onderzoek naar handel in en verkoop van verdovende middelen. In dit onderzoek kwamen verdachte en drie andere personen als verdachten in beeld. Het betrof: [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Tijdens het onderzoek zijn van een aantal telefoonnummers de historische verkeersgegevens geanalyseerd en zijn er telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen. Naar aanleiding van de tapgesprekken zijn observaties uitgevoerd. Daarnaast is een tweetal voertuigen (een [voertuig] met het kenteken [kenteken] en een [voertuig] met het kenteken [kenteken] ) van een plaatsbepalend baken en geluidsopnameapparatuur voorzien. Naar aanleiding hiervan is een camera geplaatst voor de voorzijde van de woning aan de [adres ] . Na – onder meer – de inzet van voornoemde (bijzondere) opsporingsmethoden heeft er op 13 november 2018 een zogeheten actiedag plaatsgevonden, waarbij doorzoekingen zijn verricht in verschillende woningen en [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn aangehouden. [medeverdachte 3] is op 3 december 2018 aangehouden en [medeverdachte 1] is uiteindelijk op 5 december 2018 aangehouden. Daarnaast zijn er getuigen gehoord en hebben de verdachten verklaringen afgelegd.
Overwegingen over het bewijs
Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank met betrekking tot het bewezen verklaarde feit de volgende modus operandi af.
[verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben zich in de bewezen verklaarde periode van 15 februari 2018 tot en met 13 november 2018 bezig gehouden met de handel in cocaïne. [medeverdachte 1] heeft zich daar op 30 juli 2018 bij aangesloten. De handel van de verdachten was als volgt georganiseerd: [verdachte] en [medeverdachte 2] , en later ook [medeverdachte 1] , beschikten over mobiele telefoonnummers waarop door klanten cocaïne werd besteld en een locatie werd afgesproken, waarna zij tegen betaling op de afgesproken locatie de drugs afleverden. De toestellen van de dealnummers waren afwisselend in het bezit van één van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Namens de verdachte is ter terechtzitting primair betoogd dat een dergelijke conclusie niet mag worden getrokken op grond van kanttekeningen bij de bewijswaarde van elk door de officier van justitie gepresenteerd bewijsmiddel afzonderlijk en een daarop gebaseerde relativering van de betekenis ervan. Het is naar het oordeel van de rechtbank evenwel juist de samenhang tussen de bewijsmiddelen, waarbij deze niet geïsoleerd worden beschouwd, die leidt tot de slotsom dat het medeplegen van handel in cocaïne over de hiervoor genoemde periode is bewezen.
Deallijnen
De bewijsmiddelen hebben betrekking op de resultaten van het opsporingsonderzoek ten aanzien van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 2] .
Kenmerkend is dat met deze nummers dagelijks veelvuldig kortdurende contacten worden gelegd met gebruikers van andere nummers. Een aantal van deze andere telefoonnummers waarmee deze dealnummers contact hebben gehad komen overeen en meerdere van deze andere nummers staan bij de politie bekend als telefoonnummers van personen die (hard)drugsgebruikers zijn. Daarnaast wordt kort na de ingebruikname van elk van deze telefoonnummers in een zeer korte tijd een groot aantal sms-berichten verzonden. De verklaringen van als getuige gehoorde afnemers bevestigen het wisselen van deze genoemde nummers door hun dealers en de ontvangst van een sms-bericht bij ingebruikname van een nieuw dealnummer. Ook de inhoud van de tapgesprekken ondersteunt de vaststelling dat sprake is van deallijnen. Daar waar deze deallijnen zijn getapt, blijkt namelijk dat het vaak korte gesprekken of sms-berichten zijn waarin wordt afgesproken op een bepaalde locatie elkaar te ontmoeten en er geen communicatie van sociale aard is. Daarnaast wordt er ook dikwijls over geld, eenheden en, naar op grond van het voorgaande moet worden aangenomen, in versluierende taal over verdovende middelen gesproken.
- [telefoonnummer 1]
Vanaf 4 juni 2018 tot en met 3 september 2018 is het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik geweest bij onder meer [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De bewijsmiddelen houden in dat met gebruikmaking van dit telefoonnummer is gedeald.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot dit telefoonnummer kanttekeningen geplaatst bij de stemherkenningen van enkele van de uitgewerkte tapgesprekken van juli 2018. De rechtbank gebruikt deze niet voor het bewijs. De overige tapgesprekken in juli 2018, die in totaal zien op 11 dagen, worden wel voor het bewijs gebruikt. Aldus hebben de door de raadsman geplaatste kanttekeningen geen gevolgen voor de uiteindelijke bewezenverklaarde periode waarin verdachte zich heeft bezig gehouden met de handel in cocaïne.
