Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de opzettelijke invoer van 915,1 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van deze invoer door twee koeriers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 25 juni 2020 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte op enig moment is afgehaakt.
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten en verklaringen van medeverdachten, geoordeeld dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de invoer van cocaïne. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte dat zij was afgehaakt ongeloofwaardig, gezien de inhoud van de communicatie en haar actieve rol in de organisatie van de smokkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en dat zij als medeorganisator een aanzienlijke rol heeft gespeeld in de smokkeloperatie.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van de tijd die zij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie van de cocaïnesmokkel, en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.