ECLI:NL:RBNHO:2020:5230

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3223
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over bijstandsuitkering en re-integratieverplichtingen

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland. Eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft meerdere besluiten van verweerder aangevochten die betrekking hebben op haar re-integratieverplichtingen en de verlaging van haar bijstandsuitkering. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de besluitvorming van verweerder in verschillende opzichten onzorgvuldig was. In de eerste zaak (HAA 19/3223) heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van eiseres tegen het re-integratieplan van 20 juni 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit I vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In de tweede zaak (HAA 19/5457) heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van 100% verlaging van de bijstandsuitkering ten onrechte was opgelegd, omdat eiseres niet verplicht was om drie sollicitaties per week te doen. De rechtbank heeft het bestreden besluit II vernietigd en verweerder opgedragen de bijstandsuitkering over juli 2019 uit te betalen. In de derde zaak (HAA 20/2209) heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de ontheffing van de sollicitatieplicht niet voldoende was gemotiveerd en het bestreden besluit III vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit V. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiseres veroordeeld en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/3223, HAA 19/5457 en HAA 20/2209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en

het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: H. Mentink en S. van Kesteren).

Procesverloop

In de zaak HAA 19/3223
Bij besluit van 20 juni 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder een re-integratieplan opgesteld waarin afspraken met eiseres zijn vermeld.
Bij besluit van 24 juni 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) met ingang van 1 juli 2019 voor de duur van 1 maand met 100% verlaagd.
Bij afzonderlijk besluit van 24 juni 2019 (het primaire besluit III) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een nieuw medisch advies afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de primaire besluiten II en III ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In de zaak HAA 19/5457
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit IV) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 november 2019 verlaagd met 100% voor de duur van 1 maand en per 1 december 2019 met 20% voor de duur van 1 maand.
Bij uitspraak van 19 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het tegen het primaire besluit IV ingediende verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In de zaak HAA 20/2209
Bij besluit van 28 januari 2020 (het primaire besluit V) heeft verweerder geweigerd eiseres vrij te stellen van de arbeidsverplichtingen.
Bij besluit van 30 maart 2020 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard ten aanzien van de afwijzing van de ontheffing van de sollicitatieplicht en niet-ontvankelijk voor zover het bezwaarschrift is gericht tegen de afwijzing van een verzoek om een medisch advies op te vragen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit III beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In alle zaken
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 26 juni 2019. De zitting heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van Skype. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Bij de beoordeling van de drie zaken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1.2.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering.
1.3.
Bij besluit van 1 september 2016 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verweerder meegedeeld dat eiseres een Indicatie banenafspraak krijgt en dat zij wordt opgenomen in het doelgroepregister. Eiseres is volgens de verzekeringsarts van het UWV initieel belastbaar voor 2-4 uur per dag en deze belastbaarheid kan stapsgewijs uitgebouwd worden. Volgens de arbeidsdeskundige van het UWV is er geen arbeidsvermogen omdat eiseres niet 4 uur op een dag belastbaar is.
1.4.
Bij besluit van 14 februari 2019 heeft verweerder een re-integratieplan opgesteld voor eiseres.
In de zaak 19/3223
2.1
Bij het primaire besluit I van 20 juni 2019 heeft verweerder voor eiseres een nieuw re-integratieplan opgesteld. Volgens dit re-integratieplan zijn de volgende afspraken met eiseres gemaakt: eiseres is aangemeld voor een werkstagetraject bij [bedrijf 1] , eiseres zal minimaal 3 sollicitaties per week verrichten en zij houdt haar coach tweewekelijks op de hoogte van haar voortgang en haar sollicitatieactiviteiten.
2.2.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 14 februari 2019 waarin eiseres re-integratieverplichtingen zijn opgelegd. Dat besluit staat daarmee volgens verweerder in rechte vast. In het re-integratieplan van 20 juni 2019 (het primaire besluit I), zijn de verplichtingen van het re-integratieplan van 14 februari 2019 herhaald. Die verplichtingen zijn dus niet op rechtsgevolg gericht en in zoverre, concludeert verweerder, moet het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk worden verklaard. Verder stelt verweerder dat het re-integratieplan van 20 juni 2019 één nieuwe afspraak bevat over het aanbod van een werkstage bij [bedrijf 1] . Bij [bedrijf 1] kan eiseres een paar uur per week beginnen waarbij volledig rekening wordt gehouden met haar beperkingen zoals deze zijn vastgesteld in het medisch advies uit 2016 zodat dit een passend traject is. Het bezwaar voor zover gericht tegen de werkstage bij [bedrijf 1] is volgens verweerder ongegrond.
