ECLI:NL:RBNHO:2020:5306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
15/083400-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en bedreiging met zware mishandeling door verdachte in Alkmaar

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing en bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 maart 2020 in Hoorn een zonnestudio heeft binnengegaan en heeft geprobeerd de medewerkster te dwingen tot afgifte van geld en goederen door te dreigen met geweld. De verdachte heeft daarbij herhaaldelijk gezegd dat het een overval was en heeft zijn hand in de vorm van een pistool gevormd. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte als bedreigend werden ervaren door de medewerkster, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot afpersing.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling van politieagenten tijdens zijn aanhouding, waarbij hij in hun richting hoestte en riep dat hij corona had. De rechtbank oordeelde dat dit gedrag onacceptabel was, vooral in het licht van de coronapandemie, en legde een ISD-maatregel op. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële schade aan de medewerkster van de zonnestudio en de politieagenten. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder oplichting van een taxichauffeur, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers:
15/083400-20 en 15/017249-20 (t.t.z. gev.) +
15/220855-18 (vord. tul), 15/104165-19 (vord. tul) en 15/304258-19 (vord. tul)
Uitspraakdatum: 16 juli 2020
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De zaak met parketnummer 15/017249-20 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 15/083400-20 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.E. van der Plas en van hetgeen door verdachte en/of diens raadsman mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in zaak A
1
hij op of omstreeks 18 januari 2020 in de gemeente Hoorn, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een taxirit, door zich voor te doen als bonafide en/of betalende klant(en);
2
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn [aangever 1] heeft mishandeld door deze op/tegen het lichaam te duwen en/of (meermalen) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;
3
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn een hamerboormachine (in koffer) en/of een schuurmachine (in koffer) en/of een accuschroefmachine (met oplader) en/of een of meerdere sleutels, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak B
1
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 3] te dwingen tot afgifte van geld en/of cremes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan zonnestudio [benadeelde] , toebehoorde
- naar de balie van die zonnestudio is gelopen en/of
- ( meermalen) heeft gezegd; "dit is een overval" en/of "geef nu alles wat je in je kassa hebt" en/of "geef mij al je cremes"
- ( daarbij) zijn hand in de vorm van een pistool had gevormd en/of
- ( vervolgens) achter de balie (bij de kassa) is gaan staan en/of
- een arm om die [aangever 3] heen heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Hoorn, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 4] heeft gedwongen tot de afgifte van 30 Euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangever 4] of aan een derde, toebehoorde, door meermalen tegen die [aangever 4] te zeggen dat hij 100 Euro wilde en/of: "ik ga je slaan, ik sla je in elkaar en/of soortgelijke woorden van
dreigende aard en/of strekking
en/of
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Hoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee Zimbabwaanse dollar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan door en/of vergezeld van en/of gevolgd door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
- het bij de keel pakken van die [aangever 4] en/of
- het stompen in de buik van die [aangever 4] en/of
- het meermalen tegen die [aangever 4] zeggen dat hij 100 Euro wilde en/of: "ik ga je slaan, ik sla je in elkaar" en/of soortgelijke woorden van dreigende aard en/of strekking;
3
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Hoorn [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, doordat verdachte (meermalen) heeft geroepen: "ik heb Corona, echt waar ik ben echt ziek" en/of meermalen in het gezicht/in de richting van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2]
en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] heeft gespuugd/gehoest.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op de gronden zoals uiteengezet in de ter terechtzitting voorgedragen pleitnotities, vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak zaak A, feiten 1 en 2
In zaak
A onder 1wordt verdachte verweten dat hij – kort gezegd – (samen met een ander) een taxichauffeur heeft opgelicht door niet te betalen voor een taxirit, terwijl hij en zijn medeverdachte zich hadden voorgedaan als bonafide klanten. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van de taxichauffeur in onvoldoende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal om wettig en overtuigend bewezen te achten dat feitelijk sprake is geweest gedragingen die kunnen worden gekwalificeerd als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De enkele omstandigheid dat de taxirit niet door verdachte of zijn medeverdachte is betaald, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
De beschuldiging in
zaak A onder 2luidt dat verdachte de taxichauffeur heeft mishandeld door hem tegen het lichaam te duwen, dan wel te slaan of stompen. De rechtbank stelt vast dat de aangifte wat betreft het slaan en/of stompen niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte en zijn medeverdachte ontkennen dat verdachte de taxichauffeur heeft geslagen, terwijl de politie die ter plaatse kwam, geen melding maakt van geconstateerd letsel. Een medische verklaring met betrekking tot eventueel letsel bij aangever ontbreekt in het dossier.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben wel verklaard dat aangever begon met duwen en trekken en dat verdachte daarop de aangever van zich af heeft geduwd, maar de taxichauffeur zelf rept in zijn aangifte niet over duwen, laat staan dat is gebleken dat hij hierdoor pijn of letsel zou hebben ondervonden.
Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aangever heeft mishandeld. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.
3.3.2
Partiële vrijspraak zaak B onder 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 28 maart 2020 in de woning van aangever [aangever 4] schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld of met bedreiging met geweld van twee Zimbabwaanse dollars. Uit de aangifte, noch uit het verhandelde ter terechtzitting kan immers worden afgeleid dat de ten laste gelegde geweldshandelingen en de bedreigingen instrumenteel waren voor de diefstal, zodat niet kan worden bewezen dat die handelingen en uitingen zijn gedaan met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken dan wel om de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren bij betrapping op heterdaad. Verdachte moet dan ook van dit onderdeel van het tenlastegelegde feit (partieel) worden vrijgesproken.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.4
Bewijsmotivering
Zaak A, feit 3
Uit de aangifte van [aangever 2] volgt dat tussen 17 januari 2020 om 18.00 uur en 18 januari om 08.45 uur uit de schuur bij zijn woning aan de [adres 1] in Zwaag (koffers met) gereedschappen zijn gestolen en enkele sleutels (dossierpagina’s 18/19).
De getuige [getuige] heeft op 18 januari 2020 tussen 02.00 uur en 02.30 uur gezien dat bij de woning van [betrokkene] , de vriendin van verdachte, aan de [adres 2] in Zwaag politieagenten naar binnen gingen. Nadat de agenten waren vertrokken, zag zij plotseling een man lopen die in zijn ene hand een koffer vasthield en in zijn andere hand een aantal goederen. Het signalement dat de getuige van deze man heeft gegeven, komt overeen met dat van verdachte. De getuige verklaart dat de man ergens bij [adres 1] of [adres 3] vandaan kwam en dat hij bij de woning van [betrokkene] naar binnen ging en de gordijnen sloot (dossierpagina’s 26/27).
[betrokkene] heeft naderhand tegenover de politie verklaard dat verdachte, in tegenstelling tot haar eerdere verklaring, wel degelijk nog in haar woning was geweest nadat de politie was weggegaan (dossierpagina 37).
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde diefstal heeft schuldig gemaakt.
Zaak B, feit 1
Dit feit betreft de verdenking van een poging tot afpersing, gepleegd jegens een medewerkster van een zonnestudio in Hoorn.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Het primaire verweer van de verdediging komt erop neer dat uit de verklaringen van aangeefster en van de getuigen, in combinatie met de camerabeelden, niet kan worden afgeleid dat verdachte ooit de intentie of het opzet heeft gehad om geld en/of goederen weg te nemen.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de ten laste gelegde handelingen onvoldoende zijn om te kunnen spreken van geweld of bedreiging met geweld. Daarbij komt dat verdachte heeft gezegd dat het een grapje was.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter terechtzitting, vaststaat dat verdachte op 28 maart 2020 aan het begin van de middag zonnestudio [benadeelde] aan de [adres 4] in Hoorn is binnengegaan.
Uit de aangifte van de baliemedewerkster blijkt met betrekking tot de daarop volgende gebeurtenissen het volgende. Verdachte is gehaast richting de balie gelopen, waarbij hij zijn hand in de vorm van een pistool had gevormd. Terwijl hij zich vlak voor de balie bevond waar aangeefster achter stond, riep hij tweemaal ‘dit is een overval’ en zei hij tegen aangeefster ‘geef nu alles wat je in de kassa hebt’. Aangeefster vertelde verdachte dat er geen contant geld aanwezig was. Hierop zei verdachte dat zij dan alle crèmes moest geven. Hij noemde aangeefster telkens ‘schatje’ en vroeg om een kus. Daarna ging hij over de balie en het computerscherm heen hangen en zei op opdringerige toon tegen aangeefster dat zij niet de politie moest bellen. Vervolgens kwam hij - ondanks het feit dat aangeefster hem had gezegd dat hij niet achter de balie mocht komen - achter de balie en sloeg een arm om aangeefster heen (dossierpagina’s 5 t/m 7).
De beschrijving van de gebeurtenissen door aangeefster komt overeen met de beschrijving door verbalisant [verbalisant 6] van hetgeen op de camerabeelden van de zonnestudio is te zien (dossierpagina’s 24/25).
Uit de beschreven gang van zaken blijkt dat verdachte, ook nadat hem duidelijk was gemaakt dat er geen contant geld te halen was, is doorgegaan met intimiderende gedragingen, die het bedreigende karakter van de situatie ondersteunden. Twee getuigen die de zonnestudio op een gegeven moment binnenkwamen terwijl verdachte bezig was met handcrème, hebben beiden uit de gedragingen van aangeefster geconcludeerd dat er iets mis was. Na het vertrek van verdachte begon aangeefster te huilen.
Uit het samenstel van de gedragingen en uitlatingen van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte het oogmerk heeft gehad om aangeefster te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen en zichzelf aldus wederrechtelijk te bevoordelen.
Het optreden van verdachte kan op onderdelen knullig genoemd worden, maar dat neemt niet weg dat aangeefster de door hem gecreëerde situatie als zeer bedreigend heeft ervaren. Dit wordt onderstreept door de bevindingen van de politieagenten, die direct na het incident ter plaatse kwamen en zagen dat aangeefster hevig geëmotioneerd was en hyperventileerde. De omstandigheid dat verdachte tijdens zijn optreden ook heeft gezegd dat het een “grapje” was, maakt het voorgaande niet anders.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, op de wijze zoals hieronder nader aangeduid in de rubriek ‘bewezenverklaring’.
Zaak B, feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat de aangifte van [aangever 4] , inhoudende dat hij onder dwang geld heeft moeten afstaan aan verdachte, niet wordt ondersteund in het dossier.
Aangever [aangever 4] heeft verklaard dat hij in zijn woning seks heeft gehad met verdachte en dat verdachte daarna geld wilde hebben. Toen aangever niet wilde betalen, werd verdachte agressief en dreigde hij aangever in elkaar te slaan. Uiteindelijk heeft aangever verdachte onder dwang 30 euro gegeven, namelijk een biljet van twintig euro en een biljet van 10 euro. Verdachte heeft zelf nog een biljet van twee Zimbabwaanse dollars gepakt.
Verdachte bleek diezelfde avond bij zijn aanhouding 30 euro bij zich te hebben, in genoemde coupures, alsmede een Zimbabwaans 2-dollarbiljet.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij die avond bij aangever in de woning was en seks met hem heeft gehad. Ook heeft hij verklaard dat er onenigheid ontstond over geld en dat hij, verdachte, boos of in ieder geval geïrriteerd was.
De geloofwaardigheid van de aangifte wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door het feit dat aangever direct nadat verdachte zijn woning had verlaten, bij de politie een melding heeft gedaan en vervolgens diezelfde avond nog aangifte van bedreiging/afpersing heeft gedaan. De rechtbank volgt daarom de lezing van aangever.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de alternatief/cumulatief ten laste gelegde afpersing wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in
zaak A onder 3en in
zaak B onder 1, 2 en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
zaak A
3
hij op 18 januari 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn, een hamerboormachine (in koffer) en een schuurmachine (in koffer) en een accuschroefmachine en meerdere sleutels, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak B
1
hij op 28 maart 2020 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 3] te dwingen tot afgifte van geld en/of crèmes, geheel of ten dele toebehorende aan zonnestudio [benadeelde] ,
- naar de balie van die zonnestudio is gelopen en
- heeft gezegd: "dit is een overval" (meermalen) en "geef nu alles wat je in je kassa hebt" en "geef mij al je crèmes" en
- daarbij zijn hand in de vorm van een pistool heeft gevormd en
- vervolgens achter de balie bij de kassa is gaan staan en
- een arm om die [aangever 3] heen heeft gedaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 28 maart 2020 te Hoorn, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 4] heeft gedwongen tot de afgifte van 30 euro, die geheel of ten dele aan die [aangever 4] toebehoorde, door meermalen tegen die [aangever 4] te zeggen dat hij 100 euro wilde en: "ik ga je slaan, ik sla je in elkaar” en/of soortgelijke woorden van
dreigende aard en/of strekking;
3
hij op 28 maart 2020 te Hoorn [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, doordat verdachte meermalen heeft geroepen: "ik heb corona, echt waar, ik ben echt ziek" en meermalen in de richting van die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] heeft gehoest.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 3
Diefstal
Ten aanzien van zaak B, feit 1
Poging tot afpersing
Ten aanzien van zaak B, feit 2
Afpersing
Ten aanzien van zaak B, feit 3
Bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zal opleggen, zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft te kennen gegeven dat verdachte zich niet verzet tegen het opleggen van de ISD-maatregel, met name gelet op de mogelijkheid om in het kader van de extramurale fase te starten met een zorgtraject bij de ‘Spetse Hoeve’.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel af te wijken van de gebruikelijke periode van twee jaren en/of te bepalen dat na één jaar een tussentijdse toets zal plaatsvinden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan de diefstal van elektrische gereedschappen en van sleutels uit een schuur bij een woning. Dat is een hinderlijk feit, dat voor de gedupeerde schade, maar ook overlast en ergernis oplevert.
Enkele maanden later heeft verdachte op één dag maar liefst drie ernstige strafbare feiten gepleegd. Allereerst heeft hij geprobeerd een zonnestudio te overvallen. Een jonge medewerkster is door verdachtes handelen schrik en angst aangejaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten hier nog lange tijd (psychisch) last van kunnen ondervinden.
Vervolgens heeft verdachte een kennis in diens eigen woning na het hebben van seks zodanig agressief bejegend en bedreigd, dat deze zich gedwongen voelde een geldbedrag af te geven.
Ten slotte heeft verdachte zich bij zijn aanhouding schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van vijf politiemensen door moedwillig in hun richting te hoesten, daarbij roepend dat hij corona had. Het is volstrekt onacceptabel dat in een tijd waarin de samenleving zwaar onder druk staat door de heersende corona-pandemie, iemand dergelijk bewust provocerend en ondermijnend gedrag ten toon spreidt. De politie vervult juist ook tijdens de coronacrisis een cruciale functie om de samenleving draaiende te houden.
De maatschappij als geheel en met name de beroepsgroep belast met de handhaving van de openbare orde verdienen bescherming tegen het gedrag van mensen zoals de verdachte. De individuele politieagenten hebben zich door toedoen van verdachte ernstig bedreigd gevoeld, vanwege het reële risico op besmetting. Zij hebben lange tijd in onzekerheid verkeerd en zich grote zorgen gemaakt over de gezondheid van zichzelf, van hun familie en van hun collega’s. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar spijt betuigd, maar dit is op de rechtbank niet erg doorleefd overgekomen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen ter zake van met name vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 29 mei 2020, van mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Dit advies is als volgt onderbouwd:
Verdachte is een veelpleger en valt onder de Top X van de gemeente Hoorn. Een delictpatroon voor vermogensdelicten en geweldsdelicten is aanwezig.
Er is reeds jarenlang sprake van begeleidings- en reclasseringstrajecten. Daarnaast wordt er gewerkt vanuit de Persoonsgerichte Aanpak, waardoor er regelmatig casusoverleg is met de ketenpartners. Desondanks blijft er sprake van meervoudige problematiek en recidive.
Meerdere recidive-verhogende factoren zijn (ondanks dat hierop ingezet is) nog aanwezig: het ontbreken van een structurele dagbesteding, een negatief sociaal netwerk, gebrek aan beschermende factoren en onvoldoende probleemoplossende en copingvaardigheden om zelfredzaam te zijn.
Verdachte heeft een uitkering en bewindvoering, maar een financieel motief heeft meermaals ten grondslag gelegen aan gepleegde delicten. Hij had een eigen woning, maar het huurcontract is inmiddels opgezegd. Daarnaast is er sprake van problematisch middelengebruik en verdachte blijft stelselmatig met politie en justitie in aanraking komen. Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD, stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol met daarbij een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Het is niet gelukt om verdachte toe te leiden naar zorg zoals van de Waag of de verslavingszorg, ondanks dat dit hem is opgelegd door rechtbank en is geadviseerd door de pro Justitiarapporteurs.
Er is sprake van een stevig professioneel netwerk om verdachte heen bestaande uit de reclassering, de Nazorg van de gemeente Hoorn, ambulante begeleiding van de Hoofdtrainer, maar ook de woningcorporatie, bewindvoerder en de politie zijn actief betrokken.
Het professioneel netwerk is van mening dat intensieve behandeling gericht op zijn dubbele diagnoseproblematiek noodzakelijk is om te kunnen komen tot recidivevermindering. Een ambulant kader is niet toereikend om dit uit te kunnen voeren. Er is een zwaardere stok achter de deur nodig, wat de onvoorwaardelijke ISD-maatregel kan bieden.
Sinds kort toont verdachte motivatie voor behandeling gericht op zijn alcoholgebruik, waarbij hij geen noodzaak acht voor behandeling op zijn drugsgebruik omdat dit zijn inziens niet delictgerelateerd is. Hij is bereid om mee te werken aan een detox-behandeling en plaatsing bij de Spetse Hoeve, beschermd wonen van Terwille. Hier was binnen ambulant kader reeds op ingezet en dit was tevens opgelegd door de rechtbank op 12 maart 2020. Echter, op 28 maart 2020 is verdachte aangehouden. De reclassering vindt het positief dat verdachte momenteel enige motivatie toont en zijn medewerking wil verlenen. Tot op heden is hij echter onvoldoende in staat gebleken om binnen het drangkader van bijzondere voorwaarden te werken aan gedragsverandering en/of op langere termijn zijn motivatie en medewerking vast te houden. Tevens was de afgelopen jaren geen overeenstemming tussen verdachte en de reclassering over de mate van zorg, waardoor een zorgtraject niet is gestart.
Uit informatie verkregen van de Spetse Hoeve blijkt dat het zorgtraject ook uitvoerbaar is in het kader van de extramurale fase van de ISD-maatregel.
Reclassering Nederland is van mening dat een onvoorwaardelijke ISD maatregel geïndiceerd is.
De ISD-maatregel biedt verdachte de mogelijkheid om binnen een gesloten gestructureerde setting deel te nemen aan interventies gericht op gedragsverandering. Tevens behoort een klinische opname tot de mogelijkheden binnen de extramurale fase van de maatregel. De diverse interventies en behandelmogelijkheden binnen de maatregel zullen naar verwachting bijdragen aan het verminderen van de criminogene factoren en bieden verdachte de mogelijkheid voor een delictvrij bestaan. Dit traject kan verdachte helpen om zijn motivatie daadwerkelijk om te zetten tot gedragsverandering.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusie en het advies van de reclassering en neemt deze over.
De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers:
  • de door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • verdachte is in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen;
  • de onderhavige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • gelet op het reclasseringsadvies van de reclassering en het strafblad van verdachte, moet er ernstig rekening mee gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van goederen en personen eist het opleggen van de maatregel.
Voorts is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie; verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van het oudste onderliggende feit.
Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, en de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht. Om diezelfde redenen zal de rechtbank geen gehoor geven aan het verzoek van de verdediging om de duur van de maatregel te beperken tot een korte periode van de gebruikelijke twee jaren.
Het verzoek van de raadsman om te bepalen dat binnen één jaar een tussentijdse toets zal plaatsvinden, wordt eveneens afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende mogelijkheden zijn voor de verdediging om, indien gewenst, op een daartoe geëigend moment een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel te verzoeken. Niet is gebleken van bijzondere redenen om dit nu al bij het opleggen van de maatregel te bepalen.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 30,00 dient te worden teruggegeven aan [aangever 4] , aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Bewindvoering en ontvankelijkheid
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, primair vanwege de bepleite vrijspraken, subsidiair omdat verdachte onder beschermingsbewind als bedoeld in artikel 1:431 BW staat en de bewindvoerder niet voor de terechtzitting is opgeroepen en ook niet is verschenen. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder zou in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting voor het strafproces opleveren, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hierover, in lijn met arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7822, als volgt.
Ingevolge artikel 1:441, eerste lid, BW, vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte. Echter, op grond van artikel 51f, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geldt deze regeling niet ten aanzien van de verdachte in een strafprocedure. Daarom bestaat er geen verplichting om de bewindvoerder op te roepen voor de terechtzitting.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het over verdachte ingestelde beschermingsbewind en de omstandigheid dat de bewindvoerder niet ter terechtzitting is verschenen, geen beletsel vormt voor de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen, waarmee de rechtbank toe komt aan een beoordeling van deze vorderingen.
[aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 379,15 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan verdachte in zaak A onder 1 en 2 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op die ten laste gelegde feiten, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
[aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 480,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten :
dagwaarde hamerboor Bosch € 20,00
dagwaarde vlakschuurmachine € 30,00
vervanging vier cilindersloten huis en schuur € 430,00
De rechtbank is van oordeel dat deze materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak A onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 950,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade ten bedrage van € 400,00 betreft verlies van inkomsten uit arbeid.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[aangever 4]
De benadeelde partij [aangever 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 30,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Het schadebedrag ziet op het contante geld dat verdachte van de benadeelde heeft afgeperst, zoals hiervoor door de rechtbank is bewezenverklaard. Dit geld is aangetroffen in de fouillering van verdachte en in beslag genomen. Nu de rechtbank heeft beslist dat dit bedrag dient te worden teruggegeven aan [aangever 4] als rechthebbende (zie onder rubriek 7 van dit vonnis), is geen sprake meer van schade voor de benadeelde. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.
[verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[verbalisant 2]
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[verbalisant 3]
De benadeelde partij [verbalisant 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[verbalisant 4]
De benadeelde partij [verbalisant 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[verbalisant 5]
De benadeelde partij [verbalisant 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak B onder 3 ten laste gelegde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in zaak B onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 5 april 2019 in de zaak met parketnummer
15/220855-18heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) verdachte veroordeeld tot, onder meer, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negentig dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 30 april 2019 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 20 april 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 10 juni 2020 strekt tot tenuitvoer-legging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, nu verdachte niet heeft nageleefd de algemene voorwaarde gedurende de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie evenwel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op haar eis tot oplegging van de ISD-maatregel.
Bij vonnis van 8 mei 2019 in de zaak met parketnummer
15/104165-19heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) verdachte veroordeeld tot, onder meer, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 53 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 31 mei 2019 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 23 mei 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 12 juni 2020 strekt tot tenuitvoer-legging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, nu verdachte niet heeft nageleefd de algemene voorwaarde gedurende de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie evenwel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op haar eis tot oplegging van de ISD-maatregel.
Bij vonnis van 12 maart 2020 in de zaak met parketnummer
15/304258-19heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 1 april 2020 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 27 maart 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 10 juni 2020 strekt tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, nu verdachte niet heeft nageleefd de algemene voorwaarde gedurende de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie evenwel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op haar eis tot oplegging van de ISD-maatregel.
Voor al deze vorderingen tot tenuitvoerlegging geldt het volgende:
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vorderingen te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Gebleken is dat verdachte zich vóór het einde van de door de rechtbank vastgestelde proeftijden schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, zoals naar voren komt uit de overige inhoud van dit vonnis. In beginsel geeft dit aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen te bevelen. De rechtbank komt echter tot afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging, omdat aan verdachte thans een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank acht het, gelet op de problematiek van verdachte, van belang dat het ISD-maatregel-traject zo snel mogelijk begint. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen zou een snelle start in de weg kunnen staan en dat vindt de rechtbank onwenselijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 38m, 38n, 45, 63, 285, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

11.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte in
zaak A onder 1 en onder 2is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat verdachte de in
zaak A onder 3 en in zaak B onder 1, 2 en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Legt op de
maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
 Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende
[aangever 4]van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van
30 euro.
 Verklaart de benadeelde partij
[aangever 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 2]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 480,00 (vierhonderdtachtig euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 480,00 (vierhonderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 950,00 (negenhonderdvijftig euro), bestaande uit € 400,00 als vergoeding voor de materiële en € 550,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 950,00 (negenhonderdvijftig euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 4]geleden schade.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[verbalisant 1]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [verbalisant 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [verbalisant 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[verbalisant 2]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [verbalisant 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[verbalisant 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[verbalisant 3]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [verbalisant 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[verbalisant 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[verbalisant 4]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [verbalisant 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[verbalisant 4]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[verbalisant 5]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [verbalisant 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[verbalisant 5]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) in de zaak met parketnummer
15/220855-18opgelegde voorwaardelijke straf.

Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) in de zaak met parketnummer
15/104165-19opgelegde voorwaardelijke straf.

Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) in de zaak met parketnummer
15/304258-19opgelegde voorwaardelijke straf.

Heft ophet in zaak A gegeven en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. P.E. van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2020.
mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.