ECLI:NL:RBNHO:2020:5226

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
15-005732-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne door koeriers

Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de opzettelijke invoer van 915,1 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van deze invoer door twee koeriers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 25 juni 2020 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte op enig moment is afgehaakt.

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten en verklaringen van medeverdachten, geoordeeld dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de invoer van cocaïne. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte dat zij was afgehaakt ongeloofwaardig, gezien de inhoud van de communicatie en haar actieve rol in de organisatie van de smokkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en dat zij als medeorganisator een aanzienlijke rol heeft gespeeld in de smokkeloperatie.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die zij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie van de cocaïnesmokkel, en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-005732-20 (P)
Uitspraakdatum: 9 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteland] ,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair:
zij in of omstreeks de periode van 9 september 2019 tot en met 6 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht al dan niet als bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 9 september 2019 tot en met 6 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Aruba tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), daartoe
- met personen genaamd [naam] en/of [naam] afspraken gemaakt dat zij met bollen met cocaïne vanuit Aruba naar Nederland zouden vliegen en/of hen voorzien van bollen cocaïne en/of bij het slikken van die bollen cocaïne gefaciliteerd en/of
- hen hiertoe een beloning in het vooruitzicht gesteld en/of
- ( telefonische) contacten, althans Whatsapp contact, met haar, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of afspraken gemaakt omtrent het vervoer en/of de ontvangst en/of het verdere vervoer van de cocaïne en/of
- aanwijzingen en/of informatie over voornoemde [naam] en/of [naam] (door)gegeven en/of ontvangen en/of
- het verdere vervoer (in Nederland) en/of de productie van die cocaïne georganiseerd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde feit.
De officier van justitie acht het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne – zowel die door de koerier [naam] als die door de koerier [naam] in het lichaam is vervoerd – wettig en overtuigend bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder primair ten laste gelegde feit, aangezien verdachte op enig moment is afgehaakt en niet meer wilde dat er voor haar cocaïne van Aruba naar Nederland zou worden vervoerd.
Ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat ten hoogste bewezen kan worden verklaard dat verdachte – tot het moment dat zij is afgehaakt – voorbereidingshandelingen heeft (mede)gepleegd ten aanzien van de koerier [naam] , die in eerste instantie 200 gram cocaïne voor haar zou meenemen. Verdachte heeft geen enkele betrokkenheid gehad ten aanzien van de (voorbereidingen van invoer van cocaïne door) koerier [naam] en dient voor dat deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte als medepleger betrokken was bij de opzettelijke invoer van cocaïne door zowel koerier [naam] als koerier [naam] . De verklaring van verdachte dat zij is afgehaakt, toen bleek dat [naam] tijdens het slikken van de bollen met cocaïne ziek werd, dat zij niets met (de invoer door) [naam] te maken heeft en dat de tussen haar en [naam] gewisselde berichten slechts voortkwamen uit interesse, stelt de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
In het WhatsApp gesprek van 5 oktober 2019 van 7:05 AM deelt medeverdachte [naam] - kort nadat zij heeft laten weten dat [naam] ziek is - aan verdachte onder meer mede: “Ik heb iemand gevonden die hem help mijn auto te repareren” en “Dus morgen als auto klaar is ga met alle twee voor me als kan”. Om 7:18 AM stuurt verdachte: “Zorg er voor dat hij niet ziet hoe de andere auto gespoten wordt” en “Want dat soort dingen brengen problemen”. Verdachte heeft verklaard dat dit gesprek gaat over het slikken van bollen met cocaïne en dat [naam] een andere man had gevonden omdat [naam] ziek was geworden.
Op 6 oktober 2019 zijn de koeriers [naam] en [naam] met een vlucht uit Aruba op Schiphol geland. Beiden hadden bollen met cocaïne in het lichaam.
[naam] heeft verklaard dat toen hij de bollen met cocaïne op Aruba innam, [naam] daarbij aanwezig was en dat [naam] ook bollen heeft geslikt.
Verder heeft [naam] verklaard dat [naam] toen ook aanwezig was en dat hij zijn instructies van [naam] heeft gekregen.
[naam] bevond zich aan boord van dezelfde vlucht, die, zoals vermeld, op 6 oktober 2019 op Schiphol landde.
In een WhatsApp gesprek tussen [naam] en verdachte dat kennelijk wordt gevoerd vlak na aankomst van [naam] , [naam] en [naam] op Schiphol – en waarin onder meer wordt gezegd “Ze zitten vast in controle” en “(…) ik zie ze allebei niet” – stuurt verdachte aan [naam] : “Heb je tegen ze gezegd uit elkaar vandaan te blijven?” en “Als de man zijn ding zelfde dag heeft gekocht gaat hij niet naar buiten komen”. Met dit laatste bericht bedoelde verdachte, zo heeft zij verklaard, dat als [naam] en [naam] hun vliegtickets op dezelfde dag gekocht hebben, ze niet door de controle komen ‘omdat dit de eerste vraag is die daar wordt gesteld’.
Uit deze gesprekken blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte bij de invoer is afgehaakt toen [naam] ziek werd. Ze wordt door [naam] geïnformeerd over de komst van een tweede koerier, geeft [naam] daarop instructies en vraagt na de landing of [naam] tegen ‘ze’ (de rechtbank begrijpt: [naam] en de andere koerier, te weten [naam] ) heeft gezegd dat ze uit elkaar moeten blijven. Bovendien komt verdachte naar Schiphol om [naam] op te halen. Dit terwijl zij, naar zij ter terechtzitting expliciet heeft verklaard, wist dat [naam] met twee drugskoeriers zou komen.
Dat verdachte in de WhatsApp gesprekken ook heeft gezegd: “Laat hem de auto niet repareren als hij niet kan” en “Hij raakt onderweg defect, is erger”, waarmee zij bedoeld zou hebben dat men [naam] niet door moest laten gaan met slikken, doet niet af aan haar aandeel in de smokkel zoals dat uit de overige berichten en haar komst naar Schiphol blijkt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte voorafgaand aan, gedurende en na de feitelijke invoer van de cocaïne door de koeriers [naam] en [naam] zodanig nauw en bewust, gericht op deze invoer, met anderen heeft samengewerkt, onder wie ook [naam] , dat sprake is geweest van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in of omstreeks de periode van 9 september 2019 tot en met 6 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en op Aruba, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte ten hoogste een straf zou kunnen worden opgelegd gelijk aan het voorarrest (volgens hem 161 dagen), nu de rol van verdachte kleiner is dan die van medeverdachte [naam] .
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, wanneer de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte een straf van langere duur dient te worden opgelegd, rekening gehouden moet worden met de gezondheidstoestand van verdachte en dat haar daarom aanvullend ten hoogste een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 915,1 gram cocaïne door twee koeriers. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van ook (zeer) zware criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Verder plegen gebruikers van cocaïne niet zelden strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. In het bijzonder neemt de rechtbank in het nadeel van verdachte in aanmerking, dat verdachte kennelijk een medeorganisator is geweest van deze cocaïnesmokkel. Daarbij liet verdachte anderen de daadwerkelijke transporten uitvoeren en hen, bolletjesslikkers, daarmee de grootste risico’s - voor de gezondheid en voor wat betreft de kans op betrapping - dragen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, komt slechts een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het opzettelijk invoeren van een dergelijke hoeveelheid harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bevatten als uitgangspunt voor het als organisator invoeren van een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram cocaïne oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 maanden. Nu verdachte vanuit haar organiserende rol twee koeriers heeft blootgesteld aan aanzienlijke risico’s, zoals boven omschreven, ziet de rechtbank aanleiding ten nadele van verdachte af te wijken van dit uitgangspunt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJFTIEN (15) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Ramondt, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2020.