- [telefoonnummer 2]
Hierna was voornoemd dealnummer niet meer in gebruik. Een volgend telefoonnummer dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden aangemerkt als dealnummer is [telefoonnummer 2] . Vanaf 11 oktober 2018 heeft de politie de via dit dealnummer gevoerde communicatie afgeluisterd en opgenomen en zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] als gebruiker van dit nummer aangemerkt. De telefoon voorzien van de simkaart met dit nummer werd op 13 november 2018 bij de aanhouding van [verdachte] in diens woning inbeslaggenomen.
Dealtelefoon [medeverdachte 2]
Bij de aanhouding van [medeverdachte 2] is in de woning waar hij verbleef een telefoon aangetroffen waarmee met aanzienlijke intensiteit is gecommuniceerd op een manier die gelijk is aan de communicatie die heeft plaatsgevonden via de hiervoor genoemde getapte dealnummers. Op basis hiervan beschouwt de rechtbank ook deze telefoon als dealtelefoon. Deze dealtelefoon is gebruikt in de periode van 14 september 2018 tot en met 12 november 2018.
- [persoonlijk telefoonnummer verdachte]
Naast deze zogeheten deallijnen dragen ook gesprekken gevoerd via een telefoonnummer dat op naam staat van [verdachte] bij aan het bewijs dat er tezamen gehandeld werd in verdovende middelen. Vanaf 26 juli 2018 tot en met 28 augustus 2018 heeft de politie de via het telefoonnummer [persoonlijk telefoonnummer verdachte] gevoerde communicatie afgeluisterd en opgenomen en is [verdachte] als gebruiker van dit nummer aangemerkt.
OVC-gesprekken
Uit de opgenomen communicatie in de [voertuig] met het kenteken [kenteken] en de [voertuig] met het kenteken [kenteken] (hierna: OVC-gesprekken) blijkt dat het voertuig met kenteken [kenteken] door [medeverdachte 2] is gebruikt en het voertuig met het kenteken [kenteken] door [medeverdachte 3] . In laatst genoemde voertuig zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] meermalen als gesprekspartner van [medeverdachte 3] aangemerkt. Ook blijkt uit deze OVC-gesprekken dat [medeverdachte 3] veelvuldig met anderen, onder wie [verdachte] en [medeverdachte 2] , heeft gesproken over geld, eenheden en verschillende soorten verdovende middelen, al dan niet in versluierende taal. Ook blijkt dat [medeverdachte 2] in de door hem gebruikte auto gesprekken over vergelijkbare onderwerpen heeft gevoerd. Dit illustreert dat de oriëntatie van [medeverdachte 2] , ook in de periode waarin deze gesprekken door hem werden gevoerd, gericht was op verdovende middelen en de daarmee te verkrijgen opbrengsten. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de verklaring van [medeverdachte 3] bij de politie dat al deze OVC-gesprekken zouden gaan over het afhandig maken van geld, van anderen. Mogelijk dat [medeverdachte 3] zich daar ook mee heeft beziggehouden, maar de gebezigde bewoordingen in de OVC-gesprekken, in het licht van de overige bewijsmiddelen, laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat een aanzienlijk gedeelte van de OVC-gesprekken ziet op de handel in verdovende middelen, waaronder harddrugs. De rechtbank is verder van oordeel dat op basis van de inhoud van deze OVC-gesprekken, in onderling verband en samenhang bezien met de andere bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat [medeverdachte 3] op de achtergrond een sturende rol in de handel van verdovende middelen vervulde, waarbij [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn samenwerkingspartners waren.
Locaties
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de woning gelegen aan de [adres ] , door verdachten ’het Kalf’ genoemd, een zogeheten stashplek voor verdovende middelen is geweest en dat [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] deze woning in de periode van 20 augustus 2018 tot en met 14 november 2018 eenmaal of meermalen voor korte tijd hebben bezocht. [medeverdachte 3] heeft deze woning zelfs op 14 november 2018, de dag na de actiedag, met het kennelijke doel om de situatie op te nemen, nog bezocht. In deze woning is naast cocaïne ook een grote hoeveelheid MDMA en amfetamine aangetroffen. Ook zijn in deze woning goederen aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen, namelijk een grote hoeveelheid verpakkingsmateriaal voor verdovende middelen, een weegschaal die geschikt is om honderdsten van een gram te wegen, een vacumeermachine en een grote hoeveelheid contant geld. De rechtbank ziet hierin de bevestiging dat deze woning fungeerde als een stashplek voor verdovende middelen en dat sprake is van een samenwerking tussen verdachten die gericht is op de handel in harddrugs. Bij dit laatst genoemde betrekt de rechtbank ook dat in de woning van [verdachte] ( [adres ] ) en op de verblijfplaats van [medeverdachte 2] ( [adres ] ) aanzienlijke hoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen en dat in deze woningen, naast de hiervoor besproken dealtelefoons, eveneens goederen zijn aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen, namelijk verpakkingsmateriaal voor verdovende middelen, een weegschaal en een grote hoeveelheid contant geld.
Getuigen
Wat betreft de voor het bewijs gebezigde redengevende inhoud van de getuigenverklaringen wordt als volgt overwogen. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de selectie en waardering van getuigenverklaringen behoedzaamheid vereisen. De wijze van totstandkoming behoeft in dat verband bijzondere aandacht. In die beoordeling kunnen uiteenlopende aspecten een rol spelen waaronder de aanwezigheid van significante details, coherentie op grote lijnen en de verankering in de inhoud van overige bewijsmiddelen. In dit verband komt betekenis toe aan het volgende.
Er was volgens getuigen een groep genaamd “Toppers”, die cocaïne verkochten en afleverden. In dat verband hebben de getuigen [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] van foto’s herkend. Deze groep maakte volgens één of meer getuigen gebruik van verschillende, opeenvolgende telefoonnummers, waaronder de telefoonnummers [telefoonnummer 2] (zie hierna), [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] . Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] werd als laatste gebruikt. De dealtelefoons werden door verschillende personen beheerd. Via een sms-bericht werd telkens het nieuwe telefoonnummer bekend gemaakt. De cocaïne werd besteld door telefonisch of via sms-berichten een plek af te spreken, waar vervolgens iemand tegen betaling de cocaïne kwam afleveren. Voorts dragen significante details bij aan de conclusie dat de getuigenverklaringen, voor zover gebezigd voor het bewijs, daarvoor bruikbaar zijn, zoals de verklaring van getuige [naam getuige 1] over de locatie in de [wijk] . De rechtbank verwerpt daarmee het bewijsverweer dat ziet op de bruikbaarheid van elke getuigenverklaring op zichzelf. De getuigenverklaringen bieden bovendien een bevestiging dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] hebben gedeald gedurende een langere periode, te weten de periode die is opgenomen in de bewezenverklaring.
- [telefoonnummer 2]
Naar aanleiding van de aanhouding van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op 3 juni 2018 wegens een ander strafbaar feit, is in de [voertuig] met het kenteken [kenteken] een telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] aangetroffen. [medeverdachte 3] zat bij de aanhouding als bijrijder in dit voertuig. Het voertuig was op dat moment bij verdachte [medeverdachte 2] in gebruik. In deze telefoon zijn meerdere berichten aangetroffen waarvan de inhoud, net zoals bij eerdergenoemde dealtelefoon van [medeverdachte 2] , overeenkomt met de manier van communicatie van de getapte dealnummers. In deze telefoon stond daarnaast ook een contactenlijst met daarin meerdere telefoonnummers die overeenkomen met de telefoonnummers die inbelden op het dealnummer [telefoonnummer 1] . Een aantal van deze telefoonnummers staat bij de politie bekend als telefoonnummers van personen die (hard)drugsgebruikers zijn. Verder zijn in de auto, waar deze telefoon is aangetroffen, verschillende goederen aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen, namelijk meerdere gripzakjes met gebruikershoeveelheden verdovende middelen en een grote hoeveelheid contant geld. Gelet op voornoemde feiten, bezien in samenhang met de daarop betrekking hebbende inhoud van de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen, is de rechtbank van oordeel dat deze aangetroffen telefoon, met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , een dealtelefoon betreft. Uit het telecomonderzoek blijkt verder dat dit nummer van 15 februari 2018 tot 3 juni 2018 in gebruik is geweest, direct voorafgaand aan de periode van gebruik van voornoemd dealnummer eindigend op [telefoonnummer 1] .
Conclusie periode
Op basis van het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – kort gezegd – zich in de periode van 15 februari 2018 tot en met 13 november 2018 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne, op de wijze zoals hierna onder de kop ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid.
Wat betreft de deelperiode van 13 februari tot en met 3 juni 2018 overweegt de rechtbank meer in het bijzonder nog het volgende. De getuigen hebben in hun voor het bewijs gebruikte verklaringen ieder voor zich verklaard over de groep waartoe de verdachte behoorde. Daaruit blijkt van een aanzienlijke intensiteit in de samenwerking bij het afleveren en verkopen van harddrugs. Ook de regelmatige wisseling van telefoonnummers wordt door de getuigen in verband gebracht met de groep waarin de samenwerking van de verdachte met anderen gestalte had gekregen. De bewijsmiddelen houden voorts in dat een telefoon met daarin een simkaart met het nummer eindigend op - [telefoonnummer 2] (gebruikt vanaf 13 februari 2018 en bekend bij de getuige [naam getuige 2] ) op 3 juni 2018 in het bezit was van twee mededaders. De verdachte heeft over de aard en intensiteit van de samenwerking met de mededaders ter terechtzitting geen verklaring willen afleggen. Uit de bewijsmiddelen blijkt tot slot dat de betrokkenheid van elk van de mededaders en van de verdachte bij het dealen in cocaïne tot de einddatum van de pleegperiode heeft bestaan. In het licht van al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in elk geval vanaf 13 februari 2018 een strafbare betrokkenheid heeft gehad bij het dealen in cocaïne.
De rechtbank vindt in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om het overige deel van de ten laste gelegde periode bewezen te verklaren. Hoewel de als getuige gehoorde afnemers in hun verklaringen hebben gesproken over een periode van twee jaren, is dit gedeelte van hun verklaringen onvoldoende nader uitgewerkt met concrete, significante feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de wijze van introductie van de verdachten, de rolverdeling van de verdachten en de samenwerking tussen de verdachten gedurende deze gehele periode, om dit voor het bewijs te kunnen bezigen.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is in de inhoud van de voornoemde bewijsmiddelen en de overige bewijsmiddelen opgenomen in de bewijsbijlage meer dan voldoende grondslag gelegen om tot een bewezenverklaring te komen van een nauwe en bewuste samenwerking bij het vervoeren, verkopen, verstrekken en afleveren van cocaïne, zoals ten laste gelegd. Deze heeft in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij de rechtbank een onderscheid maakt in de rolverdeling tussen enerzijds [medeverdachte 3] die een meer sturende rol had en anderzijds [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die zich bezighielden met de daadwerkelijk aflevering van de verdovende middelen. Dat de omvang en intensiteit van de leveringen in de bewezen verklaarde periode mogelijk hebben gefluctueerd, zoals door verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] is verklaard, maakt dat niet anders.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 15 februari 2018 tot en met 13 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 20 (twintig) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht met betrekking tot de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het advies van de reclassering, de volgens hem ondergeschikte rol van verdachte, de door hem gestelde korte duur van zijn betrokkenheid bij het feit en dat verdachte in deze korte tijd zich incidenteel aan het dealen van cocaïne schuldig heeft gemaakt.
Gelet hierop heeft de raadsman primair verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair wordt verzocht naast die onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijk strafdeel en/of taakstraf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna negen maanden in georganiseerd verband gehandeld in cocaïne. De rol van verdachte rol bestond uit het onderhouden van contacten en het afspreken met de afnemers van de cocaïne en het vervolgens afleveren daarvan aan die afnemers. Verdachte bewaarde tevens een behoorlijke (handels)hoeveelheid aan verdovende middelen in zijn woning.
Cocaïne is over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van cocaïne direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. Verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Een samenwerkingsverband als onderhavige, gericht op de handel in harddrugs, ondermijnt bovendien de rechtsorde, veroorzaakt maatschappelijke onrust en berokkent de maatschappij financieel nadeel.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het dealen van harddrugs. Uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) blijkt dat voor het dealen van harddrugs vanuit een pand en op straat gedurende een periode van ongeveer negen maanden als strafmaat wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot tien maanden. De rechtbank ziet in deze zaak, met name in de omstandigheid dat sprake was van een georganiseerd verband dat met een aanzienlijke frequentie en intensiteit in cocaïne heeft gehandeld, aanleiding om als uitgangspunt hiervan ten nadele van verdachte af te wijken.
De rechtbank vindt het bovendien zorgelijk dat verdachte tijdens het opsporingsonderzoek en op de terechtzitting niet het achterste van zijn tong heeft laten zien en zij leidt hieruit af dat hij kennelijk niet de volledige verantwoordelijkheid voor de bewezenverklaarde gedragingen wil nemen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 mei 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld, zodat dit niet in zijn nadeel weegt.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 12 maart 2019, opgemaakt door [naam] van Reclassering Nederland, het aanvullende reclasseringsadvies van 27 mei 2020, opgemaakt door [naam] van Reclassering Nederland, en van hetgeen overigens ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte is gebleken.