2.3.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de besluitvorming door verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder baseert zijn standpunt dat de belastbaarheid van eiseres bij de opgelegde re-integratieverplichtingen niet wordt overschreden op het rapport van een verzekeringsarts van het UWV uit 2016. Eiseres voert aan dat bij het ontbreken van een actueel medisch oordeel niet gesproken kan worden van een passend traject. Eiseres heeft meerdere keren aangegeven dat haar medische situatie is verslechterd en dat zij onder behandeling is bij de GGZ waarbij zij heeft verwezen naar een brief van de GGZ van 7 augustus 2019.
2.3.2.
In de brief van de GGZ van 7 augustus 2019 is onder meer vermeldt dat eiseres onder behandeling is voor een borderline persoonlijkheidsstoornis en PTSS. Daarbij is vermeld dat door verzwarende omstandigheden in haar gezin en de bijkomende somatische klachten eiseres onder voortdurende stress staat. Hierdoor is eiseres op dit moment niet in staat om een intensieve behandeling voor de aandoeningen aan te gaan. Vermeld is dat zij wel gestart is met een groepsbehandeling om haar eigen kracht te versterken.
2.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder op 20 juni 2019 een nieuw re-integratieplan voor eiseres heeft opgesteld dat weliswaar voortborduurt op dat van 14 februari 2019 en om die reden een gedeeltelijke herhaling van de verplichtingen bevat, maar dat deze verplichtingen zien op een nieuwe periode. Nu de verplichtingen in het re-integratieplan van 20 juni 2019 zien op een andere periode dan die van 14 februari 2019, zijn de geformuleerde verplichtingen op rechtsgevolg gericht en heeft verweerder in zoverre ten onrechte het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
Dit betekent dat het beroep, voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit I, gegrond is en het bestreden besluit I in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. Eiseres komt voor vergoeding van de proceskosten in aanmerking (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
2.6.
Vervolgens dient de rechtbank een oordeel te geven of de rechtsgevolgen van het in zoverre vernietigde bestreden besluit I in stand kunnen blijven.
2.7.1.
Wanneer het voor een belanghebbende (nog) niet mogelijk is om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden, geldt voor hem de re-integratieplicht. Deze re-integratieplicht is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW. Op grond van dit artikel dient een belanghebbende gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de PW.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de PW kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
Op grond van artikel 9, vijfde lid, van de PW geldt de re-integratieplicht voor iedereen die op grond van de PW een uitkering voor levensonderhoud ontvangt en die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen.
2.7.2.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Werk en Bijstand volgt dat de wetgever bij de plicht tot arbeidsinschakeling een individuele, op de persoonlijke omstandigheden toegesneden benadering voor ogen heeft gestaan (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 40). De wetgever heeft ook geen nadere voorwaarden gesteld aan de invulling door de gemeente van de re-integratieverplichting zodat optimaal maatwerk mogelijk is (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 2-7). Ook onder de PW is hiervan sprake.
2.8.
De stelling van eiseres dat verweerder niet beschikt over een actueel medisch oordeel en dus niet gesproken kan worden van een passend re-integratietraject wordt door de rechtbank niet gevolgd. Op grond van zijn inspanningsverplichting van artikel 7, eerste lid, onder a, van de PW om bijstandsgerechtigden te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling, heeft verweerder eiseres medisch en arbeidsdeskundig laten onderzoeken door het UWV. Uit het medische advies van de verzekeringsarts blijkt dat eiseres met inachtneming van haar beperkingen 2 tot 4 uur per dag in werk en in een werkomgeving kan starten. Verweerder heeft met inachtneming van dit advies een nieuw re-integratieplan opgesteld. De invulling van dit traject wordt niet alleen bepaald door het medische advies maar ook wordt onderzocht welke leerdoelen er voor eiseres zijn en waar haar interesses liggen, waarbij eiseres ten behoeve van dat onderzoek onder meer in een lichte werkomgeving wordt geplaatst. Een coach begeleidt eiseres bij haar re-integratie en het re-integratieplan biedt zoveel mogelijk maatwerk. Ook bij het traject bij [bedrijf 1] wordt rekening gehouden met haar beperkingen en haar beperkte belasting van 2 tot 4 uur per dag. Eiseres heeft weliswaar nog gewezen op de brief van de GGZ van 7 augustus 2019 maar uit dit eerst in de beroepsfase overgelegde stuk blijkt niet dat het re-integratieplan van 20 juni 2019 niet passend voor eiseres zou zijn.
2.9.
Dit leidt tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I, voor zover die zien op het primaire besluit I, in stand kunnen blijven.
3.1.
Bij het primaire besluit II van 24 juni 2019 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per juli 2019 voor de duur van 1 maand met 100% verlaagd omdat eiseres geen sollicitaties heeft verricht.
3.2.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiseres nagelaten te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW. Daarom is haar een maatregel van 100% voor de duur van 1 maand opgelegd. Verweerder wijst erop dat eiseres geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft kunnen voldoen. Verweerder ziet geen grond voor het oordeel dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt noch voor de grond dat de ernst van de aan eiseres verweten gedraging niet in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de haar opgelegde maatregel.
3.3.
Eiseres stelt dat haar ten onrechte een maatregel is opgelegd. Zij heeft daarbij verwezen naar haar medische situatie. De sollicitatieactiviteiten werken volgens eiseres contraproductief op haar herstel.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat in het re-integratieplan van 14 februari 2019 de gemaakte afspraken met eiseres zijn opgenomen. Deze afspraken zien op het volgende: eiseres wordt verzocht op de website van verweerder te bekijken welk leerwerktraject/werkstage haar het meeste aanspreekt, zij wordt verzocht drie sollicitaties per week te verrichten en zij dient haar coach tweewekelijks een e-mailbericht te sturen met de voortgang van de sollicitaties. Ook is afgesproken dat in het volgende gesprek met de coach een werkstage wordt afgesproken en dat eiseres wordt aangemeld bij de sollicitatietraining of bij de bemiddelingsgroep.
3.5.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van 24 juni 2019 gebaseerd is op het re-integratieplan van 14 februari 2019. De rechtbank leest in dit plan echter geen verplichting tot het doen van drie sollicitaties per week maar enkel een verzoek aan eiseres daartoe. Daaraan doet niet af de toelichting ter zitting dat niet wordt geteld hoeveel sollicitaties iemand doet, maar dat wordt gekeken of mensen hun best doen. Ook dat de formulering als verzoek voortkomt uit de gedachte om de communicatie vanuit verweerder vriendelijker te laten klinken, zoals ter zitting toegelicht, maakt het niet anders. Nu er slechts sprake is van een verzoek heeft verweerder ten onrechte gesteld dat eiseres een sollicitatieverplichting gebaseerd op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW heeft geschonden. Dat eiseres in het geheel niet, of slechts twee keer heeft gesolliciteerd, doet daar niet aan af. De stelling van verweerder dat de sollicitatieplicht geldt voor iedereen die bijstand ontvangt, is in het licht van de met eiseres gemaakte afspraken in het re-integratieplan, onvoldoende. Dit betekent dat verweerder eiseres ten onrechte een maatregel heeft opgelegd.
3.6.
Het beroep is, voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit II, gegrond en het bestreden besluit I komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit II. Verweerder zal dus alsnog aan eiseres de bijstandsuitkering over juli 2019 moeten uitbetalen. Eiseres komt voor vergoeding van de proceskosten in aanmerking, namelijk 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift. De punten voor het indienen van het beroepschrift, het verschijnen ter zitting en de vergoeding van het griffierecht zijn al onder 2.5. toegekend.
4.1.
Verweerder heeft bij het primaire besluit III van 24 juni 2019 geweigerd voor eiseres een nieuw medisch advies aan te vragen omdat eiseres geen medische stukken heeft ingediend waaruit blijkt dat haar medische situatie achteruit is gegaan.
4.2.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. De gemachtigde van verweerder heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat het UWV ook geen herkeuringen (meer) verricht in het kader van plaatsing in het doelgroepregister.
4.3.
De rechtbank overweegt dat eiseres eerst in beroep de brief van de GGZ van 7 augustus 2019 heeft overgelegd. Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit I dan ook geen rekening kunnen houden met dit rapport. Daarnaast heeft de rechtbank in 2.8. overwogen dat uit die brief ook niet blijkt dat het re-integratieplan van 20 juni 2019 niet passend zou zijn voor eiseres. Verweerder heeft de aanvraag voor een nieuw medisch advies dan ook terecht afgewezen.
4.4.
Het beroep, voor zover gericht tegen het bij het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit III, is ongegrond.
In de zaak 19/5457
5.1.
Bij het primaire besluit IV van 22 oktober 2019 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres verlaagd met 100% over de maand november 2019 en met 20% over de maand december 2019. Volgens verweerder heeft eiseres zich niet aan de verplichting gehouden verweerder te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot het Individuele Plaatsing en Steun (IPS)-traject en ook is eiseres diverse malen niet verschenen op de afspraken bij verweerder.
5.2.
Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft verweerder een nieuw re-integratieplan opgesteld waarin de afspraak met eiseres is vastgelegd dat zij een IPS-traject zal starten en dat zij verweerder hierover vóór 1 november 2019 een terugkoppeling dient te geven. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt waar verweerder nog niet op heeft beslist.
5.3.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het primaire besluit IV gehandhaafd.
Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres een IPS-traject zou starten maar dat is niet gebeurd. Eiseres heeft verzuimd verweerder hierover te informeren. Eiseres heeft op deze wijze haar re-integratie gefrustreerd en daarom wordt haar een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van 1 maand. Ook is eiseres zonder berichtgeving niet op haar afspraken op 4, 11 en 17 oktober 2019 bij verweerder verschenen. De inhoud van de brief van de GGZ van 7 augustus 2019 levert geen omstandigheid op die maakt dat het niet nakomen van afspraken niet verwijtbaar is. Volgens verweerder had zij zich kunnen verzekeren van hulp in het contact met haar arbeidscoach, los van de vraag of eiseres zodanig ziek is dat ze in het geheel geen contact met de arbeidscoach op kon nemen. Uit haar bankafschriften is verweerder gebleken dat eiseres zich veelvuldig (dagelijks) buiten de deur heeft begeven. Voor het niet verschijnen op de afspraken wordt een maatregel van 20% opgelegd voor de duur van 1 maand. Verweerder ziet geen grond voor het oordeel dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt noch voor de grond dat de ernst van de aan eiseres verweten gedraging niet in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de haar opgelegde maatregel. Verweerder ziet tot slot geen grond om de inkeerregeling toe te passen, zoals eiseres verzocht heeft.
5.4.
Eiseres stelt dat uit het e-mailbericht van de GGZ van 7 november 2019 aan verweerder blijkt dat eiseres is aangemeld voor het IPS-traject maar dat dat traject nog niet gestart is vanwege ziekte van de IPS-trajectbegeleider. Eiseres heeft verweerder dus ook niet kunnen informeren over de voortgang van het traject. Verder stelt eiseres dat zij zich wegens ziekte voor een aantal gesprekken bij verweerder heeft afgemeld. Dat zij wegens ziekte niet is verschenen, kan haar niet worden verweten.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres een maatregel van 100% voor de duur van 1 maand heeft opgelegd omdat eiseres verweerder niet geïnformeerd heeft over de voortgang van het IPS-traject waarvoor zij was aangemeld. In het re-integratieplan van 20 juni 2019 wordt een IPS-traject niet expliciet genoemd. Uit het eerstvolgende re-integratiebesluit van 23 oktober 2019 is het opstarten van een IPS-traject vermeld onder de afspraken. Daarbij staat dat eiseres tot 1 november 2019 de gelegenheid had verweerder over dit traject te informeren. Verweerder heeft de maatregel echter al op 22 oktober 2019 opgelegd, dus vóór het verstrijken van de in het re-integratieplan van 23 oktober 2019 gegeven termijn. Daarnaast is uit de stukken gebleken dat het IPS-traject niet is gestart wegens ziekte van de IPS-trajectbegeleider. Eiseres had verweerder dus ook niet kunnen informeren over de voortgang van het nog niet gestarte IPS-traject. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de maatregel van 100% ten onrechte is opgelegd. Ditzelfde geldt voor de opgelegde maatregel van 20% voor de duur van 1 maand. Uit de rapportage van verweerder van 22 oktober 2019 blijkt immers dat eiseres zich voor de afspraken op 4 en 11 en 17 oktober 2019 heeft afgemeld. Aan het bestreden besluit II kleeft dus een motiveringsgebrek.
5.6.
Dit betekent dat het beroep gericht tegen het bestreden besluit II gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II. Tevens ziet zij aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit IV te herroepen. Verweerder zal dus alsnog aan eiseres de bijstandsuitkering over november 2019 en de ingehouden maatregel van 20% over december 2019 moeten uitbetalen. Eiseres komt voor vergoeding van de proceskosten in deze zaak in aanmerking, namelijk 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift. De punten voor het verschijnen ter zitting zijn al onder 2.5. toegekend. Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
In de zaak 20/2209
6.1.
Op 22 januari 2020 heeft eiseres verweerder verzocht vrijgesteld te worden van de sollicitatieplicht. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat het solliciteren op dat moment niet lukt vanwege psychische en lichamelijke klachten. Daartoe wijst zij erop dat zij erg last heeft van haar arm en veel moeite met het concentreren.
6.2.
Bij het primaire besluit V van 28 januari 2020 heeft verweerder geweigerd eiseres te ontheffen van de sollicitatieplicht. Volgens het medische advies uit 2016 is eiseres voor
2-4 uur per dag belastbaar voor werk. Eiseres is meerdere keren verzocht om stukken te overleggen waaruit blijkt dat haar medische situatie verslechterd is en dat zij geen re-integratie-inspanningen kan verrichten, maar dergelijke stukken heeft verweerder niet ontvangen. Daarom wordt het verzoek van eiseres tot vrijstelling van de arbeidsverplichtingen afgewezen.
6.3.
Bij het bestreden besluit III heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de ontheffing van de sollicitatieplicht ongegrond verklaard. Verweerder ziet geen aanleiding op basis van de brief van de GGZ van 7 augustus 2019 een nieuw medisch advies te vragen en eiseres heeft geen andere stukken overgelegd waarmee zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het verzoek tot ontheffing van de arbeidsverplichting is volgens verweerder dan ook terecht afgewezen. Ook heeft verweerder eiseres in dit besluit meegedeeld dat het bezwaar tegen de afwijzing van een verzoek om een medisch advies op te vragen niet-ontvankelijk wordt verklaard. Volgens verweerder heeft eiseres in zoverre geen proces-belang, nu gebleken is dat inmiddels een nieuw medisch advies is opgevraagd.
6.4.
Eiseres stelt dat verweerder de afwijzing tot ontheffing van de sollicitatieplicht heeft gebaseerd op een niet actueel belastbaarheidsoordeel. Eiseres heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor een arbeidskundige keuring maar die aanvraag is afgewezen. Eiseres heeft wel nieuwe medische informatie ingeleverd, namelijk het e-mailbericht van 9 december 2019 van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van de GGZ, [naam] . In dit bericht doet [naam] verslag van het gesprek van verweerder met eiseres op 5 december 2019 waarbij ook [naam] aanwezig was. Verweerder had dit bericht bij zijn beoordeling moeten betrekken, aldus eiseres.
6.5.1.
Het e-mailbericht van [naam] van 9 december 2019 aan de gemachtigde van eiseres luidt als volgt. “
De relatie tussen Mw [eiseres] en Werksaam is momenteel in een patstelling terecht gekomen. We zien aan de ene kant van de tafel een bedrijf wat mevrouw kost wat het kost aan het werk wil hebben vanuit de participatiewet. Aan de andere kant van de tafel een Mw. die het door haar psychische aandoening en misschien ook andere oorzaken niet kan overzien wat er van haar gevraagd wordt en van daaruit de strijd vol aangaat. Er is hierdoor geen ruimte meer voor een compromis bij beide partijen. Dit belemmert ons als hulpverlening (sGGZ, WMO, Jeugdzorg) in ons werk, omdat Mw. in een constante staat van crisis verkeerd en geen ruimte heeft om een duurzame behandeling en/of begeleiding op te starten. Niet alleen Mw. maar ook haar minderjarige zoon wordt hierdoor ernstig benadeeld. De sfeer is zeer vijandig en gaat mijns inzien niet meer om het duurzaam re-integreren, maar om het gelijk halen via straffen en sancties. Dit, ondanks de verzoeken van de sGGZ, jeugdzorg en de gemeente om Mw. even in de luwte te houden gezien de thuissituatie. Los hiervan kost deze casus de gemeenschap waarschijnlijk het veelvoudige van wat Mw. aan bijstand ontvangt, maar dat is waarschijnlijk meer een politieke kwestie dan een juridische. Ik hoop hiermee een beetje een indruk te hebben gegeven over de bijeenkomst. ”
6.5.2.
De rechtbank stelt voorop dat voor zover verweerder stelt dit e-mailbericht niet van (de gemachtigde van) eiseres te hebben ontvangen, de rechtbank het e-mailbericht tezamen met het beroepschrift in de zaak HAA 19/5457 op 12 december 2019 aan verweerder heeft verzonden. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder het betreffende stuk heeft ontvangen.
6.6.
De rechtbank overweegt verder dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij geen andere aanvraag voor een medisch advies heeft ingediend dan die van 1 mei 2019 waarop verweerder bij het primaire besluit III heeft beslist. Ook heeft zij in onderhavige zaak met nummer HAA 20/2209 geen gronden aangevoerd gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om een medisch advies op te vragen. Gelet hierop hoeft de rechtbank ook niet nader over deze gestelde niet-ontvankelijkheid te oordelen. Dat volgens de stelling van verweerder het UWV in het algemeen geen nieuwe medisch adviezen geeft en de aanvraag daarvoor die door verweerder was geïnitieerd dus niet tot een nieuw medisch advies heeft geleid, maakt dat niet anders.
6.7.
Over de afgewezen vrijstelling van arbeidsverplichtingen overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de PW kan verweerder tijdelijk ontheffing verlenen van de arbeidsinschakeling indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De afweging of sprake is van dringende redenen vergt een individuele beoordeling. Verweerder heeft in het bestreden besluit III niet gemotiveerd waarom de inhoud van het e-mailbericht van [naam] van 9 december 2019 geen aanleiding geeft om eiseres op grond van de dringende redenen tijdelijk van de sollicitatieverplichting te ontheffen. De toelichting van verweerder ter zitting dat [naam] slechts begeleider en coördinerend behandelaar van eiseres is, en zij dus geen mededelingen kan doen over de medische situatie van eiseres, – nog afgezien van de juistheid daarvan – maakt het oordeel niet anders. Het bestreden besluit III is dan ook in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel genomen.
6.8.
Het beroep tegen het bestreden besluit III is gegrond en de rechtbank vernietigt het betreden besluit III, Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit V moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres komt voor vergoeding van de proceskosten in deze zaak in aanmerking, namelijk 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift. De punten voor het verschijnen ter zitting is al onder 2.5. toegekend. Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
In alle zaken
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 4.725,- (totaal 9 punten met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
8. Ook dient verweerder aan eiseres het griffierecht te vergoeden van totaal € 142,-
(2 x € 47,- en 1 x € 48,-)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit I, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I voor zover dat ziet op het primaire besluit I;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I voor zover die zien op het primaire besluit I in stand kunnen blijven;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit II, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I voor zover dat ziet op het primaire besluit II;
  • herroept het primaire besluit II;
  • bepaalt dat verweerder de bijstandsuitkering over juli 2019 aan eiseres uitbetaalt;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit I gehandhaafde primaire besluit III, ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • herroept het primaire besluit IV;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres de bijstandsuitkering over november 2019 en de ingehouden 20% van de bijstandsuitkering over december 2019 uitbetaalt;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit III;
  • draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit V te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 4.725,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiseres vergoedt, totaal € 142,-.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2020 door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.