ECLI:NL:RBNHO:2020:5327

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3405
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 13 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, bezwaar had gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. Het college had op 19 mei 2020 besloten om het recht op bijstandsuitkering van verzoeker in te trekken per 30 april 2020, omdat verzoeker een overwaarde van € 86.429,35 had gerealiseerd uit de verkoop van zijn woning, wat de vermogensgrens overschreed.

Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om schorsing van dit besluit en om rekening te houden met de aflossing van leningen aan zijn broers bij de vaststelling van zijn vermogen. De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen bij onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood voor verzoeker, aangezien hij, zelfs na inachtneming van de leningen, voldoende financiële middelen had om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, in verband met de coronamaatregelen, en zal gepubliceerd worden op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3405

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2020 in de zaak tussen

[bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van

[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker
gemachtigde: mr. J.H. Prins, advocaat te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2020 heeft verweerder het recht van verzoeker op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken per 30 april 2020.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt schorsing van het besluit en te bepalen dat verweerder bij de vaststelling van verzoekers vermogen rekening houdt met inlossing van nader aangeduide leningen, met nevenverzoeken.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond. Die situatie doet zich voor.
2.1
Verweerder heeft het recht op bijstand van verzoeker beëindigd omdat, samengevat, verzoeker op 30 april 2020 uit de verkoop en levering van zijn woning aan de [adres] na aftrek van de hypotheek, krediethypotheek en kosten een overwaarde van € 86.429,35 heeft overgehouden. Daarmee overstijgt volgens verweerder het vermogen van verzoeker de vermogensgrens met € 80.204,35.
2.2.
Verzoeker tracht met deze procedure te bewerkstelligen dat zijn uitkering alsnog betaalbaar wordt gesteld. Hij stelt dat verweerder bij de vaststelling van zijn vermogen rekening moet houden met de aflossing op twee leningen aan zijn broers.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, als het aangevoerde spoedeisend belang alleen ziet op een financieel belang, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Verzoeker heeft hierover aangevoerd dat zijn bewindvoerder en advocaat hebben geprobeerd verweerder op voorhand in het belang van alle partijen te laten beoordelen of bij de vaststelling van zijn vermogen en de redelijkheid van intering daarop voor een toekomstig beroep van verzoeker op bijstand rekening zal worden gehouden met de aflossing aan de broers. Ook stelt hij dat één van zijn broers in financiële problemen komt als de lening op 1 september 20120 niet is ingelost. Wat er van dit laatste ook zij, hieruit blijkt niet van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood op korte termijn voor verzoeker zelf. Daar komt bij dat, indien verzoeker in zijn standpunt gevolgd zou worden dat rekening gehouden moet worden met de inlossing van de leningen, vooralsnog voldoende aannemelijk is dat verzoeker ook in die situatie over voldoende financiële middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij dus thans geen aanspraak op bijstand kan maken. Immers bedragen die leningen volgens verzoeker in totaal € 26.638,42 (zijnde een bedrag van € 21.836,61 en een bedrag van € 4.801,81). Als dit bedrag in mindering gebracht wordt op de door verweerder berekende overschrijding van het vrij te laten vermogen, resteert nog altijd een bedrag van € 53.565,93. Niet valt in te zien dat verzoeker daarmee voor de duur van bezwaarprocedure niet in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien, zodat een acuut financieel probleem niet aan de orde is.
De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. Het verzoek is dus kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2020 door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier
.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.