De voorlopige hechtenis van verdachte is door de rechtbank met ingang van 10 mei 2019 geschorst. Aan deze schorsing waren onder meer de voorwaarden verbonden van een meldplicht bij Reclassering Nederland, medewerking aan behandeling gericht op zijn drugsgebruik (als blijkt dat drugsgebruik het functioneren van verdachte negatief beïnvloedt), medewerking aan het vinden en/of behouden van een zinvolle dagbesteding en eventueel medewerking aan een behandeling door [naam] (of een soortgelijke zorgverlener).
Uit voornoemde reclasseringsadviezen blijkt onder meer het volgende.
De reclassering ziet risicofactoren op het gebied van middelengebruik, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. Verdachte geeft aan inmiddels over een positief sociaal netwerk te beschikken. Bij verdachte is sprake van stabiliteit op het gebied van huisvesting, dagbesteding en relaties. Er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. Verdachte lijkt maatschappelijk geaccepteerde doelen na te streven en wenst justitiecontact te vermijden. Verdachte toont zelfinzicht en is van mening op eigen kracht recidive te kunnen voorkomen. Door de reclassering wordt het risico op recidive ingeschat als gemiddeld. Verdachte heeft zich open en meewerkend opgesteld in het contact met de reclassering en staat open voor reclasseringscontact, indien dit nodig wordt geacht. De reclassering acht een toezicht in de vorm van een meldplicht of andere bijzondere voorwaarden niet geïndiceerd.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 12 (twaalf) maanden passend en geboden. Gelet op de gevolgen die de voorlopige hechtenis reeds voor verdachte – die niet eerder gedetineerd is geweest – heeft gehad, zijn relatief jeugdige leeftijd ten tijde van het feit en de positief gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank in een hernieuwde vrijheidsbeneming (die bij toepassing van voornoemd uitgangspunt een duur van ongeveer vijf maanden zal hebben) geen toegevoegde waarde. De rechtbank acht het onwenselijk, ook vanuit het oogpunt van het maatschappelijke belang om herhaling van het plegen van misdrijven te voorkomen, de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte te doorkruisen door hernieuwde vrijheidsbeneming. Er is een toereikend alternatief in strafoplegging mogelijk, zij het dat de proceshouding van verdachte weinig tot geen aanleiding geeft om voor deze oplossing te kiezen. Daarom hecht de rechtbank eraan om verdachte erop te wijzen dat de afdoening van de zaak op deze wijze zeker niet vanzelfsprekend is.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, en zal daarnaast aan verdachte een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren opleggen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf van aanzienlijke duur is, als niet mis te verstaan signaal naar verdachte – bij wijze van steun in de rug dan wel stok achter de deur –, dat hij zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten. Door de keuze voor deze soorten en modaliteiten van bestraffing is de rechtbank van oordeel dat de strafdoelen van vergelding, algemene en speciale preventie en normmarkering evenwichtig zijn gediend.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoons (nummers 2 en 3 op de beslaglijst), te weten:
- 1 STK GSM , blauw van het merk Nokia (495471)
- 1 STK GSM, zwart van het merk Samsung, (495493)
overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.

8.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen (nummers 1, 4 en 5 op de beslaglijst), te weten:
- 1 STK GSM, van het merk BQ Aquarius, (495463)
- 1 STK GSM zwart van het merk Aquarius, (495645)
- 1 STK Weegschaal (495603)
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze voorwerpen verdachte toebehoren en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 [twaalf] maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
7 [zeven] maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee jaren bepaalde proeftijdzich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 [tweehonderdveertig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 [honderdtwintig] dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart verbeurd, nummers 2 en 3 op de beslaglijst, te weten:
- 1 STK GSM , blauw, merk Nokia (495471)
- 1 STK GSM, zwart, merk Samsung, (495493)
Onttrekt aan het verkeer, nummers 1, 4 en 5 op de beslaglijst, te weten:
- 1 STK GSM, merk BQ Aquarius, (495463)
- 1 STK GSM zwart, merk Aquarius, (495645)
- 1 STK Weegschaal (495603)
Heft ophet reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Steinhaus, voorzitter,
mr. R. van der Heijden en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2020.
mr. R. van der Heijden en mr. E.M. ten Bos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.