ECLI:NL:RBNHO:2020:5238

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
8489726 \ AO VERZ 20-42
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en toewijzing van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en Wastenet Inzameling B.V. [verzoekster] had een verzoek ingediend om vergoedingen en betaling van salaris na ontslag op staande voet. Wastenet had [verzoekster] op 3 april 2020 op staande voet ontslagen, omdat zij niet op een oproep om op kantoor te verschijnen was verschenen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter stelde vast dat het ontslag was gegeven zonder dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar had gehandeld. Hierdoor was Wastenet verplicht om [verzoekster] een vergoeding te betalen voor onregelmatige opzegging, evenals een transitievergoeding. De kantonrechter wees de vorderingen van [verzoekster] toe, met uitzondering van de vordering voor niet uitbetaalde overuren, vakantiedagen en vakantiegeld, die werd afgewezen. De proceskosten werden aan Wastenet opgelegd, omdat zij ten onrechte het ontslag op staande voet had verleend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8489726 \ AO VERZ 20-42 BL
Uitspraakdatum: 14 juli 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. N. Poggenklaas
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Wastenet Inzameling B.V.,
gevestigd te Broek op Langedijk
verwerende partij
verder te noemen: Wastenet
gemachtigde: mr. R.F. van Emden (DAS)

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om toekenning van vergoedingen en betaling van salaris na ontslag op staande voet. Wastenet heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 16 juni 2020 heeft (via Skype voor bedrijven) een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoekster] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoekster] bij brief van 11 juni 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Wastenet is een bedrijf dat werkzaamheden verricht op het gebied van oude materialen, afvalinzameling en afvalverwerking. Bij Wastenet waren zeven personen werkzaam, inclusief haar directeur/eigenaar [naam] en [verzoekster] .
2.2.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1978, is sinds 1 juni 2018 in dienst bij Wastenet op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die is verlengd tot 30 november 2020. De functie van [verzoekster] is commercieel medewerker met een salaris van € 14,98 bruto per uur, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat partijen deze niet tussentijds kunnen opzeggen. Verder is daarin bepaald dat de arbeidsduur 24 uur per week bedraagt, en overuren in overleg worden uitbetaald of opgespaard.
2.4.
In een gesprek op dinsdag 31 maart 2020 heeft Wastenet aan [verzoekster] een voorstel gedaan tot beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden, wegens bedrijfseconomische redenen. Na afloop van het gesprek heeft Wastenet een (door haar reeds ondertekende) beëindigingsovereenkomst aan [verzoekster] meegegeven, en is [verzoekster] naar huis gegaan.
2.5.
Op verzoek van Wastenet heeft [verzoekster] op woensdag 1 april 2020 de bij haar in gebruik zijnde bedrijfslaptop ingeleverd op het kantoor van Wastenet. Verder heeft [verzoekster] die dag aan Wastenet meegedeeld dat zij de vaststellingsovereenkomst (nog) niet wilde ondertekenen, omdat ze zich nog wilde informeren over haar aanspraak op WW.
2.6.
Op vrijdag 3 april 2020 om 12:37 uur schrijft [verzoekster] in een e-mail aan Wastenet:
“Zoals al eerder aangegeven ga ik niet akkoord met jouw voorstel wat betreft einde dienstverband met wederzijds goedvinden.Simpelweg omdat zoals ik al te kennen gaf ik dan geen aanspraak kan maken op een ww-uitkering.Ik heb de link er voor je bij gedaan.
https://ontslag.nl/opzeggen/opzeggen-van-een-arbeidsovereenkomst-voor-bepaalde-tijd/
Gelieve te reageren via mail.”
2.7.
In reactie daarop schrijft Wastenet diezelfde dag om 13:21 uur in een e-mail aan [verzoekster] :
“Je refereert aan een bericht op internet van een bepaalde website van een zekere datum welke niet overeenkomt met de informatie van het UWV. De informatie van het UWV is in mijn ogen een stuk betrouwbaarder aangezien zij de WW uitvoeren.
Desalniettemin ga je niet akkoord met de voorgestelde vaststellingsovereenkomst. Daarom verzoek ik je met een redelijke termijn op het werk te melden. Ik verwacht je om 14:00u op kantoor.
Tot zo!”
2.8.
Daarop schrijft [verzoekster] op 3 april 2020 om 13:49 uur aan Wastenet:
“Ik zal er a.s. maandag weer zijn om 11.00 uur. Eerlijk gezegd heb ik er gister slecht van geslapen. Dit is voor mij een redelijke termijn. Voor de juiste link verwijs ik hiernaar, deze is actueel en van het UWV: (…)”
2.9.
Vervolgens schrijft Wastenet om 14:05 uur aan [verzoekster] :
“Ik constateer dat je niet op kantoor bent conform onderstaande oproep. Ik kan je telefonisch niet bereiken. Ik ben bereid je om je tot 15:00u alsnog in staat te stellen om jezelf te melden op kantoor. Indien je dan niet aanwezig bent zie ik je absentie als opzettelijk en ongeoorloofd.”
2.10.
Op 3 april 2020 om 16:12 uur schrijft Wastenet in een e-mail aan [verzoekster] dat zij op staande voet is ontslagen, onder verwijzing naar een bijgevoegde ontslagbrief. In die brief zijn de door Wastenet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen als volgt omschreven.
“U bent na herhaaldelijk verzoek per e-mail en herhaaldelijke pogingen om u telefonisch te bereiken, welke u heeft geannuleerd, niet op het werk verschenen en daardoor ongeoorloofd aanwezig.
Gezien uw e-mail van 3 april 2020 om 13:50u. heeft de oproep om op het werk te verschijnen u wel degelijk bereikt en wist u dat u conform uw arbeidsovereenkomst en overeengekomen werktijden uw werkzaamheden die dag tussen 08:30u en 09:00u moest aanvangen. Na telefonisch tevergeefs contact te hebben gezocht bent u per e-mail op 3 april 2020 om 13:21 gewezen op het feit dat u zich op het werk moet melden. U bent niet conform deze 1e e-mail voor 14:00u op het werk verschenen. Hetzelfde geldt voor de tweede oproep om 14:05u waarin per e-mail is aangegeven dat indien u om 15:00u niet aanwezig zou zijn uw absentie als opzettelijk en ongeoorloofd zou worden gezien. Hierop is ten tijden van dit schrijven geen reactie ontvangen waardoor er door middel van deze brief is overgegaan tot ontslag op staande voet.
N.B.Naar aanleiding van de 1e e-mail heeft u gereageerd dat u slecht had geslapen. Dit doet echter niet ter zake. U was immers niet ziek aangezien u zich, conform uw arbeidsovereenkomst niet voor 09:00 bij uw leidinggevende, ondergetekende, heeft ziekgemeld. (…)”Daarbij wordt [verzoekster] verzocht om binnen drie werkdagen de aan haar ter beschikking gestelde sleutel van het bedrijfspand te retourneren.
2.11.
Op maandagochtend 6 april 2020 heeft [verzoekster] de sleutel ingeleverd bij Wastenet.
2.12.
Wastenet heeft een eindafrekening gemaakt per 3 april 2020, en daarbij 130,32 vakantie-uren à € 14,98 bruto aan [verzoekster] uitbetaald (€ 1.952,19 bruto) en een bedrag van € 1.439,72 bruto voor vakantiegeld.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] berust in het ontslag, maar verzoekt de kantonrechter te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven, en veroordeling van Wastenet tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, gelijk aan het salaris tot 30 november 2020 uitgaande van een dienstverband van 33 uur per week (€ 18.378,29 bruto), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 april 2020. Daarnaast verzoekt [verzoekster] veroordeling van Wastenet tot betaling van een transitievergoeding (€ 1.413,81 bruto), en € 1.725,08 bruto voor resterende overuren, niet-genoten vakantie-uren en opgebouwd vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 3 mei 2020.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader heeft [verzoekster] het volgende aangevoerd. Wastenet wenste de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te beëindigen. Toen [verzoekster] niet instemde met het beëindigingsvoorstel van Wastenet is zij op staande voet ontslagen. De ongeoorloofde absentie is een door Wastenet gezochte reden. Het geen gehoor geven aan de oproep van Wastenet om binnen 1,5 uur op kantoor te verschijnen is geen dringende reden voor ontslag op staande voet. Deze oproep van Wastenet is niet redelijk, en het ontslag is geen passende maatregel.
3.3.
Omdat geen sprake is van een dringende reden, en de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is aangegaan voor bepaalde tijd zonder tussentijdse opzegmogelijkheid, is Wastenet een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon tot en met november 2020, te vermeerderen met vakantiegeld. Bij de berekening daarvan moet worden uitgegaan van een arbeidsomvang van 33 uur per week, zijnde het gemiddelde aantal uren dat [verzoekster] werkte. Hetzelfde geldt voor de transitievergoeding, waar [verzoekster] aanspraak op kan maken omdat zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
3.4.
Op 3 april 2020 had [verzoekster] nog 138,72 aan overuren staan, waarvan er slechts 130,32 zijn uitbetaald. Ook het saldo verlofuren vakantie per 31 maart 2020 (98,87) en het (pro rata) opgebouwde vakantiegeld zijn niet (volledig) uitbetaald. De vordering op deze punten bedraagt in totaal € 1.725,08.

4.Het verweer

4.1.
Wastenet verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd. [verzoekster] heeft geen aanspraak op enige vergoeding. Het ontslag op staande voet is terecht verleend, zodat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Wastenet heeft om valide redenen een beëindigingsvoorstel aan [verzoekster] gedaan. Het gaat financieel niet goed met Wastenet en de uitbraak van het coronavirus doet geen goed aan de situatie. Toen duidelijk was dat [verzoekster] niet akkoord ging met het beëindigingsvoorstel, heeft Wastenet haar het uitdrukkelijke en redelijke verzoek gedaan om naar het werk te komen. Hieraan heeft [verzoekster] geen gehoor gegeven, ondanks waarschuwing dat haar afwezigheid als ongeoorloofd zou worden aangemerkt. Er was geen uitdrukkelijke instructie aan [verzoekster] gegeven om thuis te blijven, Wastenet is actief in de vitale sector en op kantoor is voldoende mogelijkheid om 1,5 meter afstand te bewaren.
4.2.
Subsidiair stelt Wastenet zich op het standpunt dat de door [verzoekster] verzochte vergoedingen niet correct zijn berekend, omdat wordt uitgegaan van een maandloon op basis van 33 uur per week, terwijl de overeengekomen arbeidsomvang 24 uur per week bedraagt en van een structurele overschrijding daarvan geen sprake is. [verzoekster] wilde soms wisselen van werkdag en werktijden, en nam relatief veel snipperuren op. Daar deed Wastenet niet moeilijk over. Het gemiddelde netto overwerk in 2019 is 1,54 uur per week. Het gemiddelde netto overwerk over de eerste drie maanden van 2020 is 5,8 uur per week, en is in maart 2020 op verzoek van [verzoekster] grotendeels (50 uur) uitbetaald. Het aantal overuren in 2020 is niet representatief, zeker niet gezien de door de corona-uitbraak teruggelopen werkzaamheden. Verder verzoekt Wastenet om forse matiging van de door [verzoekster] gevraagde gefixeerde schadevergoeding, omdat toewijzing daarvan onvermijdelijk tot het faillissement van Wastenet zal leiden.
4.3.
Alle aan [verzoekster] toekomende bedragen zijn door Wastenet betaald. Wastenet maakt geen onderscheid tussen overuren en verlofuren vakantie. Het saldo vakantie-uren op de loonstrook omvat ook de overuren. Het resterende saldo vakantie- en overuren (in totaal 130,32 uur) is uitbetaald bij de eindafrekening, net als het opgebouwde vakantiegeld.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak onder meer om de vraag of aan [verzoekster] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding moet worden toegekend. Bij de beantwoording van die vraag is in de eerste plaats van belang of het ontslag op staande voet van 3 april 2020 rechtsgeldig is of niet.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dit ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat het ontslag op staande voet een uiterst middel is, dat slechts mag worden gegeven als van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). In de wet worden voorbeelden genoemd van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Een dringende reden kan bijvoorbeeld zijn dat een werknemer hardnekkig weigert te voldoen aan door de werkgever verstrekte redelijke bevelen of opdrachten (artikel 7:678 lid 2, onderdeel j, BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.
5.4.
Op dinsdag 31 maart 2020 heeft Wastenet een vaststellingsovereenkomst aangeboden aan [verzoekster] , tot beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden. Dit voorstel is gedaan louter om zakelijke, bedrijfseconomische redenen, aldus Wastenet ter zitting. Op vrijdag 3 april 2020 heeft [verzoekster] aan Wastenet meegedeeld niet met het beëindigingsvoorstel in te stemmen, omdat zij dan geen aanspraak zou kunnen maken op een WW-uitkering. Vervolgens heeft Wastenet [verzoekster] opgeroepen om diezelfde middag op kantoor te verschijnen. Toen [verzoekster] geen gehoor gaf aan deze oproep is zij door Wastenet op staande voet ontslagen, wegens – samengevat – ongeoorloofde afwezigheid. Het niet instemmen met de vaststellingsovereenkomst en het vervolgens niet binnen één middag op kantoor verschijnen (ook al is dat twee keer verzocht) leveren naar het oordeel van de kantonrechter geen dringende redenen op die een ultimum remedium als een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Dit geldt temeer nu [verzoekster] in haar e-mail van 3 april 2020 om 13:49 uur had toegezegd de eerstvolgende werkdag (maandag 6 april) te verschijnen, en vanwege de coronacrisis van overheidswege werd geadviseerd zoveel mogelijk thuis te werken. De omstandigheid dat [verzoekster] niet (optimaal) kon werken omdat zij vooruitlopend op ondertekening van de beëindigingsovereenkomst haar bedrijfslaptop al heeft moeten inleveren, komt voor rekening en risico van Wastenet. De door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven zal worden toegewezen.
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] voor bepaalde tijd is (eindigend op 30 november 2020), en niet tussentijds kan worden opgezegd. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft Wastenet de arbeidsovereenkomst onverwijld opgezegd, zonder dat [verzoekster] daartoe een dringende reden had gegeven. Dit leidt ertoe dat Wastenet aan [verzoekster] een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd, tenzij de kantonrechter aanleiding ziet deze vergoeding billijkheidshalve te matigen, tot niet minder dan het loon voor drie maanden (artikel 7:677 lid 4 BW).
5.6.
[verzoekster] berekent deze zogenoemde gefixeerde schadevergoeding op € 18.378,29 bruto, zijnde het bedrag aan loon over de periode van 3 april tot 30 november 2020 uitgaande van een dienstverband van 33 uur per week. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsduur 24 uur per week bedraagt. [verzoekster] beroept zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW, op grond waarvan de bedongen arbeid vermoed wordt een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang in de drie voorafgaande maanden. Anders dan Wastenet suggereert is deze bepaling ook van toepassing op situaties waarin de arbeidsduur weliswaar duidelijk schriftelijk is vastgelegd, maar feitelijk structureel meer wordt gewerkt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur.
5.7.
[verzoekster] stelt dat zij in de referteperiode (de laatste drie maanden voor haar ontslag) gemiddeld 33 uur per week heeft gewerkt (en dus 9 uur per week meer heeft gewerkt dan de overeengekomen 24 uur). Wastenet betwist (onder meer) het aantal door [verzoekster] gestelde overuren, en het structurele karakter daarvan. [verzoekster] heeft in dit verband als productie 15 overgelegd een verlofoverzicht uit het systeem ‘inPAY’ over de periode van januari 2019 tot en met april 2020, waarin een specificatie van de in 2019 opgenomen verlofuren ontbreekt. Wastenet heeft op haar beurt overgelegd een verlofkaart 2019 (productie 4), een verlofkaart 2020 (productie 5) en een ‘Overzicht overwerk per week’ over 2019 (productie 6). In de stukken van Wastenet zijn zowel de opgebouwde als opgenomen uren vermeld.
5.8.
Voor wat betreft 2020 zijn partijen het erover eens dat [verzoekster] tot aan het ontslag 90,5 verlofuren heeft opgebouwd, met omschrijvingen als ‘Shabu Shabu’, ‘offertes afmaken’, ‘offertes en verkoop’, ‘combi van extra uren week 3’ en combinaties van uren in andere weken. In haar berekening van het gemiddelde van 9 deelt [verzoekster] deze 90,5 uren door 10 (nadere productie 19), kennelijk omdat voor het laatst in week 10 (op 5 maart 2020) extra uren zijn gewerkt. De referentieperiode loopt echter van 3 januari tot 3 april 2020 (zijnde 13 weken), zodat [verzoekster] in deze periode gemiddeld (afgerond) 7 uur per week extra heeft gewerkt. Daarbij komt dat [verzoekster] in de referentieperiode niet alleen verlofuren heeft opgebouwd, maar deze ook gedeeltelijk heeft opgenomen (te weten 31, waarvan 16 uur onder omschrijving ‘1e ziektedagen’). Dit blijkt uit zowel productie 15 van [verzoekster] als uit productie 5 van Wastenet. Daarmee bedraagt het aantal feitelijk (netto) gemaakte overuren 59,5. Wastenet heeft bij berekening van de door haar gestelde gemiddelde 5,8 uur netto per week de 16 uur voor ‘1e ziektedagen’ buiten beschouwing gelaten.
5.9.
Met betrekking tot 2019 zijn partijen het eens over de verlofsaldi. Zowel productie 15 van [verzoekster] als productie 4 van Wastenet vermeldt: ‘Beginsaldo: 129,79’ (beginsaldo 2019: 120,30 + meegenomen 2018: 9,49), ‘Opgenomen: 205,00’, ‘Opgebouwd: 165,50’ en ‘Huidig Saldo: 90,29’. Uit de daarbij gegeven omschrijvingen blijkt dat de opbouw ziet op uren waarin [verzoekster] werkzaamheden voor Wastenet heeft verricht. Uit productie 6 is af te leiden dat [verzoekster] deze werkzaamheden heeft verricht verspreid over 2019, buiten haar gebruikelijke werktijden (24 uur op maandag, dinsdag en vrijdag). Daartegenover staat een aanzienlijke aantal verlofuren dat [verzoekster] heeft opgenomen op diverse maandagen, dinsdagen en vrijdagen, eveneens verspreid over 2019. Dit in aanvulling op haar 15 vakantiedagen (beginsaldo 2019: 120,30), waarvan onbetwist 14 dagen (112 uur) zijn opgenomen in augustus/september en december 2019. Gezien voornoemde 205 uur ‘opgenomen’ en 112 uur ‘vakantie’ betreft 93 uur de opname van ‘opgebouwde verlofuren’. Daarmee heeft [verzoekster] per saldo feitelijk (netto) in 2019 (165,5 -/- 93 =) 72,5 uren extra gewerkt. Wastenet heeft bij berekening van de door haar gestelde gemiddeld 1,54 uur netto per week kennelijk (in het voordeel van [verzoekster] ) de vijf vakantieweken buiten beschouwing gelaten, en 72,5 uren gedeeld door 47 weken.
5.10.
Hetgeen uit de stukken blijkt zoals hiervoor omschreven, strookt met de stelling van Wastenet dat sprake was van een door [verzoekster] gewenste en gerealiseerde flexibiliteit in dagen en tijden waarop zij haar werkzaamheden uitvoerde, waarover Wastenet naar eigen zeggen ‘niet moeilijk deed’. Niet is gesteld of gebleken dat [verzoekster] meer is gaan werken op verzoek van Wastenet. De gebruikelijke gang van zaken tussen partijen was dat [verzoekster] op eigen initiatief verlofuren opbouwde en vervolgens compenseerde of liet uitbetalen. In die zin is de arbeidsomvang nooit onduidelijk geweest of structureel door Wastenet opgehoogd. Dit verklaart ook waarom [verzoekster] , in reactie op de stelling van Wastenet dat begin 2020 niet representatief is vanwege een nieuwe sushiklant en een project dat wat voeten in aarde had, ter zitting verklaart dat zij niet veel heeft hoeven doen voor het sushiproject, en dat de in 2020 gewerkte extra uren voor haar gebruikelijk en structureel waren. In dat geval is [verzoekster] dus niet méér gaan werken, maar heeft zij ten gevolge van de coronacrisis en het ontslag de extra gewerkte uren niet kunnen compenseren zoals in 2019 is gebeurd. De in 2019 gemaakte extra uren zijn sterk wisselend gemaakt en opgenomen. Het resterend saldo heeft [verzoekster] meegenomen naar 2020. Daarbij merkt de kantonrechter op dat bij de salarisronde van maart 2020 op verzoek van [verzoekster] 50 (verlof)uren zijn uitbetaald, zodat van de 90,5 in de referentieperiode opgebouwde uren, waarvan er 31 zijn opgenomen, per saldo nog slechts 9,5 te compenseren resteerde.
5.11.
Alles overziende is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een situatie waarin de afgesproken arbeidsduur onduidelijk is, of van structureel overwerk in de zin van artikel 7:610b BW.
5.12.
Dit betekent dat als vergoeding wegens onregelmatige opzegging toewijsbaar is het bedrag aan loon over de periode van 3 april tot 30 november 2020 uitgaande van de overeengekomen 24 uur per week (€ 1.557,50 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag). De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen zoals verzocht, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 3 april 2020.
5.13.
De kantonrechter ziet geen aanleiding tot matiging van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zoals door Wastenet verzocht. Wastenet beroept zich daartoe op slechte financiële omstandigheden, en voert aan dat zij per 31 december 2019 een negatief eigen vermogen heeft van € 88.530,00, en dat over het eerste kwartaal van 2020 een negatief resultaat is behaald van € 26.220,00, in combinatie met een verslechterde toekomstprognose in verband met de coronacrisis. Ter onderbouwing heeft Wastenet overgelegd een concept balans per 31 december 2019, en een door [naam] opgestelde rapportage over het 1e kwartaal van 2020. [verzoekster] voert daartegen terecht aan dat uit de concept balans niet blijkt hoe het negatief eigen vermogen (dat per 31 december 2018 nog € 10.133,00 positief was) is ontstaan. Wastenet heeft geen toelichting gegeven op de post ‘Overige reserves -/- € 108.530,00’, en heeft geen volledige, definitieve jaarstukken over 2018 en/of 2019 overgelegd, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Verder wijst [verzoekster] erop dat de kwartaalrapportage een omzetstijging vermeldt van € 155.000,00 (60.3%) ten opzichte van het 1e kwartaal van 2019. Daarbij komt dat blijkens de toelichting op pagina 6 weliswaar sprake is van een negatief resultaat van € 26.000,00, maar dat daarmee het verlies is afgenomen met 35%. Daarmee heeft Wastenet onvoldoende onderbouwd dat haar bedrijfseconomische omstandigheden zodanig slecht zijn dat de vergoeding wegens onregelmatige opzegging die zij op grond van artikel 7:677 lid 4 BW aan [verzoekster] verschuldigd is billijkheidshalve zou moeten worden gematigd.
5.14.
Het verzoek van [verzoekster] om Wastenet te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt niet zonder meer samen met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer. Maar bij gebreke van een dringende reden en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Dat betekent dat Wastenet de transitievergoeding verschuldigd is, met dien verstande dat deze – net als de vergoeding wegens onregelmatige opzegging – moet worden berekend uitgaande van de overeengekomen arbeidsduur van 24 uur per week. Wastenet heeft deze vergoeding onbetwist berekend op € 1.032,56 bruto, zodat Wastenet zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
5.15.
Verder verzoek [verzoekster] betaling van € 1.725,08 voor niet uitbetaalde overuren, vakantiedagen en vakantiegeld. Ter onderbouwing daarvan verwijst [verzoekster] met name naar haar eerdergenoemde productie 15, en de loonstroken over maart en april 2020. Wastenet stelt zich op het standpunt dat productie 15 voor wat betreft 2020 niet up-to-date is, onder meer omdat daarin de opname van 96 vakantie-uren in de maand april is opgenomen, terwijl de arbeidsovereenkomst op 3 april 2020 is geëindigd, zodat nadien geen opname en ook geen opbouw van vakantie-uren meer heeft plaatsgevonden. Onder verwijzing naar haar producties 4 en 5 heeft Wastenet gemotiveerd en onderbouwd aangevoerd dat alle nog aan [verzoekster] toekomende bedragen bij uitdiensttreding zijn betaald. Dit heeft [verzoekster] onvoldoende weersproken, zodat haar vordering op dit punt wordt afgewezen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van Wastenet, omdat zij [verzoekster] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoekster] worden vastgesteld op € 720,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet ten onrechte is gegeven;
6.2.
veroordeelt Wastenet om aan [verzoekster] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon (€ 1.682,10 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag) over de periode van 3 april tot 30 november 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 3 april 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt Wastenet om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van € 1.032,56 bruto;
6.4.
veroordeelt Wastenet tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 1.219,00, te weten:
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 720,00 ;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter en op 14 juli 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter