ECLI:NL:RBNHO:2020:5318

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
8302823 \ AO VERZ 20-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding na langdurige ziekte

In deze zaak verzoekt werknemer [werknemer] de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met Dnata B.V. te herstellen, na een opzegging die volgens hem onterecht was. De werknemer, die sinds 2010 in dienst is bij Dnata, heeft zich in 2017 ziekgemeld vanwege ernstige rugklachten. Ondanks re-integratie-inspanningen van Dnata, waaronder tijdelijke werkzaamheden op verschillende afdelingen, is de werknemer van mening dat er onvoldoende passende functies voor hem beschikbaar zijn gesteld. Dnata heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 4 december 2019, na een positief advies van het UWV voor de ontslagvergunning wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De werknemer stelt dat Dnata haar re-integratieverplichtingen heeft geschonden en verzoekt om een billijke vergoeding van € 310.000 netto, vermeerderd met pensioenschade. Dnata verzet zich tegen het verzoek en stelt dat de opzegging rechtsgeldig was en dat er geen passende functies meer beschikbaar zijn. De kantonrechter oordeelt dat Dnata voldoende heeft aangetoond dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is, gezien zijn blijvende beperkingen. Het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, evenals het verzoek om een billijke vergoeding, omdat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Dnata. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8302823 \ AO VERZ 20-13
Uitspraakdatum: 6 juli 2020
Beschikking in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij in de zaak van het verzoek
verwerende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. G.P. Geelkerken
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dnata B.V.
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
verwerende partij in de zaak van het verzoek
verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek
verder te noemen: Dnata
gemachtigde: mr. D.M. van Moerkerk, ter zitting mr W. Hes.

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan, primair, om Dnata te veroordelen de arbeids- overeenkomst per 4 december 2019 te herstellen met loonbetaling vanaf die datum, en subsidiair om ten laste van Dnata een billijke vergoeding toe te kennen met (of: meer subsidiair) gebod aan Dnata tot het aanbieden van passend werk. Dnata heeft een verweerschrift ingediend en een voorwaardelijk tegenverzoek gedaan.
1.2.
Op 8 juni 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [werknemer] heeft pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [werknemer] bij brieven van 25 mei en 4 juni 2020 nog bewijsstukken toegezonden (produkties 41 tot en met 76).

2.De feiten

2.1.
Dnata is een onderneming die zich bezig houdt met afhandeling van vracht in de luchtvaart.
2.2.
[werknemer] , geboren [in 1971] , is sinds 1 november 2010 in dienst bij Dnata. De functie die [werknemer] laatstelijk heeft uitgeoefend is die van senior medewerker Ramp Handling met een salaris van € 2.175,00 bruto exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Dnata B.V. van toepassing.
2.3.
De functie van medewerker Ramp Handling omvat onder meer het laden en lossen van vracht, het transporteren van vracht naar de vliegtuigen en het slepen/pushbacken van vliegtuigen. Het is een functie die fysiek zwaar is. Uit het meest recente RI&E rapport volgt dat de werkdruk binnen Dnata onder medewerkers als hoog wordt ervaren. De lichamelijke belasting van werknemers is één van de aandachtpunten.
2.4.
Op 20 augustus 2017 heeft [werknemer] zich ziekgemeld bij Dnata wegens ernstige rugklachten.
2.5.
Uit de terugkoppeling van de bedrijfsarts, [bedrijfsarts 1] , van 1 september 2017 blijkt dat [werknemer] volledig arbeidsongeschikt wordt geacht voor eigen en aangepast werk om medische redenen. Door Dnata wordt [re-integratie casemanager] , HR-officer, (hierna: [re-integratie casemanager] ) ingezet als re-integratie casemanager van [werknemer] . Uit de probleemanalyse van 20 september 2017 en het plan van aanpak van 11 oktober 2017 volgt dat er op dat moment geen benutbare mogelijkheden zijn.
2.6.
Op 9 november 2017 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat kon worden gestart met re-integratie. [werknemer] wordt arbeidsongeschikt geacht voor eigen werk om medische redenen en wordt in staat geacht lichte taken te verrichten gedurende 3 maal 2 uur per week. Dit advies heeft de bedrijfsarts gehandhaafd tot en met 14 februari 2018.
2.7.
Van 14 november 2017 tot en met 8 december 2017 heeft [werknemer] in het kader van zijn re-integratie gewerkt op de afdeling Tracing
,onder begeleiding van [begeleider] . [werknemer] hield zich op deze afdeling voornamelijk bezig met het invoeren van gegevens.
2.8.
Bij brief van 27 november 2017 heeft [werknemer] Dnata aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW.
2.9.
Van 11 december 2017 tot 17 januari 2018 worden de re-integratiewerkzaamheden van [werknemer] voortgezet op de afdeling Import onder leiding van [leidinggevende 1] . De werkzaamheden bij Import bestonden hoofdzakelijk uit het inscannen van documenten.
2.10.
Op 19 januari 2018 laat [re-integratie casemanager] telefonisch weten aan [werknemer] dat zijn werkzaamheden bij de afdeling Import worden gestaakt om gezamenlijk de verdere re-integratie mogelijkheden te bespreken. Op 1 februari 2018 zijn [werknemer] en Dnata met elkaar in gesprek gegaan. [werknemer] heeft Dnata verzocht om te kijken naar passend werk voor hem, hij heeft aangegeven dat hij graag een opleiding wil volgen, zijn rugklachten nog aanwezig zijn en hij graag een andere stoel wenst. Verder heeft [werknemer] aangekaart dat de arbeidsomstandigheden bij Dnata hem zorgen baren.
2.11.
Op 14 februari 2018 vindt opnieuw een consult plaats bij de bedrijfsarts. Uit het advies van de bedrijfsarts van 18 februari 2018 volgt dat de klachten van [werknemer] toenemen. De bedrijfsarts acht [werknemer] arbeidsongeschikt voor eigen werk en aangepast werk om medische redenen. Op het consult van 14 maart 2018 handhaaft de bedrijfsarts voornoemd advies.
2.12.
Bij brief van 28 februari 2018 heeft [HR manager] (hierna: [HR manager] ), manager human resources, aan [werknemer] geschreven dat er diverse opleidingen zijn, maar dat iedere opleiding een praktijkonderdeel bevat, waarbij sprake is van fysieke belasting. Gezien de rugklachten van [werknemer] acht Dnata hem hiertoe niet in staat, nu hij ook door de bedrijfsarts tijdelijk niet in staat wordt geacht om te werken. Wat betreft de arbeidsomstandigheden geeft [HR manager] aan dat dit onderdeel in behandeling is bij de afdeling Claims en bij de verzekering ligt en dat zij hier geen verdere mededelingen over kan doen.
2.13.
Per 1 april 2018 is Dnata overgegaan naar een andere arbodienst (TTIF&Arbo). De nieuwe bedrijfsarts is [bedrijfsarts 2] . De bedrijfsarts heeft in Functionele Mogelijkhedenlijst van 4 juli 2018 geschreven dat [werknemer] in staat wordt geacht om 4 uur per dag te werken, met een maximum van 10 uur per week.
2.14.
Omdat het oordeel van de nieuwe bedrijfsarts [bedrijfsarts 2] verschilt van het advies van de voormalige bedrijfsarts [bedrijfsarts 1] , heeft [werknemer] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, met als vraagstelling:
“doet mijn werkgever genoeg om mij weer aan het werk te helpen?”. Op 13 augustus 2018 heeft het arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden.
2.15.
Op 25 juli 2018 heeft [re-integratie casemanager] [werknemer] laten weten dat hij passende werkzaamheden kan uitvoeren op de afdeling Export. Op 1 augustus 2018 is [werknemer] gestart met zijn re-integratie op de afdeling Export, onder leiding van [leidinggevende 2] . [werknemer] verricht lichte administratieve werkzaamheden, die bestaan uit het digitaliseren van het archief.
2.16.
Uit het definitieve arbeidsdeskundige onderzoek van 17 september 2018 volgt dat re-integratie in ander passend werk bij de eigen werkgever niet mogelijk is en re-integratie bij een andere werkgever, in het 2e spoor, aan de orde is. In het rapport zijn mogelijke passende functies (per functiegroep) onderzocht. De genoemde functies worden niet geschikt of niet passend gehad. In oktober 2018 is daarom het 2e spoor traject onder begeleiding van het bureau VWSC opgestart.
2.17.
Op 11 september 2018 heeft de bedrijfsarts Dnata geadviseerd dat [werknemer] in staat wordt geacht om 2 maal 2 uur per week te werken. Dit advies wordt door de bedrijfsarts tot en met eind augustus 2019 gehandhaafd.
2.18.Uit het deskundigenoordeel van 29 oktober 2018 volgt dat de re-integratie inspanningen van Dnata voldoende worden geacht. Het UWV maakt daarbij de kanttekening dat van Dnata wordt verwacht dat zij ten aanzien van de mogelijkheden in de eigen organisatie een inventarisatie maakt van geschikt te maken werkzaamheden op functie- en taakniveau. In het deskundigenoordeel staat onder meer:
“vanwege de duur van de arbeidsongeschiktheid en omdat (volledige) (structurele) werkhervatting onzeker is in het eerste spoor, volg ik dat werkgever een 2 sporenbeleid heeft ingezet. Alles overziend zijn de re-integratie-inspanningen van werkgever m.i. op de datum beoordeling 13 augustus 2018 voldoende.
2.19.
In de daaropvolgende periode neemt [werknemer] meermaals het initiatief om [re-integratie casemanager] te informeren over zijn re-integratie. Daarbij geeft [werknemer] aan dat hij graag ziet dat er wordt gekeken naar scholingsmogelijkheden en herhaalt hij aan dat hij nog steeds niet over een goede stoel beschikt. [werknemer] heeft medio 2019 een goede stoel voor zijn rug ontvangen.
2.20.
Dnata heeft [bedrijfsarts 1] opnieuw aangesteld als bedrijfsarts. Naar aanleiding van het consult van 9 mei 2019 heeft de bedrijfsarts geschreven:
“de huidige 4 uur/week is feitelijk al 9 maanden het maximaal haalbare in de praktijk.”
2.21.
Begin mei 2019 heeft [werknemer] een WIA-uitkering aangevraagd. Dnata krijgt een administratieve loonsanctie opgelegd wegens het ontbreken van één van de gevraagde stukken. Dit wordt door Dnata hersteld en de loonsanctie wordt op 18 juli 2019 door het UWV ingetrokken.
2.22.
Uit het arbeidsdeskundig rapport van 18 juli 2019, dat ziet op beoordeling van het re-integratieverslag, volgt dat Dnata voldoende aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. In het rapport staat onder andere:
“dat het huidige andere licht administratief werk niet structureel en tegen loonwaarde wordt aangeboden door de werkgever is terecht. Het huidige werk is immers tijdelijk, dit betrekt geen functie zozeer maar taken die toebehoren aan een collega waarbij een achterstand is ontstaan en administratief werk dat niet aansluit bij het opleidingsniveau van de werknemer. Spoor 2 is ingezet door werkgever wat dus terecht is.”
2.23.
Uit het arbeidsdeskundig rapport van 2 augustus 2019, dat ziet op de WIA-beoordeling, volgt dat [werknemer] ongeschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid. [werknemer] wordt 100 % arbeidsongeschikt geacht.
2.24.
Bij beslissing van 13 augustus 2019 heeft het UWV met ingang van 18 augustus 2019 aan [werknemer] een WGA-uitkering toegekend naar mate van een arbeidsongeschiktheid van 100 %.
2.25.
Op 15 augustus 2019 heeft [werknemer] bezwaar aangetekend tegen voornoemde beslissing van 18 juli 2019. Dit bezwaar wordt gegrond verklaard. In de beslissing op bezwaar van 6 februari 2020 wordt overwogen:
“Ook kunnen de re-integratie inspanningen van de werkgever niet als voldoende worden beschouwd. Dit komt omdat er is uitgegaan van een forse duurbelasting en omdat de arbeidsmogelijkheden in het eerste spoor onvoldoende zijn onderzocht.”
2.26.
Dnata heeft beroep aangetekend tegen voornoemde beslissing op bezwaar, waarop nog niet is beslist.
2.27.
Op 29 augustus 2019 heeft de bedrijfsarts geschreven dat [werknemer] arbeidsongeschikt is voor eigen werk om medische redenen. De bedrijfsarts schat in dat de medische situatie en belastbaarheid in de komende zes maanden niet essentieel zal veranderen.
2.28.
Op het verzoek van Dnata om een ontslagvergunning wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [werknemer] , heeft het UWV op 7 oktober 2019 positief beslist, waarna Dnata bij brief van 8 oktober 2019 de arbeidsovereenkomst met [werknemer] heeft opgezegd tegen 4 december 2019.

3.Het verzoek

3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter primair om Dnata te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen per 4 december 2019, op grond van artikel 7:682 lid 1, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat Dnata in gebreke blijft. Daarbij verzoekt [werknemer] Dnata te verplichten om aan [werknemer] het achterstallig salaris te voldoen, vermeerderd met de vakantiebijslag en overige emolumenten, alsmede met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Voorts verzoekt [werknemer] Dnata te veroordelen tot betaling van het loon vanaf de datum van herstel van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de vakantiebijslag en de volledige wettelijke verhoging. Aan dit verzoek legt [werknemer] ten grondslag – kort gezegd – dat Dnata haar re-integratieverplichtingen heeft geschonden door in het kader van de herplaatsingsverplichting geen passende functie aan te bieden. [werknemer] heeft enkele vacante vacatures die volgens hem passend kunnen worden geacht in het geding gebracht. Daarbij zijn de mogelijkheden in het 1e spoor onvoldoende onderzocht door Dnata en is ten onrechte het 2e spoor ingezet. Er was werk voor [werknemer] binnen Dnata, en dat werk is er nog steeds, aldus [werknemer] .
3.2.
[werknemer] verzoekt voorts, indien herstel naar het oordeel van de kantonrechter niet haalbaar of wenselijk is, subsidiair, om ten laste van Dnata een billijke vergoeding van
€ 310.000 netto vermeerderd met de pensioenschade binnen 7 dagen na betekening van deze beschikking toe te kennen. Daarbij verzoekt [werknemer] Dnata te gebieden om hem passende werkzaamheden aan te bieden op de afdeling Export, Import of Tracing dan wel een andere afdeling binnen een week na deze beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5000,- per dag of dagdeel dat Dnata in gebreke blijft. Dnata heeft ernstig verwijtbaar gehandeld omdat zij haar werkgeversverplichtingen gedurende het re-integratietraject heeft veronachtzaamd. Er waren voor [werknemer] voldoende mogelijkheden binnen Dnata. Daarbij waren de arbeidsomstandigheden bij Dnata zeer slecht voor hem. Er is sprake van een groot risico op arbeidsongevallen voor werknemers van de afdeling Ramp Handling. Zij moeten onder veel te zware omstandigheden werken. Gezien voornoemde redenen heeft Dnata ernstig verwijtbaar gehandeld. Bij de berekening van de billijke vergoeding is [werknemer] ervan uitgegaan dat hij tot zijn pensioendatum bij Dnata in dienst zou blijven.
3.3.
Zowel primair als subsidiair verzoekt [werknemer] betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen met veroordeling van Dnata in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking.

4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
Dnata verweert zich tegen het verzoek. Dnata verzoekt de kantonrechter [werknemer] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans de verzoeken van [werknemer] af te wijzen.
4.2.
Dnata voert aan dat herstel van de arbeidsovereenkomst of toekenning van een billijke vergoeding niet aan de orde is, omdat de arbeidsovereenkomst met [werknemer] rechtsgeldig is geëindigd en herstel daarom niet aan de orde is. Herplaatsing van [werknemer] binnen de redelijke termijn is niet mogelijk en ligt niet in de rede. Gedurende 9 maanden bleek 4 uur per week het maximaal haalbare voor [werknemer] . Dnata heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting tot herplaatsing van [werknemer] . Er is geen functie beschikbaar die Dnata voor de licht administratieve werkzaamheden die [werknemer] op arbeidstherapeutische basis heeft verricht structureel kan aanbieden; deze werkzaamheden vormen slechts een deeltaak van de (volledige) functies van de officemedewerkers van het export- en/of importkantoor. In het arbeidsdeskundig rapport is reeds aangegeven waarom andere functies niet passend werden geacht en daarom niet structureel konden worden aangeboden. De door [werknemer] aangegeven functies zijn niet meer vacant en zijn niet passend in de zin van de ontslagregeling, omdat deze niet aansluiten bij opleiding, ervaring en capaciteiten van [werknemer] , of waarvoor [werknemer] binnen een redelijke termijn van 26 weken met behulp van scholing geschikt zou kunnen zijn. Dat het UWV het bezwaar van [werknemer] gegrond heeft verklaard, maakt niet dat kan worden gezegd dat Dnata ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ten aanzien van de werkomstandigheden en het verwijt dat sprake zou zijn van slecht werkgeverschap en Dnata verantwoordelijk zou zijn voor de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] , voert Dnata aan dat dit deel van de vorderingen in het kader van een 7:658 BW procedure dient te worden behandeld en niet in een procedure als de onderhavige.
Het voorwaardelijk tegenverzoek
4.3.
Indien en voor zover de arbeidsovereenkomst moet worden hersteld, verzoekt [werknemer] om herstel van de arbeidsovereenkomst te laten ingaan per 1 augustus 2020, althans een datum gelegen in de toekomst. Daarbij verzoekt Dnata om [werknemer] te veroordelen om binnen 7 dagen na deze beschikking de door hem reeds ontvangen transitievergoeding terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de einddatum van de arbeidsovereenkomst tot de dag van algehele voldoening, alsmede een voorziening te treffen omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst en de wettelijke verhoging te matigen. Ten slotte voert Dnata aan dat voor zover de kantonrechter mocht oordelen dat Dnata ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld, geen billijke vergoeding toe te kennen, althans deze sterk te matigen, gelet op de onderbouwing van die vergoeding in samenhang met de – feitelijk – door [werknemer] gestarte artikel 7:658 BW procedure, waarover separaat, zal moeten worden geoordeeld. Ten slotte verzoekt Dnata de impliciet door [werknemer] gestarte 7:658 BW procedure te verwijzen in de stand van het geding naar een bodem (dagvaardings-)procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hierna onder de beoordeling verder worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het verzoek en het tegenverzoek lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Herstel arbeidsovereenkomst
5.2.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden hersteld. Uit artikel 7:682 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:671a BW is opgezegd met de toestemming van het UWV, de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 3 sub b BW.
5.3.
[werknemer] stelt dat de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 3 sub b BW, omdat het ontslag, mede gelet op zijn langdurige arbeidsongeschiktheid, niet gerechtvaardigd is. Volgens [werknemer] is bij Dnata herplaatsing binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie heel wel mogelijk. Daarbij zijn de mogelijkheden in het 1e spoor onvoldoende onderzocht door Dnata. Er is nog altijd werk voor [werknemer] binnen Dnata beschikbaar. Dnata betwist dat.
5.4.
Ter zitting hebben beide partijen desgevraagd evenwel met zoveel woorden verklaard dat zij geen of maar zeer beperkt vertrouwen hebben in hetgeen verwacht kan worden van hun samenwerking wanneer de arbeidsverhouding tussen hen zou worden hersteld, zoals door [werknemer] primair verzocht. Gelet op het verloop van het re-integratie traject sedert augustus 2017 en hetgeen partijen in dit geding over en weer over elkaar hebben opgemerkt, bestaat thans niet voldoende basis om van Dnata te verlangen het dienstverband met [werknemer] te herstellen, teminder waar onduidelijk is op welke volwaardige plaats binnen de onderneming [werknemer] op korte termijn weer duurzaam zou kunnen gaan functioneren. Dnata heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat die ruimte (ook) binnen de afdeling Import, Trading en Export voor [werknemer] niet (voor langere tijd) beschikbaar is. Dnata heeft dan ook genoegzaam aangetoond dat herplaatsing van [werknemer] – gezien zijn beperkingen die zijn blijven bestaan – niet meer mogelijk is. Daarbij was ten tijde van de ontslagaanvraag de verwachting dat de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] zou voortduren en waren er geen mogelijkheden om hem binnen 26 weken te herplaatsen in een aangepaste dan wel andere passende functie binnen Dnata. Het had op de weg van [werknemer] gelegen om concreet aan te geven op welke vacante en voor hem passende functie hij binnen een redelijke termijn duurzaam en voor meer dan 10 uren per week herplaatst zou kunnen worden. Daartoe heeft [werknemer] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende omschreven en haalbare opties aangedragen.
5.5.
De kantonrechter concludeert dan ook dat op basis van de gestelde feiten en omstandigheden in deze procedure Dnata de arbeidsovereenkomst met [werknemer] rechtmatig heeft opgezegd. Het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen, waarbij in dit kader tevens wordt gewezen op hetgeen hierna in 5.12. wordt overwogen.
Billijke vergoeding
5.6.
Subsidiair heeft [werknemer] verzocht om toekenning van een billijke vergoeding. Uit artikel 7:682 lid 1, onderdeel c, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de opzegging (wegens: in dit geval langdurige ziekte) het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
5.7.
[werknemer] grondt dit subsidiaire onderdeel van zijn verzoek samengevat op de arbeidsomstandigheden bij Dnata en de opstelling van Dnata gedurende zijn re-integratie traject.
5.8.
Wat betreft de arbeidsomstandigheden als grondslag voor toekenning van een billijke vergoeding, overweegt de kantonrechter als volgt. [werknemer] stelt dat zijn werkomgeving bij Dnata onveilig was en dat hij als gevolg daarvan rugletsel heeft opgelopen waardoor hij ongeschikt is geworden voor zijn functie van Senior Medewerker Ramp Handling. Dnata betwist zowel het één (de onveiligheid) als het ander (de causaliteit). Partijen nemen tegenovergestelde standpunten in ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van [werknemer] . Met betrekking tot de rugklachten ontbreekt momenteel een toereikende medische rapportage. Over het ontstaan en de te verwachten duur daarvan is onvoldoende in kaart gebracht. Bij deze stand van zaken is het voor de kantonrechter niet mogelijk binnen het kader van een procedure als de onderhavige tot een behoorlijke beoordeling te komen van de feitelijke gang van zaken (de arbeidsomstandigheden) en de eventuele fysieke gevolgen daarvan voor [werknemer] , en al evenmin van de rechtsvraag in hoeverre daarbij van ernstige verwijtbaarheid van Dnata kan worden gesproken en hoe hoog een eventuele billijkheidsvergoeding zou moeten zijn. Dit onderdeel van het geschil dient dan ook in het kader van een artikel 7:658 BW procedure ter beoordeling te worden voorgelegd, waarbij bijzondere bewijsregels gelden die de wetgever voor die procedure aangewezen heeft geacht en tevens, zo nodig, getuigen kunnen worden gehoord om vast te stellen hoe zwaar het [werknemer] opgedragen werk feitelijk is geweest en welke preventieve voorzieningen Dnata heeft getroffen om aan eventuele risico’s het hoofd te bieden.
5.9.
Naar de kantonrechter heeft begrepen, is reeds binnen het kader van artikel 7:658 BW, naar aanleiding van de aansprakelijkstelling van Dnata door [werknemer] (op 27 november 2017), door tussenkomst van de verzekeraar van Dnata in der minne een voorschot zijdens Dnata aan [werknemer] betaald. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat een aansprakelijkheidsprocedure nog niet is geïnitieerd door één van partijen en dat tot op heden sprake is van een minnelijk traject. [werknemer] laat zich daarin ook bijstaan door een andere raadsman dan in de onderhavige procedure. De kantonrechter concludeert dat onderhavige procedure zich niet leent voor beantwoording van dit vraagstuk.
5.10.
Met betrekking tot de vraag of Dnata vanwege haar inspanningen gedurende het re-integratie traject van augustus 2017 tot september 2019 ernstige verwijten kunnen worden gemaakt, is de kantonrechter van oordeel dat, ook indien wordt aangenomen (zoals het UWV klaarblijkelijk heeft gedaan in haar beslissing op bezwaar van 6 februari 2020) dat Dnata de arbeidsmogelijkheden van [werknemer] op taak-niveau na oktober 2018 onvoldoende heeft onderzocht, hieraan in deze procedure hooguit kan worden verbonden dat Dnata in het re-integratie traject hier en daar steken heeft laten vallen en niet dat zij in dat traject ernstig verwijtbaar jegens [werknemer] heeft gehandeld.
5.11.
Uit de gestelde feiten en omstandigheden volgt dat [werknemer] in het kader van zijn re-integratie vanaf 14 november 2017 achtereenvolgens werkzaam is geweest op drie afdelingen, te weten Tracing, Import en Export. Daarbij heeft [werknemer] gedurende de laatste maanden van zijn re-integratie maximaal 4 uur per week gewerkt. [werknemer] heeft ter zitting aangegeven dat hem dit ook zwaar viel, mede gezien de reistijd om van en naar het werk te komen. Het betrof aldus een gering aantal uren, waarbij ook geen zicht op verbetering bestond. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dnata voldoende duidelijk gemaakt dat haar bedoeling nimmer is geweest dat [werknemer] de werkzaamheden van [leidinggevende 2] bij Export zou gaan overnemen, ook al had [werknemer] dat zelf graag anders gezien. Het betroffen relatief lichte deel-werkzaamheden, die tijdelijk en afnemend van aard waren. Daarnaast was Dnata gelet op de Wet Verbetering Poortwachter verplicht om het 2e spoor in te zetten om zelf niet met mogelijke sancties te worden geconfronteerd.
5.12.
Ook uit de beslissing van het UWV van 13 augustus 2019 en het onderliggende arbeidsdeskundig onderzoek dat ziet op de beoordeling van de re-integratie, kan worden opgemaakt dat Dnata het nodige aan inspanningen heeft verricht, waarbij nog komt dat [werknemer] in augustus 2019 een uitkering kreeg toegekend waarbij van 100% arbeidsongeschiktheid wordt uitgegaan. De kanttekening die het UWV destijds in oktober 2018 heeft gemaakt, heeft toen ook niet voor problemen gezorgd. Daarbij is naar het oordeel van de kantonrechter het beoordelingsverschil tussen het verslag van 29 oktober 2018 en de uitspraak op het bezwaar van [werknemer] van 6 februari 2020 betrekkelijk marginaal te noemen.
5.13.
Gezien het vorenstaande kan niet worden gezegd dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Dnata. Dit betekent dat geen grond bestaat om aan [werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
5.14.
De kantonrechter ziet aanleiding in de toedracht van het geschil de proceskosten te compenseren als na te melden.
5.15.
Bij deze uitkomst zal de kantonrechter (ook)
het voorwaardelijke tegenverzoekvan Dnata afwijzen, ook het gedane verzoek om de “impliciet” door [werknemer] gestarte artikel 7:658-procedure te verwijzen naar een bodemprocedure, nu een dergelijke procedure nog niet is gestart, ook niet impliciet. De proceskosten in de zaak van de tegenverzoeken komen voor rekening van Dnata, omdat zij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met het verzoek, en de daarin uit te spreken kostencompensatie, zal de kantonrechter deze kosten bepalen op nihil.
5.16.
Nu de overige stellingen van partijen niet tot een ander oordeel kunnen leiden, behoeven deze geen verdere behandeling.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
In het voorwaardelijk tegenverzoek
6.3.
wijst het verzoek af;
6.4.
veroordeelt Dnata tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, kantonrechter en op 6 juli 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter