ECLI:NL:RBNHO:2020:5319

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
8179174 \ AO VERZ 19-151
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en werkweigering in arbeidsrelatie

In deze zaak verzoekt de werkneemster, die sinds 2014 in dienst is bij Lagardère Travel Retail Stations B.V., de kantonrechter om te verklaren dat haar ontslag op staande voet onterecht is. De werkneemster heeft op 18 november 2020 een verzoek ingediend voor onder andere billijke vergoedingen en achterstallig salaris, na een ontslag dat volgde op herhaalde werkweigering. Lagardère heeft de werkneemster op staande voet ontslagen op 19 september 2019, na meerdere waarschuwingen en een loonstop vanwege haar weigering om re-integratiewerkzaamheden te verrichten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat de werkneemster niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen en herhaaldelijk niet op afspraken verscheen. De rechter oordeelt dat Lagardère als goed werkgever heeft gehandeld door tijdelijke alternatieve werkzaamheden aan te bieden, en dat de werkneemster haar verplichtingen niet is nagekomen. De verzoeken van de werkneemster tot toekenning van billijke vergoedingen zijn afgewezen, maar haar wordt een transitievergoeding van € 1.379,50 toegekend, omdat het onaanvaardbaar zou zijn om haar geen vergoeding te geven, gezien haar eerdere goede functioneren. De kantonrechter wijst ook de proceskosten aan de werkneemster toe, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8179174 \ AO VERZ 19-151
Uitspraakdatum: 5 juni 2020
Beschikking in de zaak van:
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lagardère Travel Retail Stations B.V.
gevestigd te Lijnden
verwerende partij
verder te noemen: Lagardère
gemachtigde: mr. C.W.H. Houg

1.Het procesverloop

1.1.
[werkneemster] heeft op 18 november 2020 een verzoek gedaan om onder meer een tweetal billijke vergoedingen en achterstallig salaris toe te kennen met verklaring voor recht dat Lagardère haar ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Lagardère heeft een verweerschrift met een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 7 mei 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [werkneemster] en Lagardère hebben ook pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren [in 1975] , is sinds 2 juni 2014 in dienst bij Lagardère. De functie van [werkneemster] is verkoopmedewerkster te Schiphol met een salaris van € 1.867,58 per maand exclusief emolumenten op basis van een 38-urige werkweek. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Retail non-food van toepassing.
2.2.
In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst staat (samengevat) dat het verkrijgen en behouden van een Schipholpas essentieel is voor het kunnen uitoefenen van de functie. Indien de medewerker niet meer in het bezit is van een Schipholpas, dient werknemer zelf ontslag in te dienen bij werkgever.
2.3.
Uit de overgelegde beoordelingen volgt dat [werkneemster] tot 2017 naar behoren heeft gefunctioneerd. Per 1 juli 2017 wordt [werkneemster] door Lagardère benoemd tot vertrouwenspersoon voor de duur van vijf maanden.
2.4.
Op 23 augustus 2017 heeft [werkneemster] zich ziek gemeld in verband met incidenten met collega’s op de werkvloer. [werkneemster] heeft melding gemaakt van pesterijen. Daarop heeft Lagardère onder meer een protocol pesten op de werkvloer onder de aandacht van haar werknemers gebracht en intern een campagne opgezet tegen pesten en intimidatie op de werkvloer. Partijen hebben vervolgens meerdere gesprekken gevoerd in het kader van de re-integratie van [werkneemster] en de pestproblematiek die door [werkneemster] is ervaren. Verder hebben partijen in 2017 uitvoering gegeven aan een mediationtraject. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid.
2.5.
In de daaropvolgende periode heeft de bedrijfsarts omstreeks mei 2018 Lagardère geadviseerd om [werkneemster] te laten re-integreren in het magazijn te Lijnden . Daarop heeft [werkneemster] een tegenverzoek gedaan om te re-integreren bij Victoria Secret op Amsterdam Centraal Station . Lagardère heeft ingestemd met dit verzoek. De re-integratie bij Victoria Secret verliep behoorlijk. Uit de tussentijdse evaluatie van de bedrijfsarts van 18 oktober 2018 kan evenwel worden afgeleid dat de bedrijfsarts de houding van [werkneemster] als niet positief heeft ervaren en Lagardère daarom heeft geadviseerd om uitvoering te geven aan het gezamenlijke proces in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter.
