Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De relatie tussen Mw [eiseres] en Werksaam is momenteel in een patstelling terecht gekomen. We zien aan de ene kant van de tafel een bedrijf wat mevrouw kost wat het kost aan het werk wil hebben vanuit de participatiewet. Aan de andere kant van de tafel een Mw. die het door haar psychische aandoening en misschien ook andere oorzaken niet kan overzien wat er van haar gevraagd wordt en van daaruit de strijd vol aangaat. Er is hierdoor geen ruimte meer voor een compromis bij beide partijen. Dit belemmert ons als hulpverlening (sGGZ, WMO, Jeugdzorg) in ons werk, omdat Mw. in een constante staat van crisis verkeerd en geen ruimte heeft om een duurzame behandeling en/of begeleiding op te starten. Niet alleen Mw. maar ook haar minderjarige zoon wordt hierdoor ernstig benadeeld. De sfeer is zeer vijandig en gaat mijns inzien niet meer om het duurzaam re-integreren, maar om het gelijk halen via straffen en sancties. Dit, ondanks de verzoeken van de sGGZ, jeugdzorg en de gemeente om Mw. even in de luwte te houden gezien de thuissituatie. Los hiervan kost deze casus de gemeenschap waarschijnlijk het veelvoudige van wat Mw. aan bijstand ontvangt, maar dat is waarschijnlijk meer een politieke kwestie dan een juridische. Ik hoop hiermee een beetje een indruk te hebben gegeven over de bijeenkomst. ”
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit I, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I voor zover dat ziet op het primaire besluit I;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I voor zover die zien op het primaire besluit I in stand kunnen blijven;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit II, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I voor zover dat ziet op het primaire besluit II;
- herroept het primaire besluit II;
- bepaalt dat verweerder de bijstandsuitkering over juli 2019 aan eiseres uitbetaalt;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit III, ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- herroept het primaire besluit IV;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres de bijstandsuitkering over november 2019 en de ingehouden 20% van de bijstandsuitkering over december 2019 uitbetaalt;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit III;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit V te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.725,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiseres vergoedt, totaal € 142,-.