2.6.
Na het eerste ziektejaar wordt besloten om ook het 2e spoor bij re-integratie in te zetten. [begeleider] wordt voor dit 2e spoortraject als begeleider ingezet door Lagardère. Bij brief van 4 december 2018 schrijft Lagardère dat zij het loon van [werkneemster] zal opschorten. In de brief staat: “(…)
Deze bedrijfsarts, heeft geadviseerd om een tweede spoor traject in te aan zetten. Hierbij heeft werkgever [begeleider] aangewezen als tweede spoor traject coach. Op 26 november 2019 heeft [begeleider] aangekondigd om op 30 november 2018 om 13:00 uur bij u langs te komen voor een intake gesprek. (…) Helaas heeft u dit gesprek geweigerd (…)
In de brief van 12 oktober 2018 is naar voren gekomen dat u voor dit incident tot 3 keer toe heeft geweigerd om aan uw re-integratie mee te werken. Het eerste incident was in mei 2018. Toen heeft de bedrijfsarts voorgesteld u in het magazijn te laten re-integreren. Dit voorstel is destijds niet door u geaccepteerd door reistijd, de bewerkelijkheid van de reis en uw gezondheidstoestand. Vervolgens is er op 26 september 2018 een nieuw re-integratie voorstel aan u gedaan. Ook hier heeft u geen gehoor aan gegeven, met de reden dat u zich niet kon vinden in het voorstel. Daarnaast heeft u het plan van aanpak van 19 oktober 2017 niet getekend en heeft u de tussentijdse evaluatie van 26 september 2018 niet getekend. Hiermee belemmerd u uw re-integratie traject.
Door het weigeren van de afspraak met de tweede spoor coach is dit het vierde incident wat uw re-integratie belemmerd. Tevens zijn wij niet in staat te beoordelen of u aanspraak kunt maken op loondoorbetaling. Bovendien is het niet mogelijk om uw geschiktheid voor andere passende arbeid te beoordelen.
Nu dit de eerste brief is zullen wij nu allereerst uw loon opschorten tot het moment dat u weer meewerkt aan uw re-integratie. (…)”
2.7.
Op 30 januari 2019 meldt Lagardère aan [werkneemster] dat haar werkplek op Schiphol weer veilig is. Per e-mail van 3 februari 2019 heeft [werkneemster] zich hersteld gemeld. Lagardère heeft daarop, bij e-mail van 4 februari 2019, aangegeven de betermelding nader te willen laten onderzoeken door een medisch specialist. Largardère schrijft [werkneemster] dat zij daarom op 12 februari 2019 bij de bedrijfsarts wordt verwacht.
2.8.
Op 11 maart 2019 vindt een gesprek plaats tussen [medewerker 1] (HR), [begeleider] (HR) en [werkneemster] . In dit gesprek zijn diverse opties besproken in het kader van het herstel van [werkneemster] , maar ook de mogelijkheid tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.
2.9.
Uit de tussentijdse evaluatie van de bedrijfsarts van 10 april 2019 volgt dat [werkneemster] inzetbaar wordt geacht voor 15-20 uur per week. Lagardère wordt verzocht een werkplek te vinden voor [werkneemster] . Uit het verslag blijkt eveneens dat Lagardère de medische expertise, zoals geadviseerd door de bedrijfsarts, heeft afgewezen. Daarbij merkt de bedrijfsarts op dat verdere medische informatie ontbreekt, maar dat deze informatie nodig is om verdere sancties te voorkomen.
2.1
Vanaf 29 mei 2019 heeft [werkneemster] , in navolging van de brief van 4 december 2018, geen loon meer ontvangen van Lagardère.
2.11.
Uit het verslag van de verzekeringsarts van 19 juli 2019 volgt dat [werkneemster] geschikt wordt geacht voor haar maatgevende arbeid. Er is geen sprake van medische volledige arbeidsongeschiktheid.
2.12.
Medio 2019 hebben partijen geprobeerd om met behulp van mediation tot elkaar te komen. Op 5 augustus 2019 heeft [werkneemster] de mediation beëindigd. Op verzoek van [werkneemster] heeft Lagardère haar vervolgens een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Dit aanbod heeft [werkneemster] niet geaccepteerd.
2.13.
Sinds 15 augustus 2019 is [werkneemster] volledig hersteld gemeld.
2.14.
Uit het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 16 augustus 2019 volgt dat de arbeidsdeskundige van oordeel is dat [werkneemster] niet in aanmerking komt voor de WIA. Bij brief van 19 augustus 2019 volgt de beslissing van het UWV dat [werkneemster] geen WIA-uitkering zal ontvangen en voor 100% arbeidsgeschikt wordt geacht.
2.15.
Op 27 augustus 2019 heeft Lagardère per e-mail [werkneemster] opgeroepen voor werkhervatting. Lagardère heeft [werkneemster] twee functies aangeboden, te weten: verkoopmedewerkster bij Dutch Discoveries op de D-pier te Schiphol of verkoopmedewerkster bij Smullers te Amsterdam Centraal Station. Ondanks herhaald verzoek van Lagardère maakt [werkneemster] geen keuze. Daarom kiest Lagardère er voor om [werkneemster] te werk te stellen bij Dutch Discoveries. Omdat de Schipholpas van [werkneemster] is verlopen per 2 april 2019, verwacht Lagardère dat [werkneemster] de komende periode tijdelijk arbeid zal verrichten in het magazijn te Lijnden totdat de Schipholpas van [werkneemster] weer geldig is. Lagardère schrijft in haar e-mail van 28 augustus 2019 dat [werkneemster] op 29 augustus 2019 om 9:00 uur in het magazijn te Lijnden wordt verwacht voor werkhervatting.
2.16.
Op 29 augustus 2019 ontvangt [werkneemster] een officiële waarschuwing wegens werkweigering van Lagardère. In de brief staat: “”
jij bent vandaag, donderdag 29 augustus jl., zonder geldige reden of enige afmelding niet komen opdagen om arbeid te verrichten. Dit wordt gezien als werkweigering. Jij ontvangt voor het niet verschijnen op werk, een officiële waarschuwing. Tevens zal jouw loon gestaakt blijven met de reden dat jij weigert werk te verrichten. Geen arbeid betekent geen loon.
Wij roepen jou nogmaals op om arbeid te komen verrichten. Wij verwachten jou donderdag 5 september 2019 om 9:00 uur op het hoofdkantoor in Lijnden. (…) Wanneer jij weer weigert werk te verrichten zal jij Lagardère dwingen tot het opleggen van een tweede disciplinaire maatregel. (…)”
2.17.
In de daaropvolgende periode verzoekt [werkneemster] per e-mail (bij herhaling) om met Lagardère af te spreken bij Motel Van der Valk te Akersloot, omdat dit geen reiskosten voor haar meebrengt en het motel dicht bij haar woning in de buurt is gelegen. Lagardère heeft dit geweigerd, omdat [werkneemster] na het gesprek van 5 september 2019 zou moeten starten met het verrichten van arbeid op de logistieke afdeling te Lijnden totdat zij weer beschikt over een geldige Schipholpas. Lagardère merkt voorts op dat de reiskosten van [werkneemster] naar Lijnden worden vergoed door Lagardère en haar loondoorbetaling wordt hervat zodra zij aanvangt haar werkzaamheden te verrichten.
2.18.
Bij brief van 6 september 2019 heeft [werkneemster] een tweede officiële waarschuwing ontvangen wegens werkweigering. In de brief staat, voor zover hier van belang het volgende:
“Op donderdag 29 augustus jl. ben jij zonder geldige reden of enige afmelding niet komen opdagen om arbeid te verrichten. Hiervoor heb jij op 29 augustus jl. een eerste officiële waarschuwing ontvangen. Tevens hebben wij jou, 29 augustus jl., voor een tweede keer opgeroepen om op donderdag 5 september jl. om 9:00 uur arbeid te komen verrichten. Voorafgaand aan de werkhervatting zal er een gesprek plaatsvinden met [senior HR adviseur 1] (Senior HR adviseur) en [senior HR adviseur 2] (Senior HR adviseur) om de ontstane situatie te bespreken.
Jij bent op donderdag 5 september jl. zonder geldige reden of enige afmelding wederom niet komen opdagen om arbeid te verrichten. Dit wordt gezien als herhaaldelijke werkweigering. Jij ontvangt voor het niet verschijnen op het werk, eentweede officiële waarschuwing. (…)
Wij roepen jou voor een laatste maal op om arbeid te komen verrichten. Wij verwachten jou donderdag 12 september 2019 om 9:00 uur op het hoofdkantoor Lijnden. (…) Voordat jij begint aan het verrichten van arbeid op de logistieke afdeling, willen wij graag met jou in gesprek om de ontstane situatie te bespreken. (…) Wij benadrukken hierbij nogmaals dat deze oproep niet vrijblijvend is en jij verplicht bent te verschijnen. Indien jij weer weigert te verschijnen zullen wij overgaan tot ontslag op staande voet. Tevens zal jouw loon gestaakt blijven met de reden dat jij weigert werk te verrichten. Geen arbeid betekent geen loon(…)”.
2.19.
Bij e-mail van 10 september 2019 schrijft [werkneemster] (samengevat) dat zij van mening is dat geen sprake is van werkweigering. [werkneemster] wil graag in gesprek met [senior HR adviseur 2] om te pogen de verstoorde arbeidsrelatie te normaliseren. In haar e-mail geeft [werkneemster] eveneens een opsomming van de punten die zij graag met Lagardère wenst te bespreken.
2.20.
Op 12 september 2019 ontvangt [werkneemster] per brief een derde officiële waarschuwing wegens werkweigering van Lagardère. In de brief staat: “
Jij bent vandaag, donderdag 12 september jl, tot onze grote teleurstelling, zonder geldige reden of enige afmelding wederom niet komen opdagen om arbeid te verrichten. Dit wordt gezien als herhaaldelijke werkweigering. Jij ontvangt voor het niet verschijnen op het werk, eenderdeen daarmee tevens deallerlaatste officiële waarschuwing. (…) Wij willen jou nog een allerlaatste kans geven om je aan de verplichtingen vanuit de arbeidsovereenkomst te gaan houden en roepen jou voor een allerlaatste maal op om arbeid te komen verrichten. Wij sommeren jou tot werkhervatting op 18 september 2019 en verwachten jou om 10:00 uur op jouw werklocatie (hoofdkantoor te Lijnden).(…) Voordat jij begint aan het verrichten van arbeid op de logistieke afdeling, willen wij graag met jou in gesprek om de ontstane situatie te bespreken.
(…) Wij benadrukken hierbij nogmaals dat deze oproep niet vrijblijvend is en jij verplicht bent te verschijnen. Indien jij deze allerlaatste kans niet benut en weer weigert te verschijnen, zullen wij onverwijld overgaan tot ontslag op staande voet. (…)
2.21.
Bij e-mail van 16 september 2019 verzoekt [werkneemster] Lagardère te bevestigen dat de afspraak van 18 september 2019 bij Motel van der Valk te Akersloot zal plaatsvinden. Diezelfde dag heeft Lagardère geantwoord dat het gesprek zal plaatsvinden om 10:00 uur te Lijnden, onder verwijzing naar de brief van 12 september 2019.
2.22.
Op 17 september 2019 vindt opnieuw e-mailverkeer tussen partijen plaats. [werkneemster] verzoekt Lagardère om het gesprek op 18 september 2019 te laten plaatsvinden bij Motel van der Valk te Akersloot. Lagardère laat weten dat zij [werkneemster] op kantoor te Lijnden verwacht voor een gesprek en dat [werkneemster] na het gesprek haar werkzaamheden aldaar dient te hervatten. Lagardère heeft eveneens toegezegd de reiskosten van [werkneemster] te zullen vergoeden.
2.23.
[werkneemster] verschijnt op 18 september 2019 niet op het kantoor te Lijnden voor een gesprek met Lagardère. Op 18 september 2019 krijgt [werkneemster] een allerlaatste kans van Lagardère. In de e-mail van 10:11 uur heeft Lagardère aan [werkneemster] geschreven: “
Vanmorgen om 10:00 uur hadden wij een afspraak (voor een gesprek en ook direct werkhervatting) Jij bent wederom niet verschenen, wat voor ons onacceptabel is na al onze verzoeken. Wij roepen jou inmiddels reeds weken op voor werkhervatting op kantoor. (…)
Ik wil je nog een allerlaatste kans geven (we hebben je nu reeds inmiddels veelvuldig kansen gegeven), je kan morgen (donderdag 19 september)om 9.00 uur je meldenop kantoor in verband met start van werkhervatting.”
2.24.
In reactie op voornoemde e-mail verzoekt [werkneemster] op 18 september 2019 bij e-mail van 22:48 uur Lagardère om het gesprek te laten plaatsvinden bij Motel van der Valk te Akersloot, gezien haar financiële situatie. Verder schrijft zij dat geen sprake is van werkweigering.
2.25.
Op 19 september 2019 bij e-mail van 7:49 uur schrijft Lagardère (samengevat) dat [werkneemster] wordt verwacht om 9:00 uur op kantoor te Lijnden voor een gesprek en voor werkhervatting. Lagardère geeft aan dat de reiskosten van [werkneemster] worden vergoed en geen reden vormen om niet aanwezig te zijn.
2.26.
[werkneemster] verschijnt op 19 september 2019 niet op kantoor te Lijnden en wordt diezelfde dag door Lagardère op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van 19 september 2019 aan [werkneemster] staat het volgende:
“Dit ontslag krijg jij voor het herhaaldelijk weigeren van jouw werkzaamheden. Hierbij veronachtzaam jij grovelijk de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en weiger jij hardnekkig te voldoen aan de redelijke bevelen vanuit de werkgever.
Op donderdag 19 september jl. had jij 9.00 uur een gesprek met [HR directeur] (HR Directeur) en [senior HR adviseur 2] (Senior HR Adviseur), om vervolgens jouw werkzaamheden te hervatten. Tot onze grote verbazing ben jijwederomniet op komen dagen. Dit is niet de eerste keer dat jij de regels- en procedures niet bent nagekomen, zoals bevestigd is in ons schrijven van 29 augustus jl,, 6 en 12 september jl. Op 12 september jl. heb jij hiervoor zelfs nog eenallerlaatstewaarschuwing voor ontvangen. Bovendien is er gedurende deze periode herhaaldelijk mailverkeer met jou geweest waarin wij jou op deze brieven hebben geattendeerd en jou hebben gesommeerd tot werkhervatting. (…)”

3.Het verzoek

3.1.
[werkneemster] verzoekt de kantonrechter om
- te verklaren voor recht dat Lagardère haar ten onrechte op staande voet heeft ontslagen en is gehouden om [werkneemster] een billijke vergoeding te betalen, alsmede
de veroordeling van Lagardère tot:
- betaling van een bedrag van € 63.000,- bruto aan billijke vergoeding;
- betaling van een bedrag van € 5.000,- netto aan billijke vergoeding verband houdend met immaterieel leed;
- betaling van een bedrag van € 11.133,93 bruto aan achterstallig salaris vermeerderd met de wettelijke verhoging;
- betaling van een bedrag van € 3.680,64 aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
- betaling van een bedrag van € 2.759,0 bruto aan transitievergoeding
- betaling van een bedrag van € 1.150,38 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- betaling van de wettelijke rente over voornoemde betalingsverzoeken vanaf de dag van opeisbaarheid met veroordeling van Lagardère in de kosten van de procedure.
3.2.
[werkneemster] heeft, naar hiervoor is weergegeven, onder meer een verzoek gedaan om billijke vergoedingen toe te kennen. Aan dit verzoek legt [werkneemster] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader heeft [werkneemster] het volgende aangevoerd. Het ontslag op staande voet is zonder rechtsgrond gegeven, omdat de opgedragen (re-integratie) werkzaamheden niet de bedongen werkzaamheden zijn. [werkneemster] was daarom ook niet gehouden dit aanbod te accepteren. Immers, de eigen bedongen werkzaamheden van [werkneemster] waren niet de opgedragen werkzaamheden van 12 september 2019, te weten de werkzaamheden van logistiek medewerker te Lijnden. Dat [werkneemster] niet over een geldige Schipholpas beschikte dient voor rekening van Lagardère te komen en kan haar, [werkneemster] , dan ook niet worden toegerekend. [werkneemster] was dan ook niet gehouden om het aanbod van Lagardère te accepteren om werkzaamheden te Lijnden te gaan verrichten. Nu [werkneemster] per 3 februari 2019 arbeidsgeschikt was, was er eind mei 2019 geen reden om spoor 2 te volgen. Dat betekent dat de opgelegde loonstaking zonder rechtsgrond heeft plaatsgevonden. Lagardère had de loonbetaling op 4 februari 2019 moeten hervatten. Lagardère is daarom gehouden het loon over de periode van 4 februari 2019 tot en met 19 september 2019 aan [werkneemster] te voldoen. Daarbij is door Lagardère de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd, aangezien bij een regelmatige opzegging het dienstverband pas per 1 december 2019 zou zijn geëindigd. De gefixeerde schadevergoeding is Lagardère daarom ook verschuldigd aan [werkneemster] . Voorts maakt [werkneemster] aanspraak op een transitievergoeding en de buitengerechtelijke incassokosten.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Lagardère verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd. Lagardère heeft nooit de bedongen arbeid (van verkoopmedewerkster) willen wijzigen. De opgedragen werkzaamheden waren een tegemoetkoming aan [werkneemster] , omdat zij (nog) niet beschikte over een geldige Schipholpas en om die reden haar eigen functie in beschermd gebied op Schiphol niet kon uitoefenen. Lagardère heeft zich als goed werkgever opgesteld door tijdelijk alternatieve werkzaamheden aan te bieden, zolang [werkneemster] niet over een geldige Schipholpas beschikte. Uit de arbeidsovereenkomst volgt namelijk dat de werknemer in dergelijke gevallen in beginsel ontslag dient te nemen. Lagardère heeft immers geen invloed op de verstrekking van een Schipholpas. Dat [werkneemster] deze tijdelijke werkzaamheden niet heeft willen vervullen, dient voor haar rekening en risico te blijven. [werkneemster] had als goed werknemer dit aanbod moeten accepteren. [werkneemster] is wegens herhaaldelijke werkweigering ontslagen. Voorafgaand aan het ontslag op staande voet is zij hiervoor meermaals gewaarschuwd. [werkneemster] nam vrijwel nergens genoegen mee en schortte onterecht haar eigen verplichtingen jegens Lagardère op. Nu sprake is van een rechtsgeldig ontslag moeten alle verzoeken van [werkneemster] worden afgewezen. Waar [werkneemster] weigerde haar werkzaamheden te verrichten, heeft Lagardère terecht de loondoorbetaling van [werkneemster] per 29 mei 2019 (en niet per 4 februari 2019) stopgezet.
4.2.
Lagardère verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat zij geen transitievergoeding en billijke vergoeding verschuldigd is aan [werkneemster] nu de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van werknemer dat voor haar eigen rekening en risico komt. Verder wordt bij wijze van (voorwaardelijk) tegenverzoek verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] op de e- grond of de g-grond, indien het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [werkneemster] de door haar gevraagde billijke vergoedingen en betalingen moeten worden toegekend. Daarom dient eerst te worden beoordeeld of het ontslag op staande voet terecht is gegeven.
De verklaring voor recht
5.2.
Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben.
5.3.
Voor de beoordeling van de vraag of het door Lagardère aan [werkneemster] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [werkneemster] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 19 september 2019 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten. Het gaat in dit geschil slechts om de vraag of sprake is van een dringende reden, aangezien [werkneemster] niet betwist dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
5.4.
Naar de kern genomen maakt Lagardère [werkneemster] het verwijt van herhaalde werkweigering in de periode tussen 29 augustus 2019 en 19 september 2019 en verbindt daaraan een dringende reden voor ontslag op staande voet. In het licht van de betwisting daarvan door [werkneemster] dient Lagardère haar stelling dat sprake is van een dringende reden te bewijzen. De kantonrechter is van oordeel dat zij daarin voldoende is geslaagd. Daartoe is het volgende redengevend. Lagardère heeft toegelicht dat de tewerkstelling te Lijnden tijdelijk was, te weten gedurende de periode dat [werkneemster] nog niet over een Schipholpas beschikte. Van een eenzijdige functiewijziging is daarom geen sprake. De kantonrechter is van oordeel dat in redelijkheid van [werkneemster] gevergd kon worden om (re-integratie) werkzaamheden, zoals geadviseerd door de bedrijfsarts, te gaan verrichten. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de bedrijfsarts, verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben vastgesteld dat [werkneemster] in staat is om re-integratiewerkzaamheden te verrichten. Ondanks gesprekken met Lagardère, schriftelijke waarschuwingen en een loonsanctie die doorliep tot aan het ontslag op staande voet, bleef [werkneemster] in voornoemde periode weigeren om re-integratiewerkzaamheden uit te voeren of een poging hiertoe te doen. [werkneemster] heeft daarmee haar verplichtingen bij ziekte en re-integratie geschonden. Niet is gebleken dat [werkneemster] geen mogelijkheden en/of beperkingen had voor het verrichten van haar geboden re-integratiewerkzaamheden. Het niet beschikken over een geldige Schipholpas valt blijkens artikel 4 van de arbeidsovereenkomst toe te rekenen aan de werknemer. Lagardère treft hiervan geen verwijt en heeft [werkneemster] als goed werkgever de mogelijkheid geboden om tijdelijk haar werkzaamheden in het magazijn te Lijnden te komen verrichten. Ook is niet duidelijk waarom [werkneemster] niet naar het kantoor te Lijnden kon komen voor een gesprek, aangezien Lagardère de reiskosten voor haar rekening zou nemen en duidelijk was dat verwacht werd dat [werkneemster] na het gesprek te Lijnden aldaar haar werkzaamheden in het kader van de beoogde re-integratie zou hervatten. Herhaalde sommaties en waarschuwingen om op verzoeken van Lagardère te reageren en op gesprekken te komen, hebben kennelijk [werkneemster] evenmin ertoe kunnen bewegen om haar halstarrige houding te wijzigen. Ondanks opeenvolgende verzoeken om de re-integratiewerkzaamheden aan te vangen en meerdere officiële waarschuwingen, gevolgd door een laatste waarschuwing op 18 september 2019, bleef [werkneemster] weigeren om gehoor te geven aan het klemmende verzoek van Lagardère om op 19 september 2019 (eindelijk wél) te starten met haar re-integratiewerkzaamheden. Het wederom zonder gegronde reden en zonder bericht niet verschijnen op de afspraak van 19 september 2019 kon Lagardère na alle voorgaande pogingen met recht bestempelen tot de druppel die de emmer van haar geduld heeft doen overlopen.
5.5.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, met inachtneming van alle omstandigheden waaronder ook de persoonlijke omstandigheden van [werkneemster] , komt de kantonrechter tot het oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Het verzoek tot de gevraagde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
De billijke vergoedingen
5.6.
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [werkneemster] tot toekenning van de gevraagde billijke vergoedingen worden afgewezen.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
5.7.
Omdat sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, is geen sprake van een onregelmatige opzegging. De verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging is dan ook niet toewijsbaar.
Het achterstallig loon
5.8.
Bij brief van 4 december 2018 is het loon van [werkneemster] opgeschort, welke opschorting per 29 mei 2019 is omgezet in wat Lagardère een loonstaking noemt, maar gezien moet worden als een loonstop. Lagardère heeft de loonstop toegepast, omdat [werkneemster] weigerde mee te werken aan haar re-integratieverplichtingen en niet solliciteerde op functies buiten het bedrijf in het kader van het 2e spoor traject. [werkneemster] heeft hiertegen aangevoerd dat deze loonstaking geen juridische basis heeft, omdat zij zich op 3 februari 2019 hersteld heeft gemeld. Daarmee was er geen reden om het 2e spoor traject in te zetten, aldus [werkneemster] .
5.9.
Lagardère voert aan dat zij conform het UWV beleid het tweede spoor heeft ingezet, naast het 1e spoor in het kader van de re-integratie. Ter zitting is duidelijk geworden dat Lagardère de betermelding van [werkneemster] van 3 februari 2019 niet kon accepteren, omdat zij deze eerst nader wilde laten onderzoeken door een bedrijfsarts. Sinds 11 oktober 2018 had [werkneemster] immers geen werkzaamheden meer verricht en de betermelding kwam daarmee voor Lagardère uit de lucht vallen. Vervolgens kon Lagardère geen medische expertise laten uitvoeren, omdat zij van [werkneemster] de benodigde stukken hiertoe niet ontving. Lagardère heeft [werkneemster] meermaals verzocht om de benodigde informatie voor de medische expertise te verstrekken aan haar, maar ondanks herhaalde verzoeken is [werkneemster] hier niet toe overgegaan. De medische expertise was volgens Lagardère essentieel om de belastbaarheid van [werkneemster] te kunnen beoordelen. Omdat Lagardère toen nog graag verder wilde met [werkneemster] , is een uitstelverzoek voor de WIA-uitkering gedaan.
5.10.
In reactie hierop heeft [werkneemster] ter zitting aangevoerd dat zij destijds van mening was dat een medische expertise in het kader van de re-integratie geen zin had, want zij had zich op 3 februari 2019 beter gemeld. [werkneemster] moest zich in die periode ook bij het UWV melden in verband met de beoordeling van de aanvraag om een WIA-uitkering. [werkneemster] wilde zich toen liever laten keuren door het UWV dan door haar werkgever, aldus [werkneemster] .
5.11.
Gezien hetgeen Lagardère onbetwist heeft aangevoerd, de reactie van [werkneemster] hierop en de inhoud van de ingebrachte rapportages van de bedrijfsarts, verzekeringsarts en arbeidsdeskundige is de kantonrechter van oordeel dat Lagardère op goede gronden aan de weigering van [werkneemster] om in mei 2019 mee te werken aan het door Lagardére verlangde medisch onderzoek een loonstop te verbinden. Dit betekent dat [werkneemster] over de periode van 29 mei 2019 tot en met de datum van het ontslag op staande voet (19 september 2019) geen recht heeft op loon. De vordering tot betaling van achterstallig loon zal derhalve worden afgewezen.
De transitievergoeding
5.12.
De in beginsel door de werkgever verschuldigde transitievergoeding is niet verschuldigd indien het eindigen of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Hoewel een dringende reden voor een ontslag op staande voet niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, is in het onderhavige geval van herhaalde werkwerkweigering naar het oordeel van de kantonrechter sprake van ernstig verwijtbaar handelen door [werkneemster] , als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW, waardoor de arbeidsovereenkomst is beëindigd.
5.13.
Waar Lagardère evenwel heeft erkend dat [werkneemster] gedurende het dienstverband tot haar ziekmelding in augustus 2017 behoorlijk heeft gefunctioneerd, acht de kantonrechter het al met al naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [werkneemster] in het geheel geen transitievergoeding zou ontvangen. Daarom zal haar een vergoeding van
€ 1.379,50 bruto worden toegekend, zijnde de helft van de door [werkneemster] berekende en door Lagardère op zich niet betwiste wettelijke transitievergoeding. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na 19 september 2019, de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.14.
De buitengerechtelijke incassokosten zullen niet worden toegewezen, nu [werkneemster] hoofdzakelijk in het ongelijk wordt gesteld. Op gelijke grond komen de proceskosten voor haar rekening.
5.15.
Het voorwaardelijk tegenverzoek van Lagardère tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst behoeft, gezien het voorgaande, geen bespreking meer, nu de voorwaarde waaronder dit verzoek is ingesteld niet is ingetreden. De door Lagardère verzochte verklaring voor recht zal evenmin worden toegewezen, gelet op hetgeen hiervoor in 5.13. is overwogen

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzoeken van [werkneemster] af, behoudens voor wat betreft de door haar gevraagde transitievergoeding, die tot een bedrag van € 1.379,50 bruto ten laste van Lagardère wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [werkneemster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Lagardère tot en met vandaag vaststelt op € 720,00;
6.3.
wijst de verzoeken van Lagardère eveneens af;
6.4.
verklaart vorenstaande betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, kantonrechter en op 5